Sneller Op De Hoogte Met De Berichtenbox; Behalve Bij Het Uwv

De bezwaartermijn loopt niet zolang een beschikking van het UWV nog niet is gelezen door de betrokkene, en het UWV niet bewijst dat deze al eerder in de berichtenbox “Mijn UWV”was geplaatst.

Overheidsinstanties gebruiken in toenemende mate digitaal verkeer als communicatiemiddel met rechtssubjecten. Naast het gebruiksgemak en beveiliging is dit vaak kostenbesparend, en de kans dat post ongelezen blijft of verloren raakt bij vakantie of verhuizing is kleiner.

Toch is er weinig regelgeving over het gebruik van een digitale berichtenbox. Dit is relevant in geval van een geschil over de bezwaar en beroepstermijnen, waarbinnen men kan opkomen tegen besluiten van overheidsinstanties of uitvoeringsorganen.

De bezwaartermijn van een beschikking van het UWV begint te lopen op de dag nadat de beslissing op de voorgeschreven bekend wijze is gemaakt. Dat is over het algemeen dat de verzenddatum van het besluit, als deze schriftelijk wordt verstuurd aan de belanghebbende.

Indien de beslissing niet per post bekend wordt gemaakt, maar via de digitale berichtenbox wordt verstuurd, geldt dat de termijn loopt vanaf de dag volgende op de datum waarin het in de berichtenbox is geplaatst.

Een ex-werknemer had bij het UWV digitaal een uitkering gevraagd, die door het UWV was afgewezen op 30 november 2020. De beschikking van het UWV was in de berichtenbox van de betrokkene geplaatst, die opvraagbaar is via “Mijn UWV“. De termijn liep vanaf 1 december 2020 tot 11 januari 2021, dus 6 weken later.

De man las het bericht pas in januari 2021 en zond binnen 6 weken daarna, op 29 januari 2021, het bezwaarschrift in. Volgens het UWV was dit te laat.

De man ging in beroep, en de rechter oordeelde dat de man wel tijdig in bezwaar was gekomen. Het komt daarbij volgens de bestuursrechter aan of het UWV kan bewijzen dat het bericht inderdaad al op 29 november 2020 in de berichtenbox was geplaatst.

De bestuursrechter oordeelde dat de bezwaartermijn nog niet was aangevangen voordat de man zijn berichtenbox raadpleegde en het bericht las. Het UWV stelde immers in de beroepsprocedure dat het UWV niet kon bewijzen dat het besluit van 30 november 2020 op die datum in de Berichtenbox van de man op “Mijn UWV” was geplaatst.

De uitkomst is voorlopig dus dat bij een digitale communicatie de bezwaar of beroepstermijn gaat lopen op de dag dat men kennis neemt van een bericht in de berichtenbox, tenzij het VW bewijst dat het bericht al eerder werd geplaatst. Of hierbij een rol speelde dat het UWV, kennelijk onweersproken, de man tijdens de bezwaartermijn telefonisch had gemeld dat hij nog schriftelijk bericht zou ontvangen, is niet geheel duidelijk. Van belang is in ieder geval wel dat het UWV de man niet per e-mail geïnformeerde over deze beslissing, noch over het feit dat een bericht in de berichtenbox was geplaatst.

De rechter stelt dus dat on zo`n geval de bezwaartermijn pas gaat lopen vanaf de datum dat de man het bericht in januari 2021 heeft ingezien, en dat een bezwaar nog tot 6 weken daarna kan worden ingediend daarna de bezwaartermijn gaat lopen.

Voor het UWV likt de oplossing eenvoudig: een email met ontvangstbevestiging aan de betrokkenen, met een mededeling dat een beslissing is genomen. Aanvullende regels ter zake zullen niet uit kunnen blijven.

Thuiswerken Arbeidsvoorwaarde Of Een Recht?

Thuiswerken wordt de regel, maar regels zijn er nog niet
De coronacrisis heeft één ding helder gemaakt: thuiswerken is in veel gevallen goed mogelijk is, zonder schade aan de bedrijfsvoering. Veel Europeanen gaan sinds maart vorig jaar niet meer regelmatig naar kantoor om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan.

Op veel plaatsen in de wereld heeft de corona crisis de al ingezette trend naar digitalisering en het hybride werken (PDF) van de werkplek en flexibelere werkregelingen versneld. Helaas hebben overheden nog problemen met de invoering van wetgeving om een en ander te reguleren in hun arbeidswetten. Die inspanningen staan ​​grotendeels nog in de kinderschoenen.

In Europa, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten, staat de bescherming van werknemers in het algemeen voorop. De ontslagbescherming is sterker, in het ontslaan van een personeelslid kan een forse ontslagvergoeding met zich meebrengen.

In Nederland is de situatie niet anders Een nieuwe wetsvoorstel moet werknemers het recht geven om hun werk thuis uit te voeren. Werkgevers zien een dergelijke wet nog wet niet zo zitten, maar voelen wel de roep om thuiswerk.

Uit onderzoek van vakbond FNV (PDF) bij diverse sectoren blijkt de behoefte aan thuiswerken groot, en die is de afgelopen jaren sterk gegroeid. De wens om thuis te werken varieert voornamelijk in de mate waarin vanuit huis wordt gewerkt, geheel of slechts gedeeltelijk, en waarbij de meerderheid van de werknemers kantoorwerk wil combineren met thuiswerken.

Omdat veruit de meeste werknemers een afwisseling willen in thuis werken en op kantoor werken, er minder controle is en thuiswerk extra kosten meebrengt is het begrijpelijk dat werkgevers streven naar vaste afspraken in cao’s om thuiswerken te regelen.

Volgens de werkgeversorganisatie AWVN is de wet ‘feitelijk overbodig’ en hebben werkgevers geen behoefte aan wettelijke regulering van het recht op thuiswerken, omdat werkgever en werknemers er in de praktijk altijd wel uitkomen.

De Raad van State meent eveneens dat de initiatiefwet onnodig is omdat het probleem thans nog geen maatschappelijk of sociaal probleem is, waarop de wetgever moet ingrijpen. Een belangrijk SER-advies over hybride werken (PDF), is nog in de maak.

Het thans voorliggende initiatiefwetsvoorstel ‘Wet werken waar je wil’ geldt werkgevers waarin 10 of meer werknemers werken.
Het initiatiefwetsvoorstel is bedoeld om ervoor te zorgen dat werknemers meer vrijheid krijgen in hoe zij de balans tussen het werken op werklocatie en het werken thuis willen organiseren. De Wet flexibel werken (Wfw) wordt gewijzigd om mogelijk te maken dat een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats op eenzelfde manier wordt behandeld als een verzoek om aanpassing van de werktijd of arbeidsduur.

Volgens deze wet kan de werknemer een verzoeken kan doen voor aanpassing van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht door (deels) te werken vanaf het woonadres of de werklocatie van de werkgever. Alleen bij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang en na overleg met de werknemer kan de werkgever het verzoek afwijzen.

Het verzoek moet door de werknemer minstens twee maanden vóór voorafgaande aan de beoogde ingangsdatum worden gedaan, en een motivatie is niet nodig. De werkgever heeft de plicht om hierover met de werknemer in overleg te treden. De werkgever zal binnen een maand voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk moeten reageren.

De sociale partners kunnen zelf ook afspraken over flexibel werken opnemen in een cao. Cao-afspraken hierover gaan boven het recht op thuiswerken.

Volgens de opstellers van de wet zullen werkgevers minder reiskostenvergoedingen betalen maar komen daarvoor wel in de plaats de kosten voor de inrichting van een thuiswerkplek. Op langere termijn zullen de vaste lasten voor werkgevers dalen door minder behoefte aan kantoorruimte.

Afspraken die de werknemer en werkgever moeten maken zal ook gaan over de thuiswerkvergoeding in verband met de kosten voor bijvoorbeeld voor stroom, verwarming, koffie en thee op de thuiswerkplek. Volgens de staatssecretaris van Financiën is in in de opzet voor het Belastingplan 2022 (PDF) al rekening gehouden met een belastingfaciliteit voor de thuiswerkvergoeding.

Een voorbeeld van een land waar thuiswerken reeds tot verregaande wetgeving heeft geleid is Portugal. Deze wetgeving is echter niet onverdeeld positief ontvangen door de werknemers.

De Portugese wet bevat ook bijzondere bepaling betreffende regels over het contact dat werkgevers en werknemers buiten werktijd hebben.
Een werkgever mag niet (proberen) contact op te nemen met de werknemer, buiten werktijd, een werkgever moet de werknemer compenseren voor extra kosten van gas, licht, water en internet en het is de werkgever verboden om met digitale software te controleren wat hun werknemer doet.

Volgens werkgevers en werknemers is er veel kritiek op de nieuwe regels die weinig concreet zijn, weinig gedetailleerd en mogelijk onhaalbaar zijn, en zelfs averechts zouden kunnen werken, omdat werkgevers terughoudend worden om thuiswerken toe te staan.

De technologie die thuiswerken mogelijk maakt, heeft ook de deur geopend voor misbruik, zoals lange werkdagen, als gevolg van het feit dat werknemers ook buiten de normale werktijden bereikbaar blijven via email, en andere elektronische berichtendiensten. De gevolgen kunnen onder meer uitputting tussen werk en privé en een gevoel van isolement zijn.

Maar de nieuwe wet stuit op scepsis van degenen die ze moet beschermen. In veel landen in Europa wordt daarom gepleit voor een richtlijn van de Europese Commissie die de verschuiving naar meer uitgebreid thuiswerken wettelijk kan vormgegeven, omdat de regelgeving en veel landen divers, fragmentarisch onduidelijk is. De meeste EU-landen hebben specifieke wetgeving over telewerken, zij het met verschillende benaderingen, en andere overwegen dit door middel van wijzigingen, uitbreidingen of conventies.

In landen als Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en België is het ‘recht om te ontkoppelen’ of het “recht op onbereikbaarheid” voor werknemers nu de standaard. Hierdoor wordt het de werknemer mogelijk buiten werktijd alle berichtgeving met informatie of instructie van de werkgever te negeren.

In Portugal wordt de verantwoordelijkheid afgeschoven op werkgever. “De werkgever heeft de plicht om buiten de werkuren geen contact op te nemen met de werknemer, behalve in situaties van overmacht”. Bij overtreding van de wet kan een boete worden opgelegd.

Ook hebben ouders of verzorgers met kinderen tot acht jaar het recht om desgewenst thuis te werken, zolang het soort werk dat ze doen verenigbaar is met telewerken.

Wetgeving dienst echter rekening te houden met de specifieke aard van het dienstverband en de functie van de werknemer. Een oplossing voor elke sector is nu eenmaal niet eenvoudig te maken.

Zzp-Constructies Platformbedrijven Door Rechter Afgewezen

De algemeen gehoorde mening is dat de disruptie op sommige markten van vraag en aanbod niet ten koste mag gaan van de arbeidsbescherming en rechtszekerheid voor medewerkers. De Zzp constructie voor bedrijven als Uber en Deliveroo houdt voorlopig geen stand.

Een kenmerk van de digitalisering van de economie is sinds enkele jaren de ontwikkeling van de digitale platforms. Platforms maken gebruik van een nieuwe technologie om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. De Europese Commissie schat dat 1 miljoen bedrijven in Europa gebruik maken van online platforms om goederen of diensten aan te bieden. De innovatieve platformbedrijven doen dat via internet en de mobile telefoonmarkt. Platforms onderscheiden zich van andere partijen doordat ze een markt creëren door partijen bij elkaar te brengen, de uitwisseling te organiseren en daarbij als marktregulator op te treden. Platforms zorgen ervoor dat vraag en aanbod elkaar gemakkelijker vinden, hierdoor dalen de transactiekosten. Hiermee wordt in theorie extra vraag gecreëerd: gebruikers krijgen toegang tot aanbod dat eerder buiten hun bereik lag.

Werkplatforms hebben hun bedrijfsmodel vaak ingericht op het werken met zelfstandigen. Voorbeelden zijn thuisbezorgd.nl, Uber en of Deliveroo. Maaltijdbezorgers of Uber-chauffeurs zijn in de relatie met dergelijke platformbedrijven zzp’ers (zelfstandige zonder personeel). Zij missen dus enige arbeidsrechtelijke of sociaal rechtelijke bescherming die een arbeidsovereenkomst biedt, maar aan de andere kant beidt het de maaltijdbezorgers en chauffeurs veel (fiscale) vrijheid.
Die vrijheid, zo menen vakbonden en veel politieke partijen, is slechts een schijnvrijheid. Hun positie is in wezen niet verschillend van die van werknemers, maar door de gekozen constructie hebben zij die niet. De vakbond FNV en Uber troffen elkaar voor de rechter, teneinde de vraag te beantwoorden: hebben de medewerkers van Uber arbeidsrechtelijke bescherming en kunnen zij een beroep doen op de CAO, ondanks dat de relatie tussen partijen contractueel is omschreven en vormgegeven als een overeenkomst van opdracht.
De FNV bestrijdt deze constructie van schijnzelfstandigheid al jaren, en daarbij verwijt zij de wetgever dat het deze zogenaamde platformwerkers niet genoeg in bescherming neemt.
In het Verenigd Koninkrijk kreeg Uber van een Britse rechter begin 2021 al te horen dat Britse chauffeurs geen zelfstandigen zijn, maar ‘workers’, die in het Britse arbeidsrecht meer bescherming genieten.

Workers hebben recht op het minimumloon, maar hebben geen ontslagbescherming. In Nederland ken men slechts het dienstverband of de zelfstandigheid van de zzp’er, een tussenvorm is er niet.

Het gerechtshof in Amsterdam bepaalde begin 2021 dat maaltijdbezorgers, werkzaam voor het Britse Deliveroo, werknemers en dus recht hebben op een arbeidsovereenkomst.

In september 2021 besliste ook de rechtbank in Amsterdam dat Uber (ca 4000 zelfstandige taxi chauffeurs, in feite) haar medewerkers, die gebruik maken van de Uber taxi app, volgens de taxi-cao dient te betalen.

De rechter oordeelden dat de chauffeurs hun arbeid persoonlijk verrichten tegen beloning en zich moeten houden aan de instructies van Uber. Dat deze instructie niet met mensen en organisaties geschiedt, maar via een computeralgoritme maakt volgens de rechter geen verschil. De rechter vertaalt de relatie eenvoudig als ‘modern werkgeversgezag.’ En daarmee verklaarde de rechtbank de cao op alle chauffeurs van toepassing. Overigens geldt in Nederland dat partijen, gezien het deels dwingendrechtelijke karakter van de arbeidswetgeving, geen volledige contractsvrijheid hebben.

Ongeacht wat de Uber-chauffeurs zelf willen, of wat ook de inhoud van de contractrelatie vermeldt, is een wezenlijk kenmerk van de relatie dat partijen niet op gelijke hoogte staan of een gelijke economische macht hebben. De essentie van het Nederlands arbeidsrecht is echter om de economisch zwakke partij te beschermen tegenover de economisch sterke partij. Om die reden moet de schijn wijken voor de werkelijkheid. Ook de Nederlandse Uber-chauffeurs zijn dus geen zelfstandige ondernemers, ongeacht wat velen van hen juist wel willen.

Hoewel Uber direct hoger beroep aankondigde is de algemeen gehoorde mening dat de disruptie op sommige markten van vraag en aanbod niet ten koste mag gaan van de arbeidsbescherming, en dus van de rechtszekerheid voor vele medewerkers. De kans dat deze rechtsprak zich voortzet tot aan de Hoge Raad is dus groot. Het is nu de vraag of de opmars van dergelijke platformbedrijven hierdoor minder zullen groeien.

Advies Aan Hoogste Rechtscollege In Beginsel Recht Op Huurkorting Voor Horeca-Ondernemers

De coronacrisis heeft in de huursector geleid tot discussie over vermindering van de huurprijs van bepaalde bedrijfsruimten, en hoe de vermindering moet worden berekend. De rechtspraak geeft tot aan heden geen eenduidig antwoord. In een procedure tussen een verhuurder en een huurder heeft de kantonrechter in Roermond de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft in een recent advies aan de Hoge Raad bericht dat restaurants en cafés ‘in beginsel’ recht op huurkorting hebben omdat van overheidswege hun onderneming tijdens de coronacrisis op slot ging.

In dit advies is de grond huurkorting gelegen in een redelijke verdeling van het verlies tussen de verhuurder en de huurder. De procureur-generaal stelt dat de coronacrisis een ‘onvoorziene omstandigheid’ is waar partijen geen rekening mee hebben gehouden bij de ondertekening van de huurovereenkomsten.

Sinds het begin van de coronacrisis is er al een discussie over de huurkorting voor huurders van bedrijfsruimten.

In vele gevallen is een geschil voorgelegd aan de rechter en in enkele gevallen werd een huurkorting bepaald. Beide partijen kunnen op grond van de wet een beroep doet op onvoorziene omstandigheden, en die kan leiden tot gehele of partiële ontbinding van de huurovereenkomst of een aanpassing van een huurovereenkomst. Geen van de partijen zal de huidige situatie hebben kunnen voorzien, zodat een wijziging in de huurovereenkomst kan worden voorgesteld met een beroep op de beperkende of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.

In de meeste gevallen is geadviseerd om in een zo`n vroeg mogelijk stadium tussen huurder en verhuurder te overleggen. Komen partijen er niet samen uit dan kunnen partijen altijd hun geschil aan de kantonrechter voorleggen. Tot aan heden is er echter geen eenduidig antwoord op deze vraag.
De rechtseenheid die nodig is dient te worden verkregen door een uitspraak van de Hoge Raad. In een procedure tussen een verhuurder en een huurder, een horeca-exploitant, heeft de kantonrechter in Roermond het geschil voorgelegd aan de Hoge Raad.

De voornaamste taak die aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad is opgedragen betreft het geven van juridische adviezen, zogenoemde conclusies, aan de Hoge Raad. Meestal worden de conclusies door de advocaten-generaal in het parket namens de procureur-generaal genomen.

Hoewel het duidelijk is dat de corona-crisis niet kon worden voorzien door markt partijen heeft de overheid financiële steunfondsen en belastingfaciliteiten in het leven geroepen teneinde de gevolgen van de sluiting op te vangen. Die maatregelen gelden echter niet voor startende huurders en voor de verhuurders, zodat het verdelen van de “lasten” van de crisis en de criteria om die verdeling toe te passen nog een ingewikkelde rekensom kan worden.

Of het advies van de procureur-generaal aan de Hoge Raad wordt overgenomen, is dus nog de vraag. Wanneer de raad uitspraak doet over de zaak is nog niet bekend.
Wilt u als huurder of verhuurder meer informatie over de mogelijkheden in uw geval bel dan met 0900-advocaten of zend een email aan info@advocaten.nl. U kunt ook het formulier invullen op de website voor een uitgebreidere vraagstelling

Dienstverband Van 11 Dagen 9 Maanden Werkverbod Bij Concurrent

Een werknemer, hoewel minder dan 2 weken in dienst, moet 9 maanden wachten voor hij bij de concurrent aan de slag kan

In een arbeidsovereenkomst komt zeer vaak een concurrentiebeding voor, dat een werknemer beperkt bij zijn keuze naar een nieuwe werkgever.

Hoewel het concurrentiebeding de laatste jaren steeds meer onder druk komt te staan van de wetgever, omdat de werking van een dergelijk beding en verstarrende werking heeft op de arbeidsmarkt, blijkt uit de rechtspraak dat in zeer veel kan vallen met concurrentiebeding en recht overeind blijft staan.

Recent sprak de kantonrechter in Zwolle in een vonnis uit dat een concurrentiebeding gehandhaafd bleef, maar wel gehalveerd, in de situatie dat een arbeidsovereenkomst maar 11 dagen had geduurd.

Ervaren verkoopmanager

In dit geval ging het om een ervaren verkoopmanager van petflessen, die in de afgelopen 18 jaar bij flessenfabrikant Dumocom had gewerkt, en deze was dus zeer ervaren in zijn werkgebied.

Hij stapte in mei 2021 over naar de concurrent Holland Plastic Industries (HPI).

Hij kwam zonder proeftijd in dienst voor onbepaalde tijd, en tekenden een concurrentiebeding met de nieuwe werkgever HPI. Voorts kreeg hij een maandsalaris van €6000 bruto, vakantiegeld en bonusregeling.

Kennelijk was hij toch niet tevreden, want binnen enkele dagen liet hij de nieuwe werkgever HPI weten opnieuw over te stappen naar aan andere concurrent, de Duitse onderneming AST.

AST had de manager kort na zijn indiensttreding een aanbod gedaan om daar in dienst te treden, kennelijk ook omdat AST op het punt stond om zijn eerste werkgever DUMOCOM, waar hij 18 jaar werkzaam was, in te lijven. AST bood een zeer aantrekkelijk salaris, en er was duidelijk sprake van een forse positieverbetering.

Naar de rechter voor een werkverbod

De werkgever HPI liet het er niet bij zitten en vordende voor de rechter een verbod om bij de concurrent ASP in dienst te treden. HPI beroept zich op het concurrentiebeding en stelde dat ASP een directe concurrent was. Bovendien zou de werknemer, hoe kort de overeenkomst ook had geduurd, concurrentiegevoelige informatie hebben ontvangen, waarmee ASP haar voordeel zou kunnen doen.

Artikel 7:653 lid 3 sub b BW geeft de kantonrechter de mogelijkheid om op verzoek van de werknemer een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De verkoopmanager verzocht dus vernietigen van het concurrentiebeding, op de grond dat hij een forse verbetering tegemoet kon zien, en hij schade zou lijden indien de werkgever hem zou houden aan het concurrentiebeding. Hij voerde ook aan dat de arbeidsovereenkomst maar 11 dagen had geduurd, en dat de beide werkgevers geen concurrenten waren.

Oordeel van de kantonrechter

De Zwolse kantonrechter overwoog dat de verkoopmanager welbewust de arbeidsovereenkomst zonder proeftijd en met een concurrentiebeding had getekend, Hij oordeelde bovendien dat de beide werkgevers wel concurrenten waren, zodat hij de vordering van de werkgever toewees, en de verkoopmanager voorlopig verbood om voor AST te gaan werken. Als hij dat toch zou doen zou hij een dwangsom van € 5.000,-  per dag verbeuren, maximaal een half miljoenen euro.

Wel bepaalde de kantonrechter dat het concurrentiebeding werd gehalveerd van 18 naar 9 maanden, mede gezien de korte duur van het dienstverband.

De verkoopmanager, hoewel minder dan 2 weken in dienst mag dus de eerstkomende 9 maanden niet voor de concurrent aan de slag.

Meer informatie over het concurrentiebeding en de manier om daar onderuit te komen kunt u vinden op deze website. Voor meer informatie kunt u ook een info@advocaten.nl zenden of bellen met 0900-advocaten.

De Beperkingen Van Een Concurrentiebeding; Wanneer Kan Het Worden Ingeroepen?

Een concurrentiebeding voorkomt niet altijd dat een werknemer overstapt naar de concurrent. De werkgever moet een voldoende belang hebben bij handhaving. Niet elk belang is daarvoor voldoende.

Een concurrentiebeding dient schriftelijk te worden aangegaan om werking te hebben. Is er een concurrentiebeding van kracht, dan voorkomt dat niet altijd dat een werknemer over kan stappen naar een concurrent.

Wil een werknemer ondanks een concurrentiebeding overstappen, dan het het zinvol om eerst te overleggen met de huidige werkgever. In veel gevallen is een werkgever, al of niet onder het stellen van voorwaarden, akkoord met de overstap. De werkgever zal dan het concurrentiebeding niet inroepen.
In die gevallen waarin de werkgeer aangeeft niet akkoord te zijn me de overstap, en aankondigt het concurrentiebeding te handhaven, kan de werknemer het geschil worden voorleggen aan de kantonrechter. De werknemer kan in zo`n geval matiging of buiten werking stelling van het beding vorderen.

Het ging in dit geval om een timmerman in dienst van De Bergjes Bouw BV, een grote aanbieder op het gebied van chalets en stacaravansdie wilde overstappen naar haar directe concurrent Cube Homes B.V. .

Artikel 7:653 lid 3 sub b BW geeft de kantonrechter de mogelijkheid om op verzoek van de werknemer een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter dienen dan te beoordelen of de werknemer door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever.

In aanloop naar de uitspraak van de kantonrechter heeft de werknemer vaak belang bij een voorlopige voorziening, zodat hij niet de hele procedure (die vele maanden in beslag neemt) hoeft af te wachten alvorens de kantonrechter een beslissing geeft. De werknemer kan dan in kort geding vorderen dat het concurrentiebeding wordt geschorst voor de duur van het geding. Als die vordering wordt toegewezen staat het de werknemer in beginsel vrij om direct over te stappen.

Schorsing concurrentiebeding

De voorzieningenrechter zal in zo`n geval al een voorlopig oordeel moeten geven over  de vraag over het waarschijnlijk is dat de bodemrechter in een bodemprocedure het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen, waardoor het voor de werknemer mogelijk zal zijn om bij een concurrent in dienst te treden.

De kantonrechter weegt het belang van de werkgever af tegen dat van de werknemer. Van de timmerman stond vast dat hij een positieverbetering tegemoet kon zien. Hij kreeg een leidinggevende functie, die hij bij deze werkgever niet had, en een hoger salaris.

Bij het belang van de werkgever onderscheid worden gemaakt tussen indirecte belangen als behoud van ervaren en kwalitatief goed personeel en het voorkomen dat werknemers weglopen naar de concurrent en het directe belang, dat van het bedrijfsdebiet van de onderneming (Het bedrijfsdebiet is bijvoorbeeld knowhow, de zakelijke relaties etc.) raken. Alleen in het laatste geval is bescherming door een concurrentiebeding aan de orde.

Het vertrekken van een ervaren werknemer is dus op zich onvoldoende belang om een werknemer te beletten te vertrekken naar een concurrent. Als een ervaren werknemer naar een concurrent vertrekt is het onvermijdelijk dat hij kennis en ervaring meeneemt, maar dat betekent nog niet dat het bedrijfsdebiet van de oud werkgever wordt aangetast.

In een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, GHARL:2019:7739 overweegt het hof in een dergelijk geval:
“Daarvan (aantasting van het bedrijfsdebiet, kantonrechter) zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever”.

Voorlopig oordeel

Volgens de kantonrechter is door de werkgever niet gesteld noch is gebleken is dat de timmerman over essentiële informatie beschikt die de concurrentiepositie van de nieuwe werkgever ( Cube Home B.V.) zal versterken na indiensttreding.

Bovendien is evenmin gebleken dat de werknemer beschikt over bijzondere kennis van bijvoorbeeld unieke werkprocessen of bijzondere praktische oplossing in de door haar verkochte producten. Wat dit laatste betreft; kennis van unieke oplossingen die die verband houden met creatief omgaan met de beperkt beschikbare oppervlakte is evenmin een concurrentievoordeel na het vertrek van de timmerman, omdat dergelijke oplossingen voor een ieder waarneembaar en dus na te maken zijn. Dergelijke know how kan met niet beschermen door een concurrentiebeding.
Op rond hiervan bepaalt de kantonrechter voorlopig dat de opgevoerde belangen van de werkgever De Bergjes geen rechtens te respecteren belangen voor handhaving van het concurrentiebelang opleveren.

Anderzijds staat in ieder geval vast dat de timmerman bij Cube Home B.V. een aanzienlijke stap kan maken wat betreft en leidinggevende taken krijgt en alleen. Daarin ligt voldoende belang bij terzijde stellen van het beding.

Belangenafweging

Omdat de kantonrechter oordeelt dat de belangenafweging vooralsnog dan ook in het voordeel van de timmerman uitvallen, is voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal vernietigen, zodat de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding wordt toegewezen. De kantonrechter benadrukt wel dat de voorziening van de schorsing van het concurrentiebeding alleen ziet op het verbod om bij Cube Home B.V. in dienst te treden., en niet de beëindiging van het concurrentiebeding in het algemeen.

De uitspraak leest u hier.

Voor meer informatie over handhaving van een concurrentiebeding kunt u een email zenden of een vraag stellen via in@advocaten.nl.

Ontslag Op Staande Voet Vaccinweigeraar Nietig Verklaard

De Covid-19 pandemie kan de verhoudingen tussen werkgever en werknemer op scherp zetten, en het recht van de werknemer op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit, en dus vaccinatie te weigeren, kan haaks staan op het belang van de werkgever om zichzelf, zijn werknemers en derden op de werkvloer tegen besmetting te beschermen. Die omstandigheden kunnen met zich meebrengen dat voortzetting van de arbeidsrelatie niet meer haalbaar is.

Het recht van de werknemer op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit kan haaks staan op het belang van de werkgever om zichzelf, zijn werknemers en derden op de werkvloer tegen besmetting te beschermen. Dit conflict doet zich tijdens de Corona-crisis veelvuldig voor op de werkvloer, waar besmetting met het virus voortdurend op de loer ligt, en de werkgever maatregelen dient te nemen om het risico te minimaliseren. Maar een vaccinatieplicht wordt over het algemeen afgewezen, en de kans is klein dat dit ooit in een wet wordt vastgelegd.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (een rechter binnen het Nederlandse koninkrijk – en dus ook relevant voor alle werkrelatie in Nederland) heeft zich hierover recent uitgelaten.
De vraag was of een werknemer die vaccinatie tegen het corona-virus weigert op staande voet mag worden ontslagen. In dit geval: nee, maar er was wel een verandering van de omstandigheden die ontbinding rechtvaardigt. Uitspraak: ECLI:NL:OGEAC:2021:132

De situatie was als volgt: een administratief medewerker van een juridisch advieskantoor is sinds 1 september 2016 in dienst. Ze werkt enkele dagen op het kantoor in een kleine binnenruimte van 25 m² zonder ramen of andere mogelijkheden tot ventilatie. Er zijn drie vaste werkplekken, die door haar en een andere vaste medewerker worden bezet. Het kantoor is in beginsel enkel een beperkt aantal uren per dag bezet door zowel de medewerker als een collega. Het blootstellingsrisico in het kantoor was dus beperkt in tijd en in het aantal personen. Voorts beperkten de werkzaamheden van beiden zich grotendeels tot het verwerken van gegevens achter de computer. Bezoek door derden aan het kantoor was minimaal.

Haar werkgever verzocht de vrouw om zich in te laten enten, maar die weigert dat. Daarop ontsloeg de werkgever de vrouw, omdat zij het vanuit gezondheidsoogpunt niet verantwoord vond om haar ongevaccineerd op dezelfde werkplek te laten werken als andere werknemers. Het bedrijf verzocht daarna in kort geding om de arbeidsovereenkomst tussen partijen per direct te ontbinden, op grond van gewichtige reden, zonder toekenning van enige vergoeding de werknemer.

Een inbreuk op grondrechten kan gerechtvaardigd zijn

De rechter beoordeel de kwestie als volgt. Een algemene vaccinatieplicht bestaat niet en dergelijke verplichtingen passen evenmin binnen de arbeidsverhouding. Vaccinatie tegen ziekten raakt immers het grondrecht van burgers op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam (art. 11 Gw)en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (art. 19 Gw).
Werknemers mogen in beginsel van deze grondrechten gebruik maken en werkgevers dienen deze grondrechten in beginsel te respecteren (HR 14 september 2007, NJ 2008/334; Dirksz / Hyatt I).
Een inbreuk daarop grondrecht kan onder omstandigheden toch gerechtvaardigd zijn. Voor een rechtvaardiging van die inbreuk moet het gaan om een legitiem doel en de inbreuk moet een noodzaak zijn om dat doel te bereiken. Er moet dan nog beoordeeld worden of de inbreuk evenredig is in verhouding tot het belang van de werkgever bij het bereiken van het beoogde doel. Ook moet vaststaan dat het doel niet op een minder ingrijpende manier kan worden bereikt (legitimiteit, noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit).

De verplichting van de werkgever om werknemers en anderen op de werkplek zo veel mogelijk te beschermen tegen een Corona-besmetting weegt mee bij de beoordeling of sprake is van een legitiem doel om grondrechten van een werknemer in te perken.

In dit geval geen rechtvaardiging inbreuk

Door de werknemer te verzoeken zich te laten vaccineren tegen Covid-19, en bij weigering daaraan ontslag te geven is sprake van een indirecte verplichting tot vaccineren (vaccinatiedrang). De keuzevrijheid van de werknemer wordt immers ingeperkt hetgeen een inbreuk betekent op de grondrechten van de werknemer.
Volgens het gerecht waren er geen omstandigheden die die inbreuk in het onderhavige geval rechtbaardigden.

De bedrijfsvoering en wijze van werken levert in het onderhavige geval, zonder nadere onderbouwing geen legitiem doel op om inbreuk te maken op de grondrechten van de ontslagen werknemer. De erechter stelde vast dat met de werknemer geen overleg gevoerd is over alternatieve mogelijkheden om het besmettingsrisico te beperken bij voortzetting van de werkzaamheden. Door een dergelijk overleg niet te voeren kan achteraf kan niet worden beoordeeld of het doel niet ook op een minder ingrijpende wijze had kunnen worden bereikt.

Een ontslag op staande voet is een ultimum remedium voor gevallen van voor daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer (dringende reden), die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Zonder een wettelijke vaccinatieplicht is er geen sprake van een dergelijke gedraging (de weigering tot vaccineren). Vaccinatieplicht-of drang betreft immers een zodanige grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer dat behoudens bijzondere omstandigheden, een dergelijke weigering tot een dringende reden voor ontslag leidt. Het verleende ontslag op staande voet werd daarom nietig verklaard en had zij volgens artikel 7A:1614d BW (artikel 7:628 lid 1 Burgerlijk Wetboek) dan ook recht op loon, nu zij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt.

Verandering van omstandigheden

Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden heeft de werkgever verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verandering van omstandigheden vanwege een gewijzigde bedrijfsvoering als hiervoor genoemd. De werkgever voerde aan dat de noodzaak van maatregelen teneinde besmetting met het corona-virus te voorkomen haar noopt e de bedrijfsvoering voort te zetten in de priveewoning van de werkgever. In die werkwijze en werkomgeving past de werknemer niet vanwege beperkte kantoorruimte en verminderd werkaanbod. De vaccinatie te weigeren ervoer de werkgever ook als een vorm van verraad na alles wat zij voor de werknemer heeft gedaan.

De werknemer heeft ter zitting aangevoerd altijd goed te hebben gewerkt maar dat het conflict omtrent de vaccinatie de verhoudingen tussen werkgever en werknemer wel heeft verstoord, hetgeen de maakt samenwerken in de thuisomgeving van de ondernemer niet gemakkelijk maakt.

De rechter oordeelde dat voldoende aannemelijk is geworden dit een verandering in de omstandigheden vormt die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te leiden, maar dat aan de werknemer een billijke vergoeding toekomt, naast de transitievergoeding.

De conclusie van de rechter is dat de Covid-19 pandemie de verhoudingen tussen werkgever en werknemer op scherp kan zetten, en dat het recht van de werknemer op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit haaks kan staan op het belang van de werkgever om zichzelf, zijn werknemers en derden op de werkvloer tegen besmetting te beschermen. Die omstandigheden kunnen met zich meebrengen dat voortzetting van de arbeidsrelatie niet meer haalbaar is.

€ 750.000 Boete Voor Tiktok Wegens Privacy-Schending Kinderen

Kinderen worden als extra kwetsbare groep gezien in de wetgeving. Zij zijn zich minder bewust van de gevolgen van hun handelen. Juist ook bij de verwerking van hun persoonsgegevens door sociale media. Daarom krijgen kinderen extra bescherming van de privacywet

Enkele miljoenen Nederlanders, de meesten kinderen, gebruiken TikTok. Ze maken korte filmpjes over zichzelf en delen die op het platform van TikTok

De privacywetgeving legt internetplatforms beperkingen op bij het verzamelen en gebruiken van gegevens van de gebruikers. Ze moeten de gebruikers duidelijk en volledig informeren over het gebruik van hun gegevens.

Gebruikers van platforms als TikTok zijn vaak zeer jong (50 procent van de TikTok-gebruikers zijn jonger dan 17), en de wijze van informeren dient te zijn afgestemd op de aard van de gebruikers. Sinds enige informeert het platform gebruikers in de Nederlandse taal, maar voorheen gebeurde dat alleen in de Engelse taal. Omdat er twijfel kan bestaan of kinderen Engels begrijpen was de vraag aan de orde of TikTok daarmee de privacy regels heeft overtreden.

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) startte daarom in 2020 een onderzoek naar de Chinese app, omdat er twijfel was of jonge kinderen begrepen hoe de app hun persoonsgegevens verzamelde, verwerkte en verder gebruikte. Het ging in dit geval dus niet om het verzamelen en gebruiken zelf, maar om de uitleg die daarbij dient te worden verstrekt.

De AP heeft vastgesteld dat in dit specifieke geval voor deze doelgroep een uitleg in de Engels taal onvoldoende is om e voldoen aan de informatieplicht.
“Kinderen worden als extra kwetsbare groep gezien in de wetgeving. Zij zijn zich minder bewust van de gevolgen van hun handelen. Juist ook bij de verwerking van hun persoonsgegevens door sociale media. Daarom krijgen kinderen extra bescherming van de privacywet”: aldus de AP in een bericht van 22 juli 2021.

De AP heeft op grond daarvan een boete van € 750.000,- opgelegd aan TikTok, waartegen beroep is aangetekend. Overigens wordt het onderzoek door de AP van Nederland overgedragen aan Ierland, omdat na de start van het onderzoek het hoofdkantoor in Ierland is gevestigd. Volgens de regels is dan de Ierse privacy autoriteit bevoegd geworden een oordeel te geven.

Ook de Nederlandse Consumentenbond is bezig met een zaak tegen TikTok. Dit betreft dan schending van de privacywetgeving door  onrechtmatig gebruik van gegevens van kinderen, door die te gebruiken om gerichte te adverteren. Dit is in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) die bepaalt dat kinderen daartegen beschermd dienen te worden. Volgens de Consumentenbond heeft TikTok die wet overtreden, en daarmee veel geld verdiend.

Meer informatie over datalekken en privacyschendingen, mail aan info@advocaten.nl of stel een vraag

Zzp’er Kan Huurverlaging Woning Vragen

De Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen is ingegaan op 1 januari 2021.

Voor zzp’er met teruglopende inkomsten als gevolg van   de coronacrisis kunnen hun verhuurder, mis dit een woningcorporatie betreft, tot en met 31 december 2021 vragen om de huur van de woning te verlagen.

De zzp’er moet daarvoor aantonen dat deze in de 6 maanden voor de aanvraag geen inkomen boven en een bepaalde inkomensgrens heeft verworven.

Met informatie vindt u hier.

De Nieuwe Wet Op De Kansspelen Online Gokken Eindelijk Legaal

De wet was al jaren aangekondigd, en het bestrijden van illegale goksites was geen optie meer. Spelers hoeven niet meer uit te wijken naar buitenlandse goksites. Voor een relatief klein bedrag kan een licentie worden verkregen aan organisaties die aan de richtlijnen van de kansspelautoriteit voldoen. Bedrijfsstructuur, financiële integriteit en bescherming van de consument zijn de belangrijkste voorwaarden.

De wet Kansspelen op Afstand geldt vanaf 1 september 2021. Vanaf die datum  is het niet meer illegaal voor online casino’s om diensten aan te bieden, en hoeven  spelers niet meer te surfen naar legale web sites uit andere landen. Voorzien is dat alleen mogelijk bij Holland casino en enkele aanbieders met een vergunning. De wet geeft  aanvullende eisen voor kansspelreclame naast de regels die al gelden op grond van de Wet op de kansspelen.

Om controle op het goklandschap te houden zijn er strenge eisen verbonden aan de aanbieders van online gokspelen. Deze zijn beschreven in de nieuwe wet op de kansspelen, maar zullen vermoedelijk in de toekomst nog nader worden gedetailleerd en uitgewerkt. Uit de regelgeving blijkt duidelijk dat de wetgever worstelt met het probleem van de gokverslaving. De regels worden gehandhaafd door de Kansspelautoriteit.

De wijziging dient ook andere doelen. Consumenten, de spelers, worden beter beschermd in geval van een conflict; was een spelen in het verleden nagenoeg rechteloos indien een wedkantoor op Gibraltar weigerde de gewonnen som uit te keren, nu kunnen spelers de organisatie melden bij de Kansspelautoriteit of voor de Nederlandse rechter aanspreken.

Aanvullende eisen reclame

De belangrijkste verandering is dat een casino moet voldoen aan enkele eisen om gokverslaving tegen te gaan. Omdat online gokken geheel van uit de thuissituatie plaatsvindt is controle daarop slechts marginaal mogelijk. De belangrijkste maatregelen zitten dan ook in de reclame en de webinterface. Dit zijn immers de belangrijkste instrumenten die casino`s hebben om spelers uit te nodigen om deel te nemen aan een kansspel.

Om die reden zijn de belangrijkste maatregelen en regels te vinden in die van reclame en de spelomgeving.

Aanbieders dienen, naast de reeds bestaande eisen enkele strenge voorwaarden te voldoen die gokverslaving actieve aanpakken. Dit laatste is natuurlijk slechts een uiting van de wens, maar een actieve aanpak heeft slechts één aspect, te weten dat gokken hier en daar niet wordt aangemoedigd, maar juist wordt ontmoedigd.

De belangrijkste wijzigingen

Gokverslaving wordt actiever bestreden en het online casino draagt daarvoor een eigen verantwoordelijkheid. Kennis is vereist om  probleemgokkers te identificeren en problemen te voorkomen. Spelers dienen constant bewust te worden gemaakt van de risico’s van het spelen. Het aanmoedigen van (door-)spelen wordt verboden en online casino dienen daarvoor allerlei maatregelen te treffen op de webinterface.

Verificatie van identificatie en leeftijd

Casino’s dienen vast te stellen dat de speler over de 18 jaar door gebruik te maken van bankgegevens. Aanbieders dienen dus 100% zekerheid te krijgen over de leeftijd. Het vragen naar de leeftijd is dus niet meer voldoende.

Voor het maken van reclame voor online gokken gelden vanaf 1 april 2021 de volgende voorwaarden:

  • Tv reclame tussen 6.00 en 19.00 uur is verboden radio reclame is verboden tussen 6:00 en 21:00
  • Het gebruik van persoonsgegevens die al zijn verwerkt in het kader van deelname van een persoon aan een ander kansspel van dezelfde aanbieder is verboden
  • reclame door beroepssporters of sportteams is verboden. Sponsoring van een sporter of team is dan weer wel mogelijk.
  • Het gebruik van rolmodellen van jonger dan 25 jaar die een substantieel bereik hebben onder minderjarigen of jongvolwassenen is verboden bij reclame-uitingen
  • Reclame in games of op websites of applicaties waar games worden aangeboden is verboden.
  • Reclame dient te worden afgestemd op:
    • de uitkomsten van een verplichte risicoanalyse en
    • het door de vergunninghouder verplicht in te voeren verslavingspreventiebeleid
  • uitingen over verslavingspreventie mag niet worden gecombineerd met reclame voor het kansspel
  • reclame mag niet worden gericht op personen die gebruik maken van bepaalde voorzieningen in het kader van verslavingspreventie.
  • Bonussen worden geacht deel uit te maken van reclamebeleid. Het aanbieden van de  bonus mag niet worden afgestemd op het speelgedrag van de speler
  • Op de webinterface’ mag uitsluitend reclame worden getoond voor het kansspel waarvoor een vergunning van de Kansspelautoriteit is verkregen.
  • De informatie die de speler ontvangt over de grenzen van zijn speelgedrag mag geen reclame bevatten. Ook de ruimte van de spelersinterface waar de speler de grenzen van zijn speelgedrag kan aangeven of wijzigen mag geen reclame bevatten.

De periodieke rapportageverplichting aan de kansspelautoriteit wordt uitgebreid

  • Het totaalbedrag aan bonussen dat is uitgekeerd aan spelers
  • De wijze waarop werving en reclame is afgestemd op uitkomsten van de risicoanalyses per type kansspel.

Er gelden meer aanvullende regels, en uit deze wetswijziging blijkt dat een groot deel van de regels, in het bijzonder die met betrekking tot reclame-uitingen, zeer waarschijnlijk gelegenheid geven tot geschillen over de uitleg ervan. Kansspelaanbieders doen er verstandig aan zich vooraf zeer goed te informeren over de uitleg die de autoriteit kansspelen zelf geeft. Voor meer informatie neem contact op met 0900-advocaten, of stuur een email aan info@advocaten.nl.