scheiding – procedure en convenant
In de vroege 20ste eeuw was scheiden een taboe, men hoorde bij elkaar te blijven. Na de invoering van het ‘nieuwe’ echtscheidingsrecht in 1971, kwam daar verandering in. Was voorheen de schuldvraag bij een echtscheiding nog van belang, vanaf die tijd moest alleen bewezen worden dat sprake was van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Sinds de invoering van deze nieuwe wet, is er toch weer een hoop veranderd. Zo ook op 1 januari 2012. Deze wet heeft vooral het huwelijksvermogensrecht op de schop genomen, daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap.
Een huwelijk kan op verschillende manieren eindigen, zo zegt art. 1:149 Burgerlijk Wetboek (verder: Bw). Zo is een huwelijk van rechtswege ontbonden wanneer één van de partners overlijdt of een aantal jaren vermist of verdwenen is. In sub c en d van art. 1:149 BW zien we dat een huwelijk logischerwijs ook kan eindigen door middel van een scheiding of een door een ontbinding van het huwelijk na een scheiding van tafel en bed. Volgens art. 1:150 BW kan zowel door één van de partners als door beide partners een echtscheidingsverzoek worden ingediend. Om te kunnen scheiden moet er sprake zijn van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Dit wil zeggen dat het samenleven ondragelijk is geworden en dat de partners geen uitzicht op herstel zien, art. 1:151 jo. 1:154 BW. Het is de rechter die uiteindelijk bepaalt of sprake is van een duurzame ontwrichting (in de gevallen wanneer hierover getwist is).
De echtscheidingsprocedure
Alleen een rechter kan vandaag de dag een echtscheiding uitspreken. Dat is een poosje anders geweest. Tot april 2009 kende men de zogenaamde flitsscheiding. De partners konden zonder tussenkomst van een rechter van elkaar scheiden door hun huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap en dit partnerschap vervolgens te beëindigen. Omdat dergelijke scheidingen niet erkend werden door andere landen en omdat er buitensporig veel gebruik werd gemaakt van de flitsscheidingen, is deze mogelijkheid afgeschaft.
Nu moeten partijen, om te kunnen scheiden, een verzoekschrift tot een scheiding bij de rechtbank indienen, aldus art. 815 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv). Is het één van de partijen die wil scheiden, dan zal hij het verzoekschrift bij de andere partij moeten laten betekenen (art. 816 Rv). Zoals hierboven al vermeld, moet de verzoeker afzonderlijk aantonen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Maakt de andere partner geen bezwaar tegen de scheiding, dan zal de rechter in beginsel de scheiding uitspreken. Is er wel een bezwaar van de andere partij, dan moet degene die wil scheiden beargumenteren waarom het huwelijk duurzaam is ontwricht en bepaalt de rechter of de scheiding een doorgaan krijgt. Een bezwaar van het huwelijk kan kenbaar worden gemaakt door een verweerschrift tegen het verzoekschrift in te leveren bij de rechtbank. Dit verweer kan een zelfstandig tegenverzoek inhouden. Een belangrijk verweer tegen een echtscheiding betreft een vooruitzicht op pensioenrechten. Zou één van de echtgenoten op basis van een nabestaanden pensioen een hoog geldbedrag ontvangen als de partners gehuwd zijn, dan kan hiertegen een bezwaar zijn. Bij scheiding heeft deze partner namelijk geen recht meer op deze pensioenuitkering. Art. 1:153 BW verplicht de partners alvorens zij gaan scheiden hierover een goede regeling te treffen. Lid 2 van dit artikel geeft echter twee uitzonderingen: wanneer de klagende echtgenoot zelf de veroorzaker van de duurzame ontwrichting is of zelf voldoende in zijn levensonderhoud kan voorzien, heeft hij of zij geen rechten op vereffening van de pensioenrechten.
Op grond van art. 815 lid 2 Rv moeten de ouders van minderjarige kinderen bij het echtscheidingsverzoek een ouderschapsplan aanleveren als beide partners het gemeenschappelijk gezag over de kinderen (het kind) uitoefenen. Is een kind in een echtscheidingsprocedure twaalf jaar of ouder, dan kan de rechter op grond van art. 809 Rv het kind horen alvorens een beslissing over het verzoek tot scheiding. Zijn er echter geen kinderen in het spel, dan kan volgens art. 818 lid 1 Rv een behandeling van de zaak voor de rechter zelfs achterwege blijven.
Wordt het verzoek tot echtscheiding door beide partners gedaan, dan zal de rechter op grond van art. 1:154 BW de echtscheiding uitspreken. Over het algemeen zullen de partners zelf alle zaken over de scheiding in een dergelijk geval hebben geregeld in een echtscheidingsconvenant. Dit convenant bevat bijvoorbeeld het ouderschapsplan en wordt ingediend bij het verzoekschrift tot scheiding. Hieraan is de rechter trouwens niet gebonden. Een rechter kijkt enkel naar het belang van het kind en zal kijken of het ouderschapsplan hier wel aan voldoet. De rechter kan dit zo nodig aanpassen.
De rechter geeft naar aanleiding van de procedure in de rechtbank een beschikking over het verzoek tot scheiding. Hiertegen kan in hoger beroep worden gegaan en daarna zelfs in cassatie bij de Hoge Raad. Deze laatste twee mogelijkheden zijn er niet, wanneer de partijen beide een akte van berusting hebben opgemaakt. Hierin staat dan dat zij niet in hoger beroep zullen gaan tegen een beschikking van de rechtbank. Zo kan de uitspraak van de rechter in kracht van gewijsde gaan (is dan niet meer te wijzigen). Is de uitspraak in kracht van gewijsde gegaan, dan moet de beschikking van de rechter binnen zes maanden worden ingeschreven volgens art. 1:163 BW in het register van de burgerlijke stand. Is dit binnen de opgegeven tijd niet gebeurd, dan verliest de beschikking haar kracht en is er dus niet rechtsgeldig gescheiden. Overlijdt de andere partner voordat de beschikking is ingeschreven, dan is het huwelijk vanzelfsprekend geëindigd met de dood van de ander. ▲
Het echtscheidingsconvenant
Zoals hiervoor al werd vermeld, kunnen partners een echtscheidingsconvenant opmaken en hierin afspraken opnemen waaraan zij zich moeten houden. Hierin dienen volgens art. 815 Rv afspraken te staan over het gezag over de minderjarige kinderen en eventuele kinderalimentatie. Zoals gezegd is de rechter aan de regel betreffende minderjarige kinderen niet gebonden. In het convenant zullen de partners voornamelijk zaken opnemen over de verdeling van de boedel, alimentatie voor de andere partij en afspraken over het gezag en de opvoeding van de kinderen. Het convenant is, buiten de afspraken over de kinderen, vormvrij en is voor de rechter in beginsel bindend. Het echtscheidingsconvenant is in beginsel niet vernietigbaar wegens misbruik van omstandigheden. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat de ene partner tegenover de andere partner aanspraak wil maken op een financiële vergoeding voordat hij of zij wil meewerken aan een scheiding. Dit is dus wel toegestaan (binnen zeker proporties natuurlijk).
Let op, sinds 1 januari 2012 gelden er een aantal nieuwe regels binnen ons echtscheidingsrecht over de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Wie in gemeenschap van goederen is getrouwd en gaat scheiden, ziet de huwelijksgoederengemeenschap al uit elkaar vallen bij het indienen van een verzoek tot een echtscheiding bij de rechter. Deze regeling is opgenomen om de verdeling van de goederen te vergemakkelijken voor wat betreft de waardering van de goederen uit de gemeenschap. Voorheen werden de goederen namelijk pas gewaardeerd op het moment van het uitspreken van de scheidingsbeschikking. Tegenwoordig gebeurt dit al op het moment van het indienen van een verzoek tot scheiding. Laat u bij een echtscheiding altijd goed voorlichten, niet alleen over de nieuwe regeling, ook over alle al geldende regels. ▲