Nieuwe Regels Partneralimentatie

Op 1 januari 2020 gaan de wet herziening partneralimentatie in. Volgens de nieuwe wet wordt de duur van de partneralimentatie na echtscheiding ingekort. De maximale termijn is nu 12 jaar en dit wordt teruggebracht naar maximaal 5 jaar.

De nieuwe wet partneralimentatie gaat gelden voor partneralimentaties die na 1-1-2020 worden vastgesteld. Indien voor die datum afspraken over partneralimentatie zijn vastgesteld, dan blijven die onverkort gelden, en daarop heeft de nieuwe wet geen invloed. afspraken hebt, deze gewoon zo blijven. De nieuwe wet verandert niets aan de huidige situatie.  Het wetsvoorstel is alleen van toepassing op nieuwe alimentatieafspraken.

In welk geval geldt de nieuwe wet?

Ook als vóór 1 januari 2020 al een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank dan blijven de huidige maximale termijnen gelden.

De huidige regeling

De huidige alimentatieplicht duurt 12 jaar met een mogelijke uitloop voor bijzondere gevallen. Voor huwelijken korter dan 5 jaar geldt nu reeds een beperkte alimentatieduur, gelijk aan de duur van het huwelijk. Die uitzondering geldt dan weer niet voor huwelijken waarin nog minderjarige kinderen uit dit huwelijk zijn geboren.

Beperkte duur alimentatieplicht

De wet beperkt de duur van de partneralimentatie. De kinderalimentatie blijft onveranderd tot 21 jaar. De duur van de partneralimentatie wordt vanaf 1-1-2020 de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. Wie 3 jaar getrouwd was, moet dus 1,5 jaar kan dus gedurende maximaal 18 maanden alimentatieplichtig worden.  De duur vangt  aan op de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De duur van de alimentatie in het voortraject, dus tijdens de echtscheidingsprocedure, die in theorie meer dan een jaar kan duren,  wordt daarin niet meegeteld.

Verschil met de huidige regelingen

In de huidige wet geldt reeds dat voor een huwelijk van maximaal 5 jaar de alimentatieplicht dezelfde duur als het huwelijk heeft, tenzij er nog minderjarige kinderen zijn die in het huwelijk zijn geboren. In dat geval blijft de alimentatieplicht nog 12 jaren.

Huwelijken met jonge kinderen

In de nieuwe wet geldt dat die alimentatieplicht dus wordt gehalveerd, en niet langer dan 5 jaar kan duren. Ook hier geldt echter dat, in geval er kinderen jonger dan 12 jaar in het huwelijk zijn, de alimentatieplicht blijft bestaan tot het jongste kind 12 jaar is.

Bij huwelijken met kinderen, die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt, wordt de duur van de partneralimentatie maximaal 12 jaar, ongeacht de duur van het huwelijk of de leeftijd van de partners.

Indien in het huwelijk nog minderjarige kinderen zijn, kan de partneralimentatie dus maximaal nog 12 jaar gelden tot het jongste kind twaalf is geworden.

Oudere huwelijkspartners

Wie langer dan vijftien jaar is getrouwd én op het moment van het scheidingverzoek binnen tien jaar de AOW-leeftijd bereikt, kan tot de AOW datum aanspraak maken op partneralimentatie.

Overgangsregeling langdurige huwelijken

De alimentatieplicht van iemand met een partner die ouder is dan 50 jaar, en die minimaal 15 jaar getrouwd zijn, is dan weer 10 jaar. Het betreft hier een overgangsregeling en deze uitzondering geldt 7 jaar na invoering van de wet. Na 2027 vervalt deze uitzonderingsgroep. De eerstkomende 7 jaar hebben alle 50-plussers na een huwelijk van minimaal 15 jaar dus recht op 10 jaar alimentatie.

Ook kunnen rechters rekening houden met schrijnende gevallen. Het is afwachten hoe de rechtspraak zich ontwikkeld. Verwacht wordt dat deze niet zal afwijken van de huidige jurisprudentie betreffende schrijnende gevallen.

In de aanloop naar de invoering van de wet is het dus goed om vooraf uit te rekenen of u als alimentatieplichtige of alimentatiegerechtigde het verzoek vóór of na 1 januari 2020 moet indienen. Om te onderzoeken welke aanpak voor u het beste is kunt u een vraag stellen aan advocaten.nl of bellen met 0900-advocaten.

Huwelijkse voorwaarden en faillissement: effectief of niet?

Bij een faillissement zullen schuldeisers zich willen verhalen op goederen van de ondernemer. De curator voorop. Goederen die van een gemeenschappelijke bankrekening zijn betaald behoren zonder tegenbewijs tot de gemeenschap van de huwelijkspartners. Hoe dit te voorkomen?

Ondernemen is risico nemen. De meeste ondernemers beseffen dit maar al te goed, maar slechts weinigen houden goed rekening met een persoonlijk faillissement. Veel ondernemers zonder vennootschap stellen voor het huwelijk huwelijkse voorwaarden op, en zetten al hun bezittingen op naam van de partner, en die alle bezit buiten bereik van schuldeisers houdt. Of dat ook effectief zal zijn bij faillissement is maar de vraag.

Bij een faillissement zullen schuldeisers zich willen verhalen op goederen van de ondernemer. De curator voorop. Goederen die van een gemeenschappelijke bankrekening zijn betaald behoren zonder tegenbewijs tot de gemeenschap van de huwelijkspartners. De ondernemer is daarvan mede-eigenaar en dus vallen die goederen in het faillissement. De partners doen er dus goed aan om bij te houden wie wat betaald en met wiens geld. Goederen die de partner aanschaft kunnen weliswaar met door haar verdiend geld zijn betaald, maar als het bewijs daarvoor dun is, kan een curator toch die goederen tot gemeenschappelijk vermogen rekening, zodat de huwelijkse voorwaarden geen effect hebben.

Banken willen wel krediet verschaffen, maar zien niet met lede ogen toe indien de ondernemer alle bezittingen op naam stelt van de partner die geen ondernemer is. De verhaalsmogelijkheden, en daarmee de kredietwaardigheid wordt daarmee uitgehold. Banken stellen meestal de eis dat, ongeacht de huwelijkse voorwaarden, de partner mee tekent en hoofdelijk schuldenaar wordt voor elk bedrijfskrediet.

De conclusie is dat huwelijkse voorwaarden goed kunnen werken mits maar niet in alle gevallen van faillissement.

Voot meer informatie om risico´s te verminderen biij een faillissement kunt u advies vraagen via 0900-advocaten of een vraag stelllen op onze website.


Onderhandse verkoop bij executieveiling

Een beslaglegger op een woning is die voorziet dat hij achter het net vist indien een executieveiling plaatsvindt, en alleen de hypotheekbank haar lening ziet ingelost, heeft belang bij een hoger opbrengst. De wet gaat altijd uit van het principe van maximalisatie van de opbrengst. Die beslaglegger kan aan de voorzieningenrechter onderhandse verkoop vragen, teneinde een hogere opbrengst te verkrijgen.


Indien een eigenaar van een woning in gebreke is met betaling van aflossing of rente kan een hypotheekhouder de executie van de woning ter hand nemen. Deze heeft het zogenaamde recht van parate executie.

De executieveiling staat sinds vele jaren bloot aan kritiek. Statistisch berekend is de opbrengst op een veiling lager dan de opbrengst bij een onderhandse verkoop. Dit betekend dat met een lagere opbrengst gerekend moet worden, dan wanneer de woning via een makelaar regulier op de woningmarkt zou worden aangeboden. De reden daarvoor wordt vaak gezocht in de ondoorzichtige markt. Vaak is de executieveiling een onderonsje tussen regionale opkopers die elkaar vaker tegenkomen.

Een hypothecaire verkoop leidt echter niet altijd tot een executieveiling ex art. 3:268 lid 1 BW. Er is immers tot aan de dag van executie nog de mogelijkheid voor een onderhandse verkoop van de onroerende zaak.
Uitsluitend de hypotheekhouder en de hypotheekgever, en sinds enkele jaren ook een schuldeiser die executoriaal beslag heeft gelegd op de woning, kunnen een bij de voorzieningenrechter een verzoek indienen tot onderhandse verkoop.

Het verzoek daartoe moet binnen één week vóór de voor de verkoop bepaalde dag worden ingediend. Bij dat verzoek moet de een overeenkomst tot verkoop ter goedkeuring wordt voorgelegd. Die onderhandse verkoop gaat volgens de regels van de wet, en daar wordt strikt de hand aan gehouden. Het verzoekschrift moet bevatten:
• een lijst van de in de wet uitdrukkelijk genoemde belanghebbenden, te weten:
o de hypotheeknemer-geldverstrekker,
o de schuldenaar, en
o de beperkt gerechtigden en beslagleggers (art. 544 lid 1 Rv).
• de koopovereenkomst;
• een kopie van de biedingen bij de notaris

Alle hier genoemde belanghebbende krijgen hierover bericht en kunnen hun mening hierover laten horen bij de voorzieningenrechter.
Door het verzoek wordt de openbare direct opgeschort. Indien het verzoek wordt afgewezen, bepaalt de rechter de datum waarop alsnog de openbare verkoop plaatsvindt.

De rechter kan het verzoek ook toewijzen zoals het is verzocht, maar hij kan ook bepalen dat de verkoop zal gebeuren op andere wijze, indien een van de bovengenoemde belanghebbenden alsnog (hypotheekgever, hypotheekhouder, beslaglegger of beperkt gerechtigde) voor de afloop van de behandeling van het verzoek aan de voorzieningenrechter een gunstiger aanbod voorlegt.

Welke belangen daarbij spelen kan eenvoudig worden beschouwd indien er een schuldeiser is die voorziet dat hij achter het net vist indien een executie plaatsvindt voor een lage opbrengst, die alleen de hypotheeklening dekt, of de schuldenaar die voorziet dat hij na executie met een behoorlijke restschuld blijft zitten. Die schuldeiser heeft dus belang bij een hoger opbrengst. De wet ook altijd uit van het principe van maximalisatie van de opbrengst.

Overigens is een dergelijk verzoek, hoe goed ook gemotiveerd, geen garantie van een onderhandse verkoop. De voorzieningenrechter verleent geen verlof als moet duidelijk wordt dat een veiling méér zal opbrengen dan de onderhandse verkoop. Indien voor het einde van de de behandeling van het verzoek een beter bod op tafel komt mag de rechter concluderen dat kennelijk de maximum prijs nog niet is gehaald. In zo´n geval kan niet worden uitgesloten dat bij een openbare veiling een hogere opbrengst kan worden behaald.

Meer informatie over executie en een verzoek tot onderhandse verkoop kunt u vinden op onze website. Voor direct vragen of rechtsbijstand kunt u bellen met 0900 advocaten of een email zenden aan info@advocaten.nl ,

Warmtewet verandert, warmte komt in huurrecht

De nieuwe Warmtewet gaat naar verwachting in op 1 juli 2019.

Huurt u een bedrijfsruimte en levert uw verhuurder u ook warmte? Verhuurders die warmte leveren aan hun huurders vallen straks niet meer onder de Warmtewet, maar onder het huurrecht. De levering van warmte maakt vanaf dan deel uit van de huurovereenkomst. Er zijn geen aparte leveringsovereenkomsten meer nodig.

De nieuwe Warmtewet heeft nog meer gevolgen:

Er komt een maximumtarief voor koud en lauw water.

De kosten van warmtekostenverdelers kunnen worden doorberekend aan verbruikers.

De warmteleverancier mag verbruik corrigeren voor de ligging van een bedrijfsruimte in een gebouw, bijvoorbeeld een appartementencomplex. Dat mag ook als gevolg van leidingverliezen via transportleidingen.

Een warmteleverancier mag elk jaar 1 grote storing in het warmtenet hebben zonder daarvoor te moeten betalen. De storing moet dan wel binnen 24 uur zijn opgelost. De grens voor de duur van een ernstige storing gaat van 4 uur naar 8 uur.

Let op: De ingangsdatum van deze (wets)wijziging is nog niet definitief. Inwerkingtreding is afhankelijk van goedkeuring door de Tweede en Eerste Kamer of afkondiging van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) of ministeriële regelingén publicatie in het Staatsblad of de Staatscourant.

Bron

Online aanbieden kansspelen wordt legaal

Online gokbedrijven met vergunning mogelijk. Ook komt er een landelijk register voor spelers met een gokverslaving.

U kunt straks met een vergunning online kansspelenaanbieden in Nederland. Bijvoorbeeld poker, casinospelen en sportweddenschappen. Nu is het niet mogelijk legaal kansspelen via internet aan te bieden. U mag straks tussen 6 en 22 uur geen kansspelen aanbieden via open tv-zenders.

Als vergunninghouder moet u aan eisen voldoen op het gebied van kansspelverslaving. Bovendien betaalt u mee aan een fonds dat bijdraagt aan het tegengaan van kansspelverslaving. Ook krijgt u geen vergunning wanneer u eerder een boete hebt gekregen van de Kansspelautoriteit.

Centraal register uitsluiting kansspelen

Er komt een landelijk register uitsluiting van kansspelen. Hierin worden spelers met verslavingsproblemen opgenomen. Opname in dit register gebeurt vrijwillig of gedwongen. Is een speler opgenomen in het register? Dan kan hij minimaal 6 maanden niet deelnemen aan kansspelen via internet. Ook mag hij niet naar binnen in een speelautomatenhal of een casino.

Naar verwachting gaat de wet Kansspelen op Afstand in op 1 juli 2020.

Bron: Ondernemersplein

Strengere spelregels voor ondernemende overheden

Ondernemende overheden moeten hun marktactiviteiten beter motiveren, inspraak voor ondernemers organiseren en besluiten elke vijf jaar evalueren.

Overheden die economische activiteiten uitvoeren die ook door bedrijven kunnen worden aangeboden krijgen te maken met strengere spelregels.

Ondernemende overheden moeten hun marktactiviteiten beter motiveren, inspraak voor ondernemers organiseren en besluiten elke vijf jaar evalueren.

De regels geleden voor ondernemers die diensten of producten aanbieden die mogelijk ook door overheden worden geleverd.

Met het wetsvoorstel wordt de algemeenbelanguitzondering in de wet markt en overheid (hoofdstuk 4b Mededingingswet) aangescherpt via motiveringseisen, meer inspraak voor ondernemers en een verplichte periodieke evaluatie van gemaakte uitzonderingen. Het wetsvoorstel bevat ook technische wijzigingen in het concentratietoezicht en een wijziging in het Burgerlijk Wetboek om de bepalingen over privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht op nationale overtredingen toe te passen.

Het verwachte effect van het wetsvoorstel is dat overheden ondernemers eerder en vaker in hun proces betrekken, waardoor algemeenbelangbesluiten van een betere onderbouwing worden voorzien. Daarmee zal mogelijk ook minder snel van de algemeen belang uitzondering gebruik worden gemaakt door overheden, wat voor ondernemers tot effect zal hebben dat ze minder ongelijke concurrentie van overheden zullen ervaren. Voor overheden die hun huidige algemeen belang uitzonderingen niet goed hebben gemotiveerd zal het effect zijn dat ze bij het nemen van nieuwe besluiten en bij het evalueren van huidige besluiten meer werk zullen moeten verrichten. De lasten zullen voor die overheden dus (beperkt) toenemen.

De wijzigingen die met dit wetsvoorstel in het concentratietoezicht worden aangebracht zijn voornamelijk van technische aard. Het betreft het in lijn brengen van bepalingen met de EG-concentratieverordening en de geldende praktijk. Daarom zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven (regeldruk en nalevingslasten) naar verwachting zeer beperkt.

De wijzigingen die in het Burgerlijk Wetboek worden aangebracht geven uitvoering aan de eerdere toezegging om de Europese regels over het vorderen van schade als gevolg van een inbreuk op het Europese mededingingsrecht ook van toepassing te verklaren op zuiver nationale overtredingen van het mededingingsrecht. De wijziging maakt het voor gedupeerden van een nationale overtreding eenvoudiger om hun schade te verhalen.

Wanneer de wijziging van de Wet markt en overheid ingaat, is nog niet bekend.

Bron: overheid

U bent onterfd: ontvangt u niets of de legitieme?

De wet geeft een kind dat is onterft enige bescherming. Artikel 4:63 BW bepaalt dat een kind een vordering heeft, de legitieme portie, en dat dit een vordering in geld is. Een legitimaris wordt dan een schuldeiser van de nalatenschap. Hij heeft geen recht op goederen, zoals een schilderij, maar kan alleen betaling in geld vorderen.

Veel babyboomers staan op het punt dat zij gaan denken over hun nalatenschap en hun erfgenamen, de kinderen. Indien de relatie tussen ouder en kind te wensen over laat, kiezen zij er soms voor om een kind te onterven. In beginsel betekent onterven dat het kind niets erft. Het erfdeel van de onterfde wast aan bij de overige erfgenamen. Onterven kan uitsluitend door dit in een testament te bepalen.

Het onterfde kind is geen erfgenaam

Een kind dat is onterfd heet een legitimaris. Ook het kind van een onterfde, die de nalatenschap verwerpt, is een legitimaris. De wet geeft de legitimaris wel enige bescherming. Artikel 4:63 BW bepaalt dat een kind een vordering heeft, de legitieme portie, en dat dit een vordering in geld is. Een legitimaris wordt dan een schuldeiser van de nalatenschap. Hij heeft geen recht op goederen, zoals een schilderij, maar kan alleen betaling in geld vorderen.

Hij heeft daarmee gelijke rechten als andere schuldeisers, en is dus niet betrokken bij de afhandeling van de nalatenschap. Hij is uitdrukkelijk geen erfgenaam en dient dus gewoon de afwikkeling van de nalatenschap door de erfgenamen af te wachten.

Hoe wordt vordering van de onterfde berekend?: de legitieme

De legitieme bedraagt de helft van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend, gedeeld door het aantal in artikel 4:10 lid 1 a genoemde personen. ( artikel 4:64 lid 1BW). Eenvoudiger gesteld is de legitieme portie het gedeelte van de erfenis van de ouder waarop het kind altijd recht heeft. De legitieme portie is de helft van wat een kind zonder testament zou krijgen.

Dus als A en B drie kinderen hebben (C, D en E) en A komt te overlijden, dan zijn er 4 erfgenamen B, C, D en E die elk 1/4  erven. De kinderen hebben een legitieme van 1/2 van 1/4 , dus 1/8. Wanneer een onterfd kind dus een beroep doet op zijn legitieme heeft hij een vordering gelijk aan 1/8 van ‘de waarde waarover de legitieme porties worden berekend’. Deze waarde is de legitimaire massa.

Legitimaire massa

De legitimaire massa moet dan worden berekend aan de hand van de waarde van de goederen van de nalatenschap. Dit zijn alle goederen die er waren op de dag van het overlijden, maar daar moet bij worden opgeteld bepaalde schenkingen (giften) die de erflater tijdens leven aan erfgenamen heeft gedaan; en afgetrokken de schulden zoals genoemd in artikel 4:7 lid 1 BW.

Geschillen over de legitimaire massa

Veel geschillen ontstaan tussen erfgenamen onderling en met de legitimaris bij het vaststellen van de legitimaire massa Daarbij gaat het vaak over de vraag welke giften van de erflater in aanmerking genomen moeten worden bij het berekenen van de legitimaire massa. Zo komt het vaak voor dat een kind reeds een aanzienlijke gift ontvangt. Deze gift wordt dan door deze regeling weer `fictief ingebracht´ (inbrengplicht) , en dus als het ware weer herverdeeld. Is de gift relatief groot ten opzichte van de gehele nalatenschap dan zou dit voor het begiftigde kind een aanzienlijke vermindering van haar erfdeel kunnen betekenen. Volgens de wet wordt die erfgenaam daarmee echter niet gekort of benadeeld. Dit is nu eenmaal de wijze waarop de wet een dergelijk vermogen berekend. De waarde die overeenkomt met 1/8 deel van de legitimaire massa is dan de legitieme portie.

Inbrengplicht is afgeschaft

In het oude erfrecht (voor 1 januari 2003) werd hetgeen wat de kinderen bij leven kregen geschonken, in mindering gebracht op hun latere erfenis; de waarde van de schenking en het erfdeel werden dan met elkaar verrekend. Het kind kon alleen van deze inbrengplicht worden vrijgesteld als de ouders dat bij de schenking zelf of in een testament hadden bepaald.

Door de inbrengplicht werd de gelijkheid van alle erfgenamen gewaarborgd omdat bij de   verdeling van de nalatenschap uiteindelijk iedere erfgenaam evenveel ontving

In het erfrecht na 1 januari 2003 is die inbrengplicht in beginsel afgeschaft en geldt dat schenkingen aan kinderen die erfgenaam zijn niet hoeven te worden ingebracht in de nalatenschap van de ouder, tenzij de ouder dit ten tijde van het verrichten van de schenking of in zijn testament heeft bepaald. Indien het niet de bedoeling is dat de schenking ingebracht wordt in de nalatenschap, dan moet dat worden bepaald bij het doen van de schenking.

Wanneer eist de onterfde zijn legitieme op?

De onterfde legitimaris die een beroep doen op legitieme portie moet dat tijdig doen. Allereerst kunnen de erfgenamen (bijvoorbeeld de executeur) de legitimaris een redelijke termijn stellen. Verklaart de legitimaris binnen deze termijn niet dat hij zijn legitieme wenst te ontvangen dan vervalt zijn recht. Een verklaring dient schriftelijk te worden gedaan.

Dit geldt ook indien een erfgenaam die niet is onterfd de erfenis verwerpt. Verwerping vaan de nalatenschap kan via de griffie van d e rechtbank of bij een notaris geschieden. Gelijktijdig kan de erfgenaam zijn recht op de legitieme voorbehouden. Doet hij dat niet gelijktijdig met die verwerping dan vervalt eveneens zijn recht en ontvangt hij dus niets.

In het algemeen is een legitieme portie opeisbaar zes maanden na het overlijden. De belangrijkste uitzondering hierop is de situatie waarbij er sprake is van de zogenaamd langstlevende beding. In dat geval kan de legitimaris de legitieme portie pas opeisen bij het overlijden van de langstlevende ouder.

De uiterlijk vervaltermijn voor het opeisen van de legitieme is vijf jaar nadat de legitimaris  kennis heeft genomen van het overlijden.

Welke rechten heeft de legitimaris?

Iemand die onterfd is, hoeft niet volgens de wet niet geïnformeerd te worden. Hij moet dus zelf achter zijn geld aan. De legitimaris is immers geen erfgenaam, en hij is in beginsel ook geen schuldeiser, zolang hij geen  beroep doet op de legitieme. Daarmee komt het vaak voor dat de onterfde volledig in het duister tast. Indien hij een beroep op de legitieme doet dan zal hij wel moeten kunnen vaststellen hoe hoog zijn vordering  op de nalatenschap is

De Rechtbank Midden-Nederland heeft in een recente beslissing aangegeven op welke informatie een legitimaris recht heeft op grond van de wettelijke bepaling (4:78 BW). Dit zijn in elk geval alle gegevens om die vordering te kunnen vaststellen. Die kan de legitimaris opvragen bij een executeur en de erfgenamen.

Informatie om legitieme portie te bepalen

artikel 4:78 lid 1 BW bepaalt dat “alle daartoe strekkende inlichtingen” dienen te worden afgegeven. De informatie is dus beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. De rechtbank veroordeelde in dit geval de executeur tot het verstrekken van de volgende stukken:

  • de aangifte en, zodra aanwezig, de aanslag erfbelasting;
  • bankafschriften  (of een print van de internetpagina’s) van schenkingen die 180 dagen voor het overlijden zijn verricht;
  • bankafschriften  (of een print van de internetpagina’s) van de betaal- en beleggingsrekeningen op overlijdensdatum;
  • de (voorlopige) aanslagen inkomstenbelasting voor het jaar van overlijden en het jaar ervoor.
  • informatie over giften als bedoeld in 4:67 BW;
  • informatie over levensverzekeringen en polissen;
  • WOZ beschikking van de tot de nalatenschap behorende woning.

Maar in andere gevallen kan meer of minder informatie worden verstrekt, al naar gelang de omstandigheden.

Indien dus de erfgenamen de benodigde stukken niet vrijwillig afgeven, of indien in redelijkheid kan worden betwijfeld of alle informatie correct is (achterhouden van vermogen door de erfgenamen),  kan de legitimaris op de voet van artikel 843a RV en art. 3:299 BW een verzoek bij de kantonrechter indienen om alle informatie op te vragen die nodig is voor het berekenen van de legitieme portie.  De legitimaris kan ook een verzoek bij de rechtank doen tot een verplichte notariële boedelbeschrijving.

Vrij en onbezwaard geld ontvangen

Als vaststaat dat de legitimaris recht heeft op een legitieme portie dan dient hij de legitieme  vrij en onbezwaard te ontvangen. Dat wil zeggen dat er door de erfgenamen geen voorwaarden kunnen worden verbonden aan de uitkering. Hij is immers een gewone schuldeiser van de nalatenschap.

Hebt u advies of rechtsbijstand nodig bij uw vordering jegens erfgenamen, bel dan met 0900-0600 of vul een formulier in

Gevangenisstraf voor bedreiging naar drie jaar

De afgelopen jaren zijn verschillende burgemeesters bedreigd vanuit het criminele circuit. Met een verdubbeling van de huidige wettelijke strafmaat wordt onderstreept dat de overheid dergelijk gedrag zeer hoog opneemt en vastbesloten is hieraan een eind te maken.

De praktijk laat zien dat bedreigingen op verschillende manieren steeds heftiger worden. Het maakt grote inbreuk op de levens van betrokkenen.

Grapperhaus: ‘Ik vind het van het allergrootste belang dat wij ons als overheid, maar zeker ook als maatschappij in geheel, fel tegen deze ontwikkeling verzetten’. Dit raakt niet alleen bestuurders, maar ook privépersonen, ambtenaren en hulpverleners.’

Zo komen persoonlijke bedreigingen voor op sociale media, wordt er druk op bestuurders of ambtenaren uitgeoefend en worden boeren bedreigd als zij hun schuur niet ter beschikking stellen voor wietteelt. Ook bijvoorbeeld Rotterdamse havenmedewerkers en vastgoedondernemers zijn de dupe van criminele activiteiten. Het kan zelfs onderdeel zijn van het bedrijfsmodel van criminelen, in het bijzonder geldt dit voor de ondermijnende criminaliteit. Als dan bijvoorbeeld een besluit van de gemeente moet worden beïnvloed, gebeurt dit door de burgemeester te bedreigen. Zelfs door brand te stichten of wapens te gebruiken.

Extra maatregelen voor burgemeesters en bestuurders

Het huidige strafmaximum volstaat niet meer voor de buitensporige dreigementen, die er bijvoorbeeld voor zorgden dat burgemeesters moesten onderduiken. Met een verhoging, respectievelijk verdubbeling van het strafmaximum krijgt de maatschappelijke impact van bedreiging meer weerslag in de wet en laat de overheid bovendien zien dat bedreiging van ambtsdragers absoluut niet wordt getolereerd.

De afgelopen jaren zijn verschillende burgemeesters bedreigd vanuit het criminele circuit. Met een verdubbeling van de huidige wettelijke strafmaat wordt onderstreept dat de overheid dergelijk gedrag zeer hoog opneemt en vastbesloten is hieraan een eind te maken. Ook andere vertegenwoordigers van het openbaar bestuur kunnen worden bedreigd. Daarom geldt de voorgestelde extra strafverhoging ook voor bedreiging van andere bestuurders, zoals wethouders en gedeputeerden. Minister Grapperhaus komt nog voor het zomerreces met een wetsvoorstel.

Huurders winkelruimte worden beter beschermd

Uit diverse bronnen blijkt dat winkeliers steeds vaker bij renovatie uit hun panden worden gezet, terwijl geen enkele rekening wordt gehouden met
hun belangen. Verhuurders van bedrijfsruimte maken de afgelopen jaren namelijk steeds vaker gebruik van de ruimte en mogelijkheden die artikel 7:296 hen biedt. De huidige constructie van dit artikel brengt, volgens de indieners, een zeer ongewenst situatie voor huurders van bedrijfsruimte
met zich.

De huurbescherming van huurders van winkelruimten wordt verbeterd:
De verhuurder van een winkelruimte mag aan het einde verhuurder van een winkelruimte mag aan het einde van de 1e huurperiode (van 5 jaar of langer) de huur niet meer opzeggen omdat hij wil gaan renoveren.

Als de verhuurder van een winkelruimte gaat renoveren en de huurder daardoor moet verhuizen, betaalt hij aan de huurder een bijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten.

Onderdeel 1: Met het invoegen van de zinsnede «of van bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 290» wordt geregeld dat in het geval dat verhuizing van huurders van bedrijfsruimte noodzakelijk is in verband met een voorgenomen renovatie, de verhuurder verplicht is aan de huurder een bijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten te verstrekken. De bijdrage zal ten minste het bedrag bedragen dat door middel van de op te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld (zie onderdeel 2). Met deze wijziging wordt de situatie van huurders van woonruimten en huurders van bedrijfsruimte gelijkgetrokken waar het een minimumbijdrage betreft indien verhuizing noodzakelijk is in verband met een voorgenomen renovatie en de huurovereenkomst behouden blijft.

Onderdeel 2: Dit onderdeel regelt dat bij ministeriële regeling de minimumbijdrage in de verhuis- en inrichtingskosten voor de huurders van bedrijfsruimte wordt vastgesteld. Deze wordt nu al vastgesteld voor de huurders van zelfstandige woningen als bedoeld in artikel 234 en woonwagens en standplaatsen als bedoeld in de artikel 235 en 236, in de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie (Staatscourant 2010 nr. 2982). Middels deze wijziging zal een vergelijkbare regeling opgesteld worden ten aanzien van de huurders van bedrijfs-ruimte. Indien de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft, zal de minimumbijdrage die in de regeling wordt vastgesteld, jaarlijks voor 1 maart worden gewijzigd.

regeling is bedoeld voor

  • verhuurders van winkelbedrijfsruimten;
  • huurders van winkelbedrijfsruimten (winkeliers)

De ingangsdatum van deze (wets)wijziging is nog niet definitief. Inwerkingtreding is afhankelijk van goedkeuring door de Tweede en Eerste Kamer of afkondiging van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) of ministeriële regelingén publicatie in het Staatsblad.

Stilzwijgende aanvaarding van de nalatenschap

De stilzwijgende aanvaarding gebeurt indien de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud gedraagt als een erfgenaam die zuiver heeft aanvaard. Voor erfgenamen kan dit ongewilde gevolgen hebben. Voor stilzwijgende aanvaarding is immers de wil van de erfgenaam niet doorslaggevend. Aanvaarding kan dus `zomaar´ plaatsvinden.

Verwerpen of aanvaarden

Een nalatenschap kan door een erfgenaam worden verworpen of aanvaard. In het laatste geval is dat de zuivere aanvaarding of aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving, de zogenaamde beneficiaire aanvaarding. De keuze aanvaarding of verwerping, die terug werkt tot het overlijden van de erflater is in beginsel onherroepelijk.

De zuivere aanvaarding van een nalatenschap gebeurt soms uitdrukkelijk, door middels van een akte of een verklaring bij de rechtbank, maar kan ook stilzwijgend plaatsvinden.

Stilzwijgende aanvaarding

De stilzwijgende aanvaarding gebeurt indien de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud gedraagt als een erfgenaam die zuiver heeft aanvaard. Indien de erfgenaam niet al eerder zijn keuze had gemaakt, geldt dit gedrag als een onherroepelijke keuze.

Voor erfgenamen kan dit ongewilde gevolgen hebben. Voor een stilzwijgende aanvaarding is immers de wil van de erfgenaam niet doorslaggevend. Ook is niet doorslaggevend of ook de wederpartij geen enkele twijfel heeft bestaan over de vraag of de erfgenaam ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft aanvaard. Aanvaarding kan dus `zomaar´ plaatsvinden.

In het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014 (HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1489) wordt geoordeeld dat een nalatenschap ex art. 4:192 lid 1 BW  ook stilzwijgende kan zijn aanvaard vanwege verzet tegen verstekvonnis, waarbij erfgenamen zijn veroordeeld tot betaling aan schuldeiser van de nalatenschap.

In het vroeger geldende erfrecht bepaalde de Hoge Raad dat het afhangt van de omstandigheden van het geval of uit gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid om de erfenis stilzwijgend te aanvaarden.

In het nieuwe erfrecht is uitdrukkelijk bepaald dat een erfgenaam, die tijdens de termijn waarin hij zich over de te maken keuze kan beheershandelingen verricht, geen daden van zuivere aanvaarding verricht. Maar dat is anders indien hij over de goederen van de nalatenschap ‘als heer en meester’ beschikt, of wanneer hij duidelijk aan de schuldeisers van de nalatenschap doet blijken dat hij de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening neemt.  

Het geschil

Een  zorgverzekeraar had een vordering op de nalatenschap in verband met aan erflater gedane onverschuldigde betalingen voor een persoonsgebonden budget. De vordering werd tegen de erfgenamen ingesteld, die geen verweer voerden, dat de vordering bij verstek is toegewezen. In verzet bekrachtigt de rechtbank het vonnis voor het grootste deel ondanks dat de erfgenamen stellen dat zij ter griffie van de rechtbank een verklaring hebben gedeponeerd dat zij de nalatenschap verwerpen.

Ook in hoger beroep blijft het vonnis van de rechtbank grotendeels in stand. Het Hof oordeelt dat het verweer, van de erfgenamen het standpunt impliceert dat de familieleden als erfgenamen van erflater aanspraak kunnen maken op de door zorgverzekeraar onverschuldigd aan de erflater betaalde bedragen en erop is gericht om als erfgenamen te kunnen (blijven) beschikken over deze bedragen, dient te worden opgevat als een daad van stilzwijgende aanvaarding van de nalatenschap. Aan de latere verwerping van die nalatenschap komt derhalve geen betekenis meer toe.

In door de erven ingestelde cassatieberoep wordt de vraag gesteld of het hof mocht oordelen dat aan de verwerping van de nalatenschap geen betekenis meer kon toekomen, omdat de nalatenschap moet worden geacht reeds voordien stilzwijgend te zijn aanvaard. In dit verband had het hof betekenis gehecht aan het gedane verzet en het in die procedure door erfgenamen ingenomen standpunt. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

In zijn arrest van 26 april 1968, NJ 1969/322 nam de Hoge Raad tot uitgangspunt dat het antwoord op de vraag, of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid om de erfenis stilzwijgend te aanvaarden, afhangt van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad voegt hieraan voor het nieuwe erfrecht toe:

“Opmerking verdient dat de enkele omstandigheid dat een erfgenaam ten behoeve van de nalatenschap optreedt in een procedure, niet zonder meer meebrengt dat hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt.  Dat optreden kan immers ook als een daad van beheer worden uitgelegd. Ook in dit verband hangt het van de omstandigheden af, of door dat optreden de erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen.”

Het hof volgens de Hoge Raad noch een onjuist, noch een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Door  met name betekenis toe te kennen aan de stellingname van de erfgenamen in de verzetdagvaarding, hun verweer ter comparitie in eerste aanleg. Uit die feiten en omstandigheden kan– zoals het hof ook had geconstateerd – worden afgeleid dat de erfgenamen meenden te kunnen blijven beschikken over de door zorgverzekeraar teruggevorderde bedragen. Overigens refereert De Hoge Raad in dit verband ook aan zijn arrest uit 1968 met het oordeel dat niet pas kan worden geoordeeld dat een erfgenaam de erfenis ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft aanvaard als daarover bij de wederpartij geen enkele twijfel heeft bestaan.

Wanneer is er een daad van zuivere aanvaarding?

Eenduidige regels zijn er dus niet. De vraag of een bepaalde daad of gedraging een stilzwijgende aanvaarding kan opleveren is een rechtsvraag, maar in de praktijk is dat afhankelijk is van de waardering van de omstandigheden van het geval en daarmee in cassatie slechts op begrijpelijkheid is te toetsen.

Hier enkele voorbeelden van een zuivere aanvaarding:

Uit de voorbeelden hierna blijkt dat een beschikkingshandeling van een erfgenaam ten aanzien van de nalatenschap al spoedig wordt gekwalificeerd als een zuivere aanvaarding van de nalatenschap, waarna aan een latere verwerping van de nalatenschap geen betekenis meer kan toekomen.

Verhuur van de woning van erflater na haar overlijden aan een derde is geen daad van beheer. Door het aangaan van de huurovereenkomst door de erfgenaam is als heer en meester beschikt over goederen van de nalatenschap. Hof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2013,  CLI:NL:GHARL:2013:BZ4288.

De toe-eigening van sieraden en bankrekening van de nalatenschap geldt als zuivere aanvaarding van de nalatenschap omdat de erfgename aldus als heer en meester over goederen van de nalatenschap heeft beschikt. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2833, NJF 2013/174.

 Verkoop van de onderneming van erflater door een gevolmachtigde van erfgenamen, geldt niet als zuivere aanvaarding van de nalatenschap, omdat de erfgenaam zelf geen bemoeienis heeft gehad met de verkoop. De verwerping van de nalatenschap door de erfgenaam heeft daarom effect. Rb. ’s-Gravenhage 23 juni 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2012.

 Verkoop van het appartement van erflater door erfgenaam wordt aangemerkt als “heer en meester” over de nalatenschap beschikken, zodat sprake is van zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Rb. Utrecht 21 april 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1877

Het leeghalen van de woning en het weggeven van inboedelgoederen van erflater gelden als zuivere aanvaarding van de nalatenschap, waarna verwerping van de nalatenschap door erfgenamen niet meer mogelijk is. Rb. Alkmaar 17 februari 2009, ECLI:NL:RBALK:2009:BI1984, Prg. 2009/119.

Of het optreden van een erfgenaam in een gerechtelijke procedure moet worden aangemerkt als een zuivere aanvaarding van de nalatenschap, hangt dus ook af van de omstandigheden, waaronder de procesopstelling van de erfgenaam. Het niet verschijnen na een dagvaarding wordt in beginsel niet als een daad van zuivere aanvaarding van de nalatenschap gezien. Het niet aanwenden van een rechtsmiddel tegen een verstekvonnis kan in beginsel niet als daad van aanvaarding worden aangemerkt. Van zuivere aanvaarding van de nalatenschap is in beginsel geen sprake indien de erfgenaam wel verschijnt, maar zich van ieder verweer onthoudt of zich aan het oordeel van de rechter refereert. Rb. Alkmaar 29 juni 1972, ECLI:NL:RBALK:1972:AC5248, NJ 1973/518 m.nt. DJV.

Uit het instellen van rechtsvorderingen die een erfgenaam toekomen, kan in beginsel een wil tot zuivere aanvaarding worden afgeleid.