omgang tussen ouder en kind – de omgangsregeling na echtscheiding

de omgangsregeling

    
Wanneer omgang

Wanneer ouders en hun kinderen niet meer bij elkaar in één huis wonen, hebben zowel de kinderen als de ouders recht op omgang met elkaar. Dat doet zich voor wanneer ouders gaan scheiden, of wanneer een kind uit huis wordt geplaatst door de Kinderbescherming. Is er sprake van een scheiding, dan zullen de ouders in principe een omgangsregeling treffen met elkaar en met de kinderen. Deze omgangsregeling kan door een rechter worden vastgesteld, bijvoorkeur tijdens de scheidingsprocedure. Ook ouders die nooit met elkaar getrouwd zijn, kunnen een omgangsregeling aan de rechter vragen. Dit laatste kan zelfs wanneer de ouder die de omgangsregeling vraagt, geen gezag heeft over de betreffende kinderen. Volgens art. 1:377a lid 1 Burgerlijk wetboek (verder: Bw) heeft een ouder die niet het gezag heeft ook nog eens de plicht tot omgang met zijn of haar kinderen.

Wie kan omgang vragen?

In eerste instantie zien de artikelen over omgang in ons Burgerlijk wetboek alleen op de ouders van kinderen. Toch kan iemand die niet de ouder van een kind is bij de rechter om een omgangsregeling verzoeken. Deze persoon moet dan wel een nauwe persoonlijke betrekking hebben met het kind of de kinderen. Hierbij kan gedachten worden aan een voogd of een stiefouder. Het gaat hierbij om het hebben van family life met het kind. Het is de niet-ouder die bij de rechter moet aantonen dat hij of zij een nauwe relatie met het kind heeft. Hiervoor moet de niet-ouder bijzondere of bijkomende omstandigheden aantonen. Dit kan bijvoorbeeld de relatie zijn die de niet-ouder met het kind heeft of de relatie die de niet-ouder met de ouder van het kind heeft of had. Deze problematiek doet zich tegenwoordig steeds vaker voor bij het zogenaamde duomoederschap. Twee vrouwen krijgen gezamenlijk een kind en willen beide juridisch ouder van het kind worden. Toch moet men rekening houden met de rechten van de vader van het kind, het kan bijvoorbeeld zijn dat de man nauwe persoonlijke betrekking heeft met het kind en zo dus aanspraak maakt op een omgangsregeling met het kind. Ook wanneer de beide moeders dit niet gewenst vinden.      

Ontzegging van de omgang

In beginsel zal een omgangsregeling er voor zorgen dat het contact tussen een ouder (of een niet-ouder) en een kind blijft bestaan, ook na een scheiding. In veel gevallen zal bij het bestaan van een omgangsregeling één ouder voor de kinderen zorgen, de andere ouder staat dan op een andere manier, volgens de regeling, in contact met de kinderen. De ouder bij wie de kinderen verblijven moet de andere ouder, krachtens art. 1:247 lid 3 Bw, voorzien van informatie over de kinderen. De ouder die niet voor de kinderen zorgt moet ook betrokken worden bij belangrijke beslissingen die genomen worden over de kinderen. De persoon waarbij de kinderen niet verblijven, heeft ook recht op informatie over zijn of haar kinderen van derden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan scholen of ziekenhuizen.

4 gronden van ontzegging

Op verzoek van één van beide ouders kan de rechter de andere ouder de omgang ontzeggen. Er zijn vier gronden waarop de omgang met de kinderen kan worden ontzegd:
•    De omgang kan ernstig geestelijk of lichamelijk nadeel voor de kinderen met zich meebrengen.
•    De ouder is blijkbaar ongeschikt of niet in staat om omgang met de kinderen te hebben.
•    Een kind of de kinderen van twaalf jaar of ouder heeft of hebben de rechter laten blijken dat de omgang ernstige moeilijkheden of bezwaren met zich meebrengt.
•    De omgang is in strijd met de zwaarwegende belangen van het kind of de kinderen.

Alleen een rechter kan de omgang van de ouder met zijn kinderen ontzeggen. Een ontzegging kan tijdelijk zijn, dus voor bepaalde tijd, maar kan ook voor onbepaalde tijd worden vastgesteld. In het geval dat de rechter een ontzegging van de omgang voor bepaalde tijd vaststelt, wordt er vaak een proefomgangsregeling in werking gezet. Na de tijd die door de rechter is aangegeven, kan de omgang opnieuw worden aangevraagd. Dit kan wanneer de omstandigheden van het geval zijn gewijzigd. Let op: een ouder die het gezag heeft over zijn of haar kinderen kan niet voor onbepaalde tijd van de omgang worden ontzegd (art. 1:253a lid 2 Bw). Echter, art. 1:377a Bw zegt weer dat een contactverbod voor onbepaalde tijd wel mogelijk is.

In sommige gevallen komt het voor dat een persoon de opgestelde omgangsregeling niet nakomt. Onze wet voorziet niet duidelijk in sancties die kunnen worden opgelegd wanneer een ouder (of niet-ouder) zich niet houdt aan de getroffen regeling. Toch worden in de praktijk wel enkele maatregelen getroffen. Zo kan men de geldende omgangsregeling wijzigen, de rechter kan een dwangsom opleggen, de politie kan ingeschakeld worden (bijvoorbeeld wanneer een persoon de kinderen niet wil afstaan) of de kinderbescherming kan worden ingeschakeld.