Werkgever die overgaat tot demotie begeeft zich op moeilijk terrein

Als een werkgever overgaat tot demotie, dan begeeft hij zich vaak op moeilijk terrein. Juridisch gezien is een demotie een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst die alleen tot stand kan komen als beide partijen met deze demotie instemmen. Bij het grootste deel van demoties zal het initiatief van de werkgever komen, meestal door een reorganisatie, het niet functioneren van een werknemer of als sanctiemaatregel.

Bij een demotie is het belangrijk dat het `waarom` voor iedereen helder is en dat het mogelijk is dit objectief aan te tonen in de vorm van een rapport. Hierna kan worden gekeken naar het `hoe` van de demotie. Zo is het mogelijk een werknemer bij een demotie door een reorganisatie te herplaatsen. Hierbij moet wel gekeken worden of de nieuwe functie ook past bij de werknemer.

Er zijn een aantal praktische tips voor werkgevers die een medewerker in een lagere functie willen plaatsen. Ten eerste moet er een duidelijke functieomschrijving zijn inclusief beleidsstukken. Ten tweede moet er hoor en wederhoor worden toegepast, zodat de werknemer ook zijn verhaal kan doen. Ten slotte moeten de gevolgen van een demotie duidelijk zijn voor de werknemer. lees meer …

Bron: PW de Gids

Vernieuwing faillisementsrecht ligt op schema

Het wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht vordert goed. Dit schrijft minister Opstelten in een brief aan de Tweede Kamer over de voortgang van dat programma. Doel is het ondernemersklimaat in Nederland gezond te houden door het reorganiserend vermogen van bedrijven te bevorderen en de bestrijding van faillissementsfraude te versterken. Ook wil hij de faillissementsprocedure moderniseren. Met de vernieuwing van het faillissementsrecht wil de bewindsman vooral praktische oplossingen bieden voor concrete problemen, als steun in de rug voor het bedrijfsleven.

Versterking reorganiserend vermogen van bedrijven

Afgelopen maand nog heeft Opstelten een wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd waarin wordt geregeld dat rechters al vóór een faillietverklaring op verzoek van een onderneming kunnen meedelen wie ze in het aanstaande faillissement zullen aanwijzen als curator. De ondernemer kan dan in relatieve rust en onder toeziend oog van de toekomstig curator het faillissement voorbereiden en de kansen op een doorstart van de onderneming vergroten. Deze werkwijze wordt ook wel aangeduid met de term pre-pack.

Verder gaat binnenkort een wetsvoorstel in consultatie dat ondernemingen die in financieel zwaar weer verkeren, helpt om met hun schuldeisers en aandeelhouders tot een akkoord te komen om hun schulden te herstructureren en terug te brengen tot beheersbare proporties. Met de regeling zullen onredelijk dwarsliggende schuldeisers en aandeelhouders kunnen worden gedwongen om aan zo’n herstructurering mee te werken. Daarmee kunnen onnodige faillissementen worden voorkomen.

Ook komt Opstelten nog dit najaar met een wetsvoorstel met maatregelen om de voortzetting van de onderneming tijdens faillissement te faciliteren. Doel is de curator de gelegenheid te geven het faillissement goed af te wikkelen en te voorkomen dat de waarde van de nog aanwezig activa volledig verdampt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een doorleveringsverplichting voor leveranciers van essentiële goederen en diensten.

Bestrijding van faillissementsfraude

Een ander belangrijk onderdeel van het wetgevingsprogramma is de versterkte bestrijding van faillissementsfraude. De bewindsman heeft 3 wetsvoorstellen gemaakt om laakbaar handelen bij of voorafgaand aan faillissementen steviger aan te pakken. Het betreft de introductie van het civielrechtelijk bestuursverbod, de mogelijkheden om via het strafrecht harder en effectiever op te treden tegen frauduleuze faillissementen, en de invoering van een fraudesignalerende taak voor curatoren.

Het wetsvoorstel dat het civielrechtelijk bestuursverbod introduceert, biedt de rechtbank de mogelijkheid om bestuurders of feitelijk leidinggevenden die zich tijdens of voorafgaand aan een faillissement schuldig maken aan wanbeleid voor maximaal 5 jaar een bestuursverbod op te leggen. Dit wetsvoorstel gaat voor het einde van het zomerreces naar de Tweede Kamer. Dat geldt ook voor de nieuwe regeling die het strafrechtelijk faillissementsrecht herziet. Het wetsvoorstel dat de positie van de curator versterkt, gaat na het zomer voor advies naar de Raad van State.

Modernisering

Tot slot is ook het wetsvoorstel modernisering faillissementsprocedures in voorbereiding. Doel is in de faillissementsprocedure meer gebruik te kunnen maken van het elektronisch berichtenverkeer en het internet. Ook wil Opstelten de kennisopbouw van het faillissementsrecht bij de rechterlijke macht stimuleren door een gespecialiseerde insolventierechter aan te stellen. Deze insolventierechter krijgt bovendien meer mogelijkheden om maatwerk te leveren bij de afwikkeling van faillissementen. Verder schrijft de minister dat Nederland met het wetgevingsprogramma Herijking faillissementsrecht goed aansluit bij Europese ontwikkelingen, bijvoorbeeld de herziening van de EU-insolventie verordening. lees meer …

Documenten en publicaties

Bron: Ministerie van Justitie

Nieuwe regeling maakt bundelen van overheidsbesluiten eenvoudiger

Ministe

Minister Opstelten komt met een nieuwe regeling voor het bundelen van met elkaar samenhangende besluiten die nodig zijn om een bepaalde activiteit te kunnen ondernemen. Een voorbeeld van een activiteit waarvoor de regeling bruikbaar kan zijn is het oprichten van een café, waarvoor nu nog verschillende soorten vergunningen van verschillende bestuursorganen nodig zijn.

Bestuursorganen die deze besluiten moeten nemen kunnen dat straks tegelijkertijd volgens dezelfde procedure doen, onder regie van een coördinerend bestuursorgaan. De nieuwe regeling, die in de Algemene wet bestuursrecht komt te staan, is duidelijker voor de betrokken burgers, bedrijven en overheden en realiseert meer samenhang in besluitvorming. Dit verhoogt de inzichtelijkheid, de kwaliteit en de snelheid van besluitvormingstrajecten. lees meer …

Documenten en publicaties

Bron: Ministerie van Justitie

advocare

Grondwet gaat ook e-mails beschermen

Alle vormen van communicatie worden grondwettelijk beschermd, dus ook elektronische. Het brief-, telefoon- en telegraafgeheim wordt vervangen door het brief- en telecommunicatiegeheim. Dit staat in het voorstel tot wijziging van artikel 13 van de Grondwet waarmee de Rijksministerraad heeft ingestemd op voorstel van minister-president Rutte, minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.

De wetswijziging vloeit voort uit de kabinetsreactie op een advies van de staatscommissie Grondwet. Het begrip ‘telegraaf’ is verouderd. In het nieuwe voorstel is er bewust voor gekozen om geen specifieke techniek te benoemen. Met de meer techniekonafhankelijke formulering ‘brief- en telecommunicatiegeheim’ wordt de bescherming die artikel 13 van de Grondwet biedt, uitgebreid naar alle huidige en toekomstige communicatiemiddelen zoals e-mail, telefoonverkeer via internet en besloten communicatie via sociale media.

Dit houdt in dat de overheid niet in de inhoud van communicatie mag kijken, ongeacht het middel waarmee is gecommuniceerd. Op dit verbod geldt een aantal wettelijk bepaalde uitzonderingen. In een aantal situaties is inzage wél geoorloofd, bijvoorbeeld voor de politie of inlichtingendiensten, maar daar is altijd toestemming van de bevoegde autoriteit voor nodig.

De Rijksministerraad heeft ermee ingestemd het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel is eerder in internetconsultatie geweest. lees meer …

Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken

Opstelten en Teeven: gerichte aanpak openstaande vrijheidsstraffen

Minister Opstelten en staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) gaan maatwerk leveren in de bestrijding van het aantal openstaande vrijheidsstraffen. Verdachten van ernstige strafbare feiten waarvan de kans aantoonbaar groter is dat zij zich aan hun straf onttrekken worden als het aan de bewindslieden ligt in afwachting van hun straf eerder vastgezet en krijgen vaker te maken met (super)snelrecht. Op die manier moet worden voorkomen dat zij zich aan hun straf zullen onttrekken.

Op de groep van de in totaal ongeveer 12.000 personen die momenteel hun vrijheidsstraf nog moeten ondergaan wordt daarnaast de beschikbare opsporingscapaciteit gerichter ingezet. De hoogte van de straf en aanwezige aanknopingspunten voor succesvol opsporingsonderzoek – zoals een indicatie van de verblijfsplaats – zijn daarbij bepalend. Het gaat dan om zo’n 2.400 personen die gericht en actief worden opgespoord. Op deze manier willen de bewindslieden de pakkans van (zwaardere) criminelen verder vergroten. Deze groep is overigens niet statisch: de afgelopen 15 maanden ondergingen van deze 2.400 personen met een openstaande vrijheidsstraf er 500 alsnog hun straf.

Tevens gaan Opstelten en Teeven onderzoeken of het mogelijk is om overheidsvoorzieningen automatisch op te schorten van personen die onjuist in de Basisregistratie Personen (BRP) staan ingeschreven. Bij de opsporing van veroordeelden constateert de politie namelijk regelmatig dat personen niet verblijven op het adres waarop zij in de BRP staan ingeschreven.

De gerichte aanpak is mogelijk door een uitgebreide analyse van het aantal openstaande vrijheidsstraffen. Daaruit zijn kenmerken af te leiden die maken dat de kans groot is dat veroordeelden zich aan hun straf onttrekken en is het daarnaast mogelijk opsporingscapaciteit gerichter in te zetten. De nieuwe aanpak sluit aan op eerdere maatregelen om het aantal openstaande vrijheidsstraffen terug te dringen. Gedacht moet daarbij worden aan het sneller vervallen verklaren van paspoorten en de oprichting van het Administratie- en Informatie Centrum (AICE) voor de executieketen. De afgelopen 5 jaar is het aantal openstaande vrijheidsstraffen gedaald van ongeveer 20.000 naar circa 12.000.

Voorkomen nieuwe openstaande vrijheidsstraffen

Uit de analyse die de afgelopen tijd is uitgevoerd komen de volgende kenmerken naar voren die de belangrijkste voorspellers zijn van onttrekking aan de opgelegde straf:

  • Wel of geen preventieve hechtenis in afwachting van het vonnis
  • Wel of geen inschrijving in de BRP
  • Nationaliteit van de veroordeelde (Nederlander, EU-onderdaan, of anders)
  • Wel of geen actueel woonadres in Nederland

Zo blijken personen die niet preventief gehecht zijn geweest en nooit een inschrijving in de BRP hebben gehad in slechts 1/3 van de gevallen hun vrijheidsstraf te ondergaan. Bij personen die niet preventief gehecht zijn geweest, zonder Nederlandse nationaliteit en zonder inschrijving in de BRP ten tijde van de veroordeling bedraagt dit de helft. Deze groepen samen zijn de oorzaak van maar liefst 1/3 van álle onttrekkingen van in Nederland opgelegde vrijheidsstraffen.
Opstelten en Teeven hebben daarom de Raad voor de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie verzocht deze uitkomsten te betrekken bij hun beleid en gerichter voorlopige hechtenis in combinatie met (super)snelrecht toe te passen bij categorieën die vaker hun straf ontduiken. Uiteraard blijft de toepassing van voorlopige hechtenis en (super)snelrecht ter individuele beoordeling van de Officier van Justitie en de rechter. Door de gerichte inzet van voorlopige hechtenis in combinatie met snelrecht verwachten de bewindslieden het aantal openstaande vrijheidsstraffen binnen deze categorie verder te kunnen terugdringen.

Aanpak openstaande vrijheidsstraffen: gerichter inzetten opsporingscapaciteit

Uitgangspunt is dat in Nederland opgelegde vrijheidsstraffen gewoon worden uitgezeten. Uit de analyse van de ongeveer 12.000 openstaande vrijheidsstraffen blijkt echter dat in circa 10.000 gevallen actieve opsporing door de politie niet gewenst of mogelijk is. Zo gaat het binnen deze groep van 10.000 gevallen alleen al om zo’n 6.200 personen die helemaal niet structureel in Nederland mogen zijn, omdat zij niet beschikken over de Nederlandse nationaliteit of verblijfrecht in Nederland. Daarnaast zijn er nog zo’n 4.600 personen met verblijfrecht in Nederland die een straf hebben van minder dan 4 maanden waarvan de landindicatie onbekend of buitenland is. De kans op succesvolle actieve opsporing is in deze zaken daardoor beperkt. Zo is bijvoorbeeld intrekking of vervallenverklaring van een paspoort pas mogelijk vanaf 4 maanden (voor 20 januari jongstleden was dit nog een half jaar). Ook een Europees Arrestatie Bevel kan pas worden uitgevaardigd bij openstaande straffen van 4 maanden of meer. Deze personen staan echter wel allemaal gesignaleerd in het Opsporingsregister. Dat betekent als deze veroordeelden om wat voor reden dan ook in aanraking komen met Nederlandse justitiële autoriteiten, ze alsnog worden opgepakt en hun straf moeten ondergaan. In de afgelopen 15 maanden zaten van deze groep van 10.000 personen er 600 alsnog hun straf uit.

Door dit inzicht is het mogelijk de beschikbare opsporingscapaciteit gerichter in te zetten. Bij legaal in Nederland verblijvende personen met een openstaande straf (ongeacht de hoogte) vindt altijd actieve opsporing plaats door de eenheden van de Nationale Politie. Het AICE zal hier een faciliterende rol in gaan vervullen. Het gaat dan om zo’n 1.200 gevallen. Bij personen met een straf van meer dan 4 maanden wordt ook in het buitenland actief opgespoord: dit gebeurt door het Team Executie Strafvonnissen van het Openbaar Ministerie (eveneens 1.200 personen). lees meer …

Documenten en publicaties

Bron: Ministerie van Justitie

Positie van slachtoffer sterk verbeterd

De positie van slachtoffers is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Dat blijkt uit de beleidsdoorlichting 2007-2013 die in de ministerraad is besproken. De afgelopen vijf jaar is zelfs meer gerealiseerd dan was voorgenomen. Zo maken steeds meer slachtoffers gebruik van de regelingen die voor hen beschikbaar zijn, staat het slachtoffer centraal bij organisaties zoals politie en OM, is er meer geld beschikbaar gekomen voor slachtofferzorg en hebben slachtoffers meer rechten gekregen binnen het strafrecht. Ook de slachtofferorganisaties werken op een steeds effectievere manier. De ambities uit 2007 zijn dan ook ruimschoots gehaald.

Het gaat beter met de positie van slachtoffers in Nederland. Justitiële organisaties zoals de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak hebben het slachtofferbeleid in hun eigen werkprocessen verwerkt en blijven dit verder verbeteren. Slachtoffers hebben de afgelopen jaren meer rechten gekregen en er is meer en betere ondersteuning beschikbaar.

Zo hebben slachtoffers sinds 2011 recht op informatie, correcte bejegening en bijstand door een raadsman en een tolk. Voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven bestaat sinds 2011 een voorschotregeling. Wanneer de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet de volledige schadevergoedingsmaatregel heeft betaald, keert de overheid het resterende bedrag uit aan het slachtoffer. De overheid verhaalt het bedrag vervolgens op de dader. Sinds 2012 mogen meer mensen van het spreekrecht gebruik maken. Ook komen meer nabestaanden in aanmerking voor een tegemoetkoming van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Uit de recente beleidsdoorlichting blijkt dat de ondersteuning aan slachtoffers aanzienlijk is verbeterd. Bij Slachtofferhulp Nederland zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld die nu behoren tot het standaard dienstverleningspakket, zoals het casemanagement voor nabestaanden en slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. De wijze van doorverwijzing van slachtoffers naar advocaten is ook verbeterd, zodat meer slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven gebruik maken van gratis rechtsbijstand. Tenslotte is er een landelijk dekkend netwerk van slachtofferloketten gekomen, waar de politie, het OM en Slachtofferhulp Nederland samenwerken en slachtoffers terecht kunnen voor informatie, advies en ondersteuning tijdens het strafproces.

De financiële middelen voor slachtofferzorg zijn de afgelopen jaren toegenomen van ruim €32 mln. in 2007 naar ruim €54 mln. in 2013. Het aantal slachtoffers dat door Slachtofferhulp Nederland is geholpen is gestegen van 108.991 in 2007 naar 150.952 in 2012. Bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven steeg het aantal aanvragen van 6016 in 2007 naar 7995 in 2012. Bij Slachtoffer in Beeld is in dezelfde periode het aantal aanmeldingen voor slachtoffer-daderbemiddeling met 242% gestegen, van 441 in 2007 naar 1508 in 2012.

Staatssecretaris Teeven is tevreden over wat er de afgelopen jaren bereikt is voor slachtoffers en ziet dat een omslag gekomen is in het denken over de rol van het slachtoffer binnen de justitiële keten. Het kabinet wil door op de ingeslagen weg zodat de dienstverlening aan slachtoffers een vast en vanzelfsprekend onderdeel blijft binnen alle onderdelen van Justitie. Om dit te realiseren is meer inzicht nodig in resultaten van justitiële organisaties op het gebied van slachtoffers en verbetering van de registratie van slachtoffers. Staatssecretaris Teeven verwacht dat door de ontwikkeling van meer online dienstverlening, nog meer slachtoffers geholpen kunnen worden. Ook zal de ICT hierop worden aangepast. lees meer …

Bron: Ministerie van Justitie