Herstel arbeidsovereenkomst na ontslag via UVW

Herstel arbeidsovereenkomst na beroep kantonrechter

Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen. Anders dan het UWV heeft geoordeeld, is de financiële noodzaak voor het verval van de functie onvoldoende onderbouwd. Geen veroordeling tot herstel met terugwerkende kracht.

Feiten
Werknemer is doofblind en heeft een Wajong-status. De stichting heeft het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft daartoe toestemming verleend. De stichting heeft de arbeidsovereenkomst op 22 september 2015 opgezegd tegen 1 november 2015. De stichting heeft aan werknemer de transitievergoeding betaald.

Verzoek
Werknemer verzoekt de kantonrechter om de stichting te veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen en verzoekt daarbij om te bepalen dat als ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst 1 november 2015 zal gelden.

Volgens werknemer is de toestemming ten onrechte verleend. Primair is hij van mening dat er geen sprake van een slechte financiële situatie dan wel een slechter wordende financiële situatie binnen de stichting. Subsidiair stelt hij dat de stichting niet heeft onderbouwd waarom zijn functie zal moeten komen te vervallen, terwijl bij hem sprake is van een zwakke arbeidsmarktpositie.

Beoordeling
Het gaat om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en de stichting moet worden hersteld omdat er geen redelijke grond voor opzegging aanwezig is. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.

De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat ingrijpen noodzakelijk is, omdat de financiële situatie van de stichting zwak is en dat ingrijpen is aangewezen. Al meerdere jaren heeft de stichting te kampen met financieel onzekere omstandigheden. Zij heeft om die reden in eerdere jaren haar organisatie flink zien inkrimpen. In 2012 en 2014 is afscheid genomen van een aantal medewerkers. Ondanks die bezuinigingen is de financiële positie zwak gebleven.

Uit de in het geding gebrachte financiële stukken volgt dat de stichting inderdaad een negatief Eigen Vermogen heeft. Het positief resultaat over 2015 ten opzichte van 2014 is weliswaar afgenomen en er is sprake van een negatief Eigen Vermogen, maar dat enkele gegeven is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende voor de conclusie dat de functie van werknemer moet komen te vervallen. Dit geldt temeer daar niet inzichtelijk is gemaakt wat de oorzaak is van het teruglopen van het afnemen van het positief resultaat.

De stichting heeft gesteld dat de PR-werkzaamheden die werknemer uitvoerde thans door vrijwilligers wordt gedaan en dat zo de personeelskosten voor werkgever worden bespaard. Dat mag zo zijn, maar dan moet daar nog wel een redelijke grond voor zijn. Die volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de in het geding gebrachte stukken. De stichting heeft voorts niet toegelicht wat de (positieve) gevolgen zijn voor de bedrijfsvoering doordat vrijwilligers nu PR werkzaamheden verrichten. De stichting heeft daarnaast niet onderbouwd dat de toekomstverwachtingen meebrengen dat ingrijpen noodzakelijk is. Zo is nergens uit gebleken dat de subsidie voor de stichting op de tocht staat of dat er sterke aanwijzingen zijn dat de subsidie wordt teruggedraaid.

De stichting heeft niet onderbouwd dat er een redelijke grond was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De kantonrechter veroordeelt daarom de stichting tot herstel van de arbeidsovereenkomst en wel per 25 april 2016. Voor een herstel met terugwerkende kracht is naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding, gelet op het feit dat de stichting een onderneming is die grotendeels met subsidies wordt bekostigd. Voorts wordt (vooralsnog) geen dwangsom opgelegd, nu ervan wordt uitgegaan dat de stichting deze veroordeling zal nakomen.

Werknemer heeft een WW-uitkering. Nu er geen herstel plaatsvindt met terugwerkende kracht, is deze niet onverschuldigd betaald. Daarom wordt rekening gehouden met de uitbetaalde WW-uitkering. De stichting zal het netto equivalent van het bruto bedrag, welk bruto bedrag gelijk dient te zijn aan het verschil tussen het bruto maandsalaris inclusief vakantiegeld en de bruto WW-uitkering inclusief vakantiegeld, over de periode 1 november 2015 tot 25 april 2016, aan werknemer dienen te voldoen. Voor gemiste vakantiedagen behoeft geen voorziening te worden getroffen, omdat werknemer over die periode geen werkzaamheden heeft verricht. Voor het treffen van een voorziening van gemist pensioen ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding.

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat werknemer wordt gecompenseerd tot diens laatstverdiende loon, zonder dat daar arbeid tegenover heeft gestaan. Bovendien heeft werknemer een transitievergoeding ontvangen, die blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 7:673 BW deels ziet op de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband, waaronder ook begrepen gemist pensioen. Bij herstel van de arbeidsovereenkomst blijft de stichting deze verschuldigd en werknemer hoeft die dan ook niet terug te betalen. Weliswaar kan dit bedrag verrekend worden in de situatie als bedoeld in artikel 7:673 lid 4 onder b in combinatie met lid 5 BW, maar dat staat er niet aan in de weg dat werknemer thans een deel kan aanwenden om gemist pensioen te compenseren.

Rechtbank Amsterdam 22 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2601

bron: SDU