Afwikkeling samenlevingsovereenkomst

Het maken van stilzwijgende afspraken in een samenlevingsovereenkomst behoort in beginsel tot de mogelijkheden.

Het hof leidt uit de feitelijke gang van zaken gedurende de samenwoning af dat partijen stilzwijgende afspraken hebben gemaakt over de kosten van de huishouding. De man heeft geen vergoedingsrecht, van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling is geen sprake.

De feiten

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2007 kopen zij gezamenlijk een woning, waarin zij gaan samenwonen. Bij die gelegenheid sluiten zij een notarieel samenlevingscontract. Artikel 3 lid 1 daarvan luidt: ‘De kosten van de gewone gang van de gemeenschappelijke huishouding komen in beginsel ten laste van de eigen inkomens van partijen, doch de wijze waarop ieder daarvoor geld verstrekt en de mate waarin ieder die kosten draagt, worden door partijen in onderling overleg vastgesteld.’ In 2015 beëindigen partijen hun relatie en samenleving.

Vordering

M vordert veroordeling van V tot betaling aan hem van (afgerond) € 120.000 voor te veel betaalde kosten van de huishouding. De rechtbank wijst de vordering af. M gaat in hoger beroep.

Onderling overleg

Het hof overweegt als volgt. Artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst bepaalt dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding in beginsel ten laste van de eigen inkomens van partijen komen, ‘doch de wijze waarop ieder daarvoor geld verstrekt en de mate waarin ieder die kosten draagt, worden door partijen in onderling overleg vastgesteld.’ Partijen dienen derhalve in onderling overleg vast te stellen (1) de wijze waarop en (2) de mate waarin eenieder geld verstrekt. Vast staat dat vaststelling hiervan schriftelijk kan geschieden. Vast staat echter ook dat partijen dat niet hebben gedaan. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of uit hun gedragingen kan worden afgeleid dat zij een mondelinge overeenkomst (‘stilzwijgende afspraken’) hebben gesloten over de wijze waarop eenieder geld ter beschikking stelt voor de kosten van de huishouding en de mate waarin eenieder daaraan bijdraagt, én of artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst hiertoe de mogelijkheid bood.

Stilzwijgende afspraken?

Het hof stelt voorop dat in de samenlevingsovereenkomst niet uitdrukkelijk is bepaald dat de betreffende afspraken uitsluitend schriftelijk tot stand kunnen komen. Het maken van stilzwijgende afspraken behoort daarmee in beginsel tot de mogelijkheden. Voor de beantwoording van de vraag of die mogelijkheid ook in dit geval bestond, dient het hof artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst uit te leggen. Die uitleg dient plaats te vinden met toepassing van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635; zie hierbij ook HR 20 februari 2004,ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
Het hof begrijpt artikel 3 aldus dat niet is vereist dat het onderling overleg expliciet dient te geschieden en dat de resultaten van dat overleg uitdrukkelijk (lees: schriftelijk) moeten zijn vastgelegd alvorens rechtsgeldig (nadere) afspraken van partijen over de kosten van de huishouding tot stand kunnen komen. Een dergelijke strikte toepassing van artikel 3 en de daaraan (door M) verbonden vergaande vereisten passen doorgaans slecht in een affectieve relatie waarbinnen partijen (geruime tijd) samenwonen. Verder is gesteld noch gebleken dat partijen gedurende hun samenleving beiden behoefte hadden aan deze extra vorm van zekerheid. Bovendien werd de rechtsverhouding tussen partijen gedurende hun affectieve relatie (alsook nog daarna) beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid, die niet zo ver gaan dat afspraken over de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, mede gelet op de aard van de kostenpost (een noodzakelijke kostenpost die voortvloeit uit de samenwoning), slechts schriftelijk tot stand konden komen. Daarmee was het voor partijen mogelijk stilzwijgend afspraken te maken over de nadere uitwerking van artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst.

Tot stand gekomen?

Bij de beoordeling van de vraag of dergelijke stilzwijgende afspraken tot stand zijn gekomen, stelt het hof voorop dat de vraag of een (stilzwijgende) overeenkomst tot stand is gekomen en welke inhoud deze overeenkomst heeft, eveneens dient te worden beantwoord aan hand van de Haviltex-maatstaf. Daarbij dienen ook de feitelijke gedragingen van partijen te worden betrokken, nu daaruit kan worden afgeleid of sprake is van het door artikel 6:217 BWvereiste op elkaar aansluitende aanbod en aanvaarding (zie hierbij HR 13 november 2015,ECLI:NL:HR:2015:3303).
Vast staat (1) dat M gedurende de samenwoning maandelijks gemiddeld € 1.650 overmaakte naar de bankrekening van V of de en/of-rekening van partijen, (2) dat hiervan de hypotheekrente en de nutsbedrijven werden betaald, (3) dat V de overige gezamenlijke lasten (o.a. de boodschappen, levensonderhoud, tuin, verzekeringen en vakanties) van haar eigen privérekening voldeed, (4) dat het salaris van M (op zijn verzoek) werd gestort op de en/of-rekening van partijen en (5) dat M van zijn privérekening nauwelijks gezamenlijke lasten betaalde.

Voornoemde feitelijke gedragingen van partijen moeten worden beschouwd als een wederzijds aanbod door partijen aan elkaar van de omvang van ieders draagplicht en de besteding van de door partijen ter beschikking gestelde gelden en de wederzijdse aanvaarding daarvan. Uit die feitelijke gang van zaken gedurende de samenwoning van partijen leidt het hof een zeker bestendig gebruik in de relatie van partijen af. Dit bestendig gebruik kan worden gekwalificeerd als het resultaat van stilzwijgend tot stand gekomen afspraken. Deze afspraken vormen de grondslag voor de door partijen gedane betalingen voor de kosten van de huishouding. Van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) of van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) is geen sprake, nu een rechtsgrond voor die betalingen is gelegen in de (stilzwijgende) afspraken van partijen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 juni 2018,ECLI:NL:GHSHE:2018:2376

Bron: SDU-Opmaat