Trouwen in 2018 betekent niet meer automatisch een gemeenschap van goederen

Met ingang van 1 januari 2018 is de automatische algehele gemeenschap van goederen bij een huwelijk niet meer aan de orde. Mensen trouwen dan in beperkte gemeenschap van goederen. Dit houdt in dat alle bezittingen en schulden die men voor het huwelijk had ook van die partner blijven.

Tot 1 januari 2018 ontstond er door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap een algehele gemeenschap van goederen. Dit hield in dat alle bezittingen en schulden vanaf het moment van het huwelijk gemeenschappelijk waren. Dit leidde vaak tot ongemakkelijke situaties bij echtscheiding, waarbij bijvoorbeeld één van de partners reeds lang voor het huwelijk een huis in eigendom had met een flinke overwaarde, welke bij echtscheiding – ook als partijen niet erg lang getrouwd waren – bij helfte gedeeld moest worden met de andere partner. Natuurlijk kon dit voorkomen worden door het sluiten van huwelijkse voorwaarden, maar zittend op de roze wolk van verliefdheid werd die stap naar de notaris niet altijd gemaakt.

Met ingang van 1 januari 2018 is de automatische algehele gemeenschap van goederen bij een huwelijk niet meer aan de orde. Mensen trouwen dan in beperkte gemeenschap van goederen. Dit houdt in dat alle bezittingen en schulden die men voor het huwelijk had ook van die partner blijven. Alles wat gedurende het huwelijk wordt verkregen is gezamenlijk. Erfenissen en schenkingen die tijdens het huwelijk worden verkregen, vallen niet in de beperkte gemeenschap en blijven daarom van de partner die de erfenis of schenking heeft ontvangen, tenzij de erflater of schenker dit anders bepaald heeft. Dit is dus precies het omgekeerde van de situatie vóór 1 januari 2018.

Er ontstaan bij mensen die geen huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden overeenkomen in feite 3 vermogens. Een gezamenlijk vermogen en voor beide partners een privé vermogen. Om bij echtscheiding verwarring te voorkomen over de eigendom van bepaalde bezittingen, zal er door de echtelieden een goede administratie bijgehouden moeten worden. Een goed overzicht van de bezittingen aan het begin van het huwelijk is nodig om in geval van echtscheiding zoveel jaar later nog aan te kunnen tonen wat je al had bij de start. Aangeraden wordt om dit vast te laten leggen in een notariële akte of in ieder geval in een overeenkomst tussen beide partners die door beide partners ondertekend is.

Een adder onder het gras is ook het gedeelde bezit. Heeft een samenwonend stel samen een huis, waarbij de één voor 25 % eigenaar is en de ander voor 75%, dan wordt dat huis door het huwelijk van deze mensen volledig gezamenlijk bezit: ieder voor de helft.

Het blijft wel mogelijk om zelf voor een algehele gemeenschap van goederen te kiezen, doch daarvoor zullen dan huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden moeten worden afgesloten.

De nieuwe regels gelden overigens alleen voor huwelijken die vanaf 1 januari 2018 zijn gesloten. Voor de vóór die datum gesloten huwelijken verandert er niets.

Bron: Actuele Artikel

Gemeente verliest grond door bevrijdende verjaring

Koper kocht in 2008 een strook grond met daarop een woning en tuin. in 1976 bouwde de verkoper zelf deze woning maar nam ook bezit van gemeentegrond. Pas in 2013 verzocht de gemeente correctie van de oorspronkelijke erfgrens De rechtbank wees de vorderingen van de gemeente af.

Het Gerechtshof den Bosch bepaalde op 29 september 2016
( ECLI:NL:GHSHE:2016:4295 ) dat de gemeente Bergen door bevrijdende verjaring een strook bosgrond verloor aan de eigenaar van een naastliggend perceel. Het arrest wordt hier weergegeven omdat hierin enkele relevante aspecten die een rol spelen bij bij verjaring worden opgesomd. Het Hof bevestigt met deze overwegingen de bestaande jurisprudentie.

De feiten

Koper kocht in 2008 een strook grond van een verkoper met daarop een woning en tuin. in 1976 bouwde de verkoper zelf deze woning op een leeg bouwkavel kocht. Vanaf 1980 nam hij bezit van de gemeentelijke strook grond door een hek te plaatsen en later nog een laurierhaag te planten ter afbakening van zijn tuin, en daarmee feitelijk zijn oorspronkelijke tuin uit te breiden met bosgrond van de gemeente. Pas in 2013 verzocht de gemeente het verwijderen van de laurierhaag moest worden verwijderd. De rechtbank Limburg wees de vorderingen van de gemeente af. De gemeente ging in beroep.

Bezit

Het gerechtshof komt tot dezelfde conclusie. Het hof noemt eerst de standaardoverweging die de Hoge Raad gehanteert:
“Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (Par. Gesch. Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.”

Uiterlijke (zichtbare) feiten

De stelling van de gemeente is dat de koper niet de interne wil had om het stuk grond te gaan bezitten. De koper zou dit aan de gemeente hebben verklaard en de gemeente biedt bewijs aan. Volgens het Hof is het echter niet relevant wat de innerlijke overwegingen van een de koper zijn. Bij de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen gaat het slechts om de naar buiten kenbare feiten, en dan met name om de uitoefening van de feitelijke macht (ro. 3.5.6.).

Houderschap of bezit

Het verweer van de gemeente gaat er van uit dat de koper slechts houder van de grond is, en geen bezitter. Volgens het gerechtshof kan de koper alleen als houder worden beschouwd gezien indien daar objectieve aanwijzingen voor zijn. In dat geval kan er geen sprake zijn van bezit en verlies van eigendom door verjaring. Het Hof oordeelt echter er hier geen sprake is van houderschap omdat een aanwijzing dat verkoper (en vervolgens de koper) krachtens een rechtsverhouding is gaan houden ontbreekt.

Er zijn wel afspraken gemaakt tussen de verkoper en de gemeente over het gebruik van een andere strook grond, die wel zijn vastgelegd, maar niet voor deze strook. Dat deze afspraken voor de hier ter discussie staande strook niet zijn gemaakt wordt door het Gerechtshof als aanwijzing aangenomen dat hier geen sprake is van houderschap (ro. 3.5.6.).

Inbezitneming

Dat er hier wel sprake is van een uiterlijk zichtbare inbezitneming blijkt uit de afbakening van met gaashekwerk en de kweek van een laurierhaag, Volgens het Hof is niet is gebleken dat de gemeente de strook heeft onderhouden en blijkt tevens dat de strook niet door de gemeente te betreden was. Daarmee kwam het gebruik door de gemeente feitelijk tot een einde. De koper heeft de strook structureel en duurzaam gebruikt als deel van zijn tuin en het als zodanig onderhouden. Visueel vormt de strook een geheel met de rest van de tuin van de koper. Het structurele en duurzame gebruik was van aanvang af kenbaar en zichtbaar voor derden en dus ook voor de gemeente. Dat het karakter van bosgrond niet is veranderd doet hier niet aan af nu de strook als “bostuin” wordt gebruikt (ro. 3.5.7.).

Verkoop

Het Hof stelt vast dat de verkoper uiterlijk in 2007 reeds door verjaring eigenaar van deze grond was geworden. De gemeente stelde dat de verkoper in 2008 echter de strook bosgrond heeft overgedragen aan de koper, omdat zulks niet blijkt uit de leveringsakte of de koopovereenkomst. De strook wordt daarin niet genoemd en om die reden kan de koper geen eigenaar zijn geworden. Het gerechtshof verwijst echte4r eenvoudig naar de feitelijke omschrijving in de koopakte , te weten woonhuis met erf en verdere aanhorigheden. Dit betekent volgens het Hof dat ook de onderhavige strook grond is overgedragen en de koper eigenaar is geworden is dus de eigenaar geworden.

Erkenning na voltooiing verjaringstermijn

De laatste stelling van de gemeente is dat de koper het recht van de gemeente expliciet zou hebben erkend door een verklaring te doen. Volgens het Hof is een dergelijke verklaring slechts relevant indien de verjaringstermijn nog niet zou zijn voltooid. Omdat die reeds was voltooid is de eigendom van rechtswege over gegaan naar de koper, ongeacht eventuele latere verklaringen van de koper.

Executierechter versus de beslagrechter; wie oordeelt over het verbeuren van een dwangsom?

In civiele geschillen wordt vaak beslag gelegd met verlof van de voorzieningenrechter of door executie van een vonnis. (Executie) geschillen inzake zo`n beslag worden beoordeeld door de voorzieningenrechten

In civiele geschillen wordt vaak beslag gelegd met verlof van de voorzieningenrechter of door executie van een vonnis. (Executie) geschillen inzake zo`n beslag worden beoordeeld door de voorzieningenrechten.

In een vonnis legt de rechter soms een dwangsom op. Geschillen over het verbeuren van een dwangsom worden eveneens beoordeeld door de executierechter, maar dat is soms een andere rechter dan degene die het vonnis ter zake van het onderliggende geschil gaf of die verlof gaf tot het leggen van beslag.

De Hoge Raad gaf recent  een beslissing (ECLI:NL:HR:2017:2455) over de vraag van de bevoegdheidsverdeling tussen de rechter die in een vonnis een dwangsom heeft opgelegd en de rechter die oordeelt in een executiegeschil.

In dit geval was er een schuldenaar die in verband met een derdenbeslag verplicht was roerende zaken onder zich te houden. Gelijktijdig was deze echter ook op straffe van een dwangsom veroordeeld om die zaken af te geven aan zijn schuldeiser. Hier was de vraag of de schuldenaar dwangsommen had verbeurd. Meestal zal de rechter die de dwangsom oplegde hierover moeten oordelen. In zo`n situatie van schuldeisersverzuim, kan de veroordeelde partij ook de rechter die oordeelt in het executiegeschil verzoeken te bepalen of dwangsommen al dan niet zijn verbeurd.

In deze zaak was A veroordeeld tot betaling van een geldbedrag en, op straffe van een dwangsom, tot afgifte van goederen aan B. Een schuldeiser van partij B legde nog voordat A kon voldoen aan het vonnis derdenbeslag op de gelden en goederen van partij B, die dus nog  onder partij A verkeerden. Partij A kan door het beslag wettelijk gezien de goederen niet afgeven aan B. Had A nu de dwangsommen verbeurd?

De deurwaarder speelt in zaken van executie een belangrijke rol en kan zelfstandig naar de rechter gaan voor een uitspraak. De voorzieningenrechter oordeelde dat partij A terecht de goederen onder zich had gehouden en dus geen dwangsommen verbeurde, aangezien A onmogelijk aan het vonnis kon voldoen.

Volgens de wet is die beslissing voorbehouden aan de rechter die de dwangsom oplegde. In hoger beroep oordeelde het hof dan ook dat de rechter die oordeelt in het executiegeschil niet bevoegd is hierover te oordelen, omdat dat dat volgens de wet is voorbehouden aan de rechter die de dwangsom had opgelegd.

In cassatie kwam de Hoge Raad tot een ander oordeel. De Hoge Raad stelt voorop dat volgens de wet uitsluitend de rechter die de dwangsom had opgelegd bevoegd is de dwangsom op te heffen of te verminderen als de veroordeelde niet aan de hoofdveroordeling kan voldoen.

Daaruit had het hof afgeleid dat de rechter die oordeelt in het executiegeschil dus niet kan oordelen over een op “onmogelijkheid” gebaseerde stelling van de veroordeelde, in dit geval de stelling van A dat zij geen dwangsommen hoeft te betalen als gevolg van het derdenbeslag.

De Hoge Raad bepaalde dat ook de rechter die oordeelt in het executiegeschil, net als in andere gevallen waarin executiegeschillen aan hem worden voorgelegd, kan onderzoeken of de uitspraak waarbij de dwangsom is opgelegd nog actueel en uitvoerbaar is in het licht van nieuwe omstandigheden.

Ook nu oordeelde de rechter dat A door het derdenbeslag verplicht was om de goederen onder zich te houden en dus kon niet aan de veroordeling tot afgifte kon voldoen. Het derdenbeslag leverde schuldeisersverzuim op voor B, (door een aan B toe te rekenen omstandigheid was A niet in staat de zaken aan B af te geven) en zo lang dat verzuim duurde, mocht partij B geen maatregelen tot executie nemen. Daardoor kon de hoofdveroordeling waaraan de dwangsom was verbonden gedurende die periode niet ten uitvoer worden gelegd. Dit brengt mee dat A gedurende de periode van het schuldeisersverzuim dus geen dwangsommen kon verbeuren.

Daaraan doet niet af dat het verzuim van de schuldeiser ook overmacht voor de schuldenaar oplevert. Het hof kon immers vaststellen dat de hoofdveroordeling niet vatbaar was voor tenuitvoerlegging. Voor een schuldenaar die zelf, of van wie de wederpartij niet aan een veroordelend vonnis kan voldoen door een gelegd beslag of een andere gebeurtenis die wordt aangemerkt als schuldeisersverzuim, is nu duidelijk dat de rechter in het executiegeschil dus ook bevoegd is te oordelen over verbeurde dwangsommen en dat dus geen een afzonderlijke procedure hoeft te worden gestart bij de rechter die de oorspronkelijke dwangsom had opgelegd.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Bij verstek veroordeeld: wat nu?

Een gedaagde partij die niet verschijnt in een procedure zal door de rechter in bijna alle gevallen bij verstek worden veroordeeld. De vordering van de eiser wordt dan meestal geheel toegewezen.

Verstek

De wet geeft de veroordeelde partij echter alsnog een mogelijkheid om de zaak opnieuw te laten beoordelen door de rechter. Die partij moet dan wel binnen 4 weken verzet aantekenen bij dezelfde rechter.

Een gedaagde partij krijgt een oproep voor een datum waarop hij zich moet melden in de procedure die de eiser aanspant. Doet hij dat niet dan wordt er verstek tegen hem verleend. Dit is niet het einde van de procedure omdat de gedaagde, nog voordat vonnis is gewezen, alsnog het verstek kan zuiveren. Hij meldt zich dan alsnog in de procedure. Daarmee gaat de procedure gewoon verder. Doet de gedaagde partij dat niet, dan wijst de rechter in de meeste gevallen de eis volledig toe. Dat vonnis kan vervolgens door de deurwaarder ten uitvoer worden gelegd.

Verzet

Maar ook dan is nog niet alles verloren voor de veroordeelde partij. Die kan alsnog binnen 4 weken verzet aantekenen door middel van een dagvaarding. In die dagvaarding moet hij dan wel direct het inhoudelijk verweer voeren om ontvankelijk te worden verklaard. De procedure wordt gevoerd voor dezelfde rechter die het verstekvonnis heeft gewezen. De zaak wordt dan heropend en alsnog wordt de zaak inhoudelijk door de rechter beoordeelt.

executiegeschil

Er kan echter toch nog een probleem zijn voor de veroordeelde partij indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. In dat geval schorst het verzet niet de mogelijkheid van de executie van het vonnis. In dat geval zal de veroordeelde partij gelijktijdig een executiegeschil aanhangig moeten maken, of hij moet in de lopende procedure een voorlopige voorziening vragen waarin hij alsnog verzoekt om de schorsing van de executie.

Verzettermijn

Verzet is mogelijk tot 4 weken nadat de veroordeelde kennis heeft kunnen nemen van het verstekvonnis. In theorie betekent dit dat de veroordeelde partij nog zelfs jaren na zijn verstek veroordeling in verzet kan komen. Dat kan bijvoorbeeld indien de eiser het vonnis pas na lange tijd aan de voordeelde partij betekent via een deurwaardersexploot. Pas vanaf het moment dat die betekening heeft plaatsgevonden gaat de 4 weken termijn lopen.

Omdat de aanvang van de verzettermijn dus nogal kan variëren, heeft de wet voor sommige gevallen bepaalt wanneer die termijn aanvangt. Bijvoorbeeld indien de veroordeelde berust in het vonnis, door een verklaring of door een daad blijk geeft van die berusting, of indien executie van het vonnis plaatsvindt.

Hebt u zich te laat gemeld in een procedure, of ontvangt u een vonnis , maar bent u niet in de procedure verschenen, laat dan allereerst door een jurist of advocaat beoordelen of het zinvol is om alsnog te verschijnen en verweer te voeren, of de verzettermijn nog niet is verstreken en of verzet zinvol is. Bel in alle gevallen 0900-0600 of zend een email aan advocaten.nl .

‘Klaagcultuur ontwricht tuchtrechtspraak advocaten’

Een klaagcultuur dreigt de tuchtrechtspraak voor advocaten te ontwrichten. Dat stelt Tjeerd Zuidema, voorzitter van het Hof van Discipline, in het jaarverslag over 2017 dat dinsdag is gepubliceerd.

Zuidema waarschuwt dat een kleine groep ‘veelklagers’ het Hof en de vier Raden van Disciplines overstelpt met ‘kansloze klachten’ en berichten die niets met een zaak te makken hebben. Hierdoor dreigen de tuchtcolleges niet meer toe te komen aan hun eigenlijke taak: het behandelen van relevante tuchtklachten tegen advocaten. ‘Deze ontwikkeling wordt door tuchtcolleges steeds meer als ontwrichtend ervaren’, schrijft Zuidema. ‘De noodzaak bestaat om een schifting te maken aan welke zaken wel en aan welke zaken geen tijd meer besteed wordt.’

De klaagcultuur komt volgens Zuidema ook terug in de jaarcijfers van de tuchtcolleges. Zo is vorig jaar het aantal wrakingsverzoeken tegen tuchtrechters, herzieningsverzoeken en klachten over dekens gestegen. In 2017 waren er overigens niet veel meer klachten tegen advocaten dan een jaar eerder: 1020 om 998. Een derde van de klachten werd gegrond verklaard.

Tien advocaten zijn vorig jaar onherroepelijk van het tableau geschrapt, één meer dan in 2016.

bron: FD                            

Europese burgers kunnen straks samen een zaak aanspannen tegen sjoemelende bedrijven

Europese consumenten die in grote groepen worden benadeeld door bijvoorbeeld sjoemelende autofabrikanten of multinationale data-dieven, moeten meer mogelijkheden krijgen om collectief verhaal te halen. Zulke class action-zaken zijn nu vooral een Amerikaans verschijnsel, maar de ­Europese Commissie heeft vandaag een Europese variant gepresenteerd.
Lees verder na de advertentie

“In een wereld waarin grote bedrijven sterker staan dan individuele consumenten moeten wij de strijd gelijker maken”, zei Eurocommissaris ­Vera Jourová van justitie en consumentenzaken. “Groepsvorderingen naar Europees model zijn vooral goed voor de consument, niet voor advocatenkantoren. Met strengere sancties die worden gekoppeld aan de jaarlijkse omzet van een onderneming, krijgen consumentenautoriteiten eindelijk de middelen om malafide ondernemingen tot de orde te roepen. Valsspelers moeten boeten.”

Het voorstel is vooral ingegeven door het dieselschandaal. Om de tuin geleide Volkswagenkopers hadden in de EU nauwelijks juridische middelen om schadevergoeding of andere vormen van compensatie af te dwingen. In de Verenigde Staten moest Volkswagen miljardenboetes ophoesten, maar in Europa kwam de Duitse automaker goed weg.

De Europese Commissie onderstreept dat de voorgestelde groepsvorderingen een heel ander karakter zullen hebben dan de Amerikaanse, waar zulke rechtszaken vooral goudmijnen zijn voor advocatenkantoren. “Dit gaat over meer eerlijkheid, niet over meer advocaten, al heb ik niets tegen advocaten”, aldus Jourová.

Alleen erkende consumenten- of andere maatschappelijke organisaties zonder zakelijke belangen mogen collectieve claims indienen. Die moeten ook EU-brede erkenning krijgen, zodat rechtszaken grensoverschrijdend kunnen zijn.

Nu zijn er tussen EU-landen nog grote verschillen in de mogelijkheden van een collectieve rechtsgang. Het commissievoorstel, waarover de komende maanden wordt onderhandeld door de lidstaten en het Europees Parlement, moet deze praktijk meer gelijk trekken. De claims kunnen gericht zijn tegen bedrijven in de financiële sector, transport, energie, telecommunicatie, gezondheidszorg en de milieu-sector.

Genoegdoening door het bedrijf dat de wet heeft overtreden, hoeft niet per se plaats te vinden via schadevergoeding voor de hele groep gedupeerden, maar kan ook bestaan uit reparatie, vervanging, prijsverlaging, restitutie of contractbeëindiging.

In Nederland heeft de Consumentenbond verheugd gereageerd op het voorstel van de Europese Commissie. “Wij knokken hier al bijna dertig jaar voor”, aldus een woordvoerder tegen persbureau ANP.

Ook in het Europees Parlement klinken de eerste positieve reacties. “Voorbeelden zoals dieselgate, vlucht-annuleringen door Ryanair en misbruik van Facebook-gegevens laten zien hoe hard het nodig is om de positie van consumenten te versterken tegenover bedrijven die zich misdragen”, zei Bas Eickhout (GroenLinks).

De Europese ondernemersorganisatie BusinessEurope is kritischer. “EU-burgers genieten al de efficiëntste en sterkste consumentenbescherming ter wereld.”

Bevatten vissticks in Oost-Europa minder vis dan dezelfde (merk)producten in West-Europa? Zit er daar ook minder cacao in de chocopasta? De Europese Commissie neemt de klachten over dergelijke kwaliteitsverschillen serieus. In het brede pakket consumentenvoorstellen dat de commissie gisteren presenteerde, wordt het fabrikanten expliciet verboden dubbele productstandaarden te hanteren als dezelfde naam wordt gebruikt.

De berichten over de mogelijk inferieure producten die oostelijke EU-consumenten in de maag gesplitst zouden krijgen, zetten de toch al gespannen verhoudingen tussen Oost en West in Brussel vorig jaar op scherp. De precieze omvang van het probleem is onbekend. De commissie zet daarom dit jaar een testpanel op voor grondig vergelijkend warenonderzoek.

Bron: Trouw

Bijna 3000 rechtszaken doorverwezen naar mediator

Rechters en officieren van justitie hebben vorig jaar in 2977 rechtszaken de betrokkenen naar een mediator verwezen, om eerst met elkaar in gesprek te gaan. Dat gebeurde het vaakst in familiezaken (1668) en in strafzaken (946)

Opvallend is dat in strafzaken het vaakst overeenstemming werd bereikt: in 76 procent van de zaken eindigde de mediation succesvol. In totaal (in alle rechtsgebieden) komen de partijen er in 60 procent van de mediationtrajecten samen uit.

De rechter of officier die een zaak behandelt, kijkt eerst of deze zich leent voor mediation. Als dat zo is, doet hij een mediationvoorstel aan partijen. Dat heeft tot doel partijen gezamenlijk tot een oplossing te laten komen, waar ze beiden achter staan.

Opvallende stijging straf

In 2017 was een opvallende stijging te zien in het aantal strafzaken waarin de rechter of officier van justitie koos voor doorverwijzing naar de mediator. In 2016 waren het er nog 600, het jaar daarna 946: een toename van ruim 50 procent. Die stijging is een direct gevolg van de landelijke invoering van mediation in strafrecht. Na 3 jaar succesvol experimenteren bij 6 rechtbanken is het in 2017 bij alle rechtbanken en gerechtshoven mogelijk geworden om strafzaken aan de mediator voor te leggen. Op 21 december heeft de Tweede Kamer bij de stemming over de begrotingsbehandeling ervoor gezorgd dat daar ook dit jaar financiering voor komt.

Succescijfers straf

Verdachten en slachtoffers bereiken ook vaker overeenstemming tijdens mediation dan mensen en organisaties die partij zijn in een civiele of bestuursrechtelijke zaak. Rechter Judith Uitermark (landelijk ZM-coördinator Mediation in Strafrecht en lid van de Expertgroep Maatwerk en Mediation) denkt dat dit komt door de strenge selectie die voorafgaat aan het mediationtraject. ‘Van alle verwijzingen door het Openbaar Ministerie of de rechter gaat, na nader onderzoek door de mediationbureaus van de rechtbanken en hoven, uiteindelijk tweederde van de zaken door naar de mediator. Daar komen slachtoffer en verdachte met elkaar in gesprek. De hoge slaagcijfers laten zien dat verdachten en slachtoffers die besluiten deel te nemen aan mediation, een goed beeld hebben van wat ze kunnen verwachten.’

Minder familie en jeugd

Hoewel civiele familie- en jeugdzaken nog steeds meer dan de helft van de verwijzingen beslaan, is daar wel een daling te zien (1668 zaken in 2017 ten opzichte van 1909 in 2016). ‘Ik denk dat daarbij een rol speelt dat er sprake is van een algehele daling van het aantal familie- en jeugdzaken; bij minder zaken zijn er minder verwijzingen. Ook zien we vaker dat mensen voorafgaand aan een rechtszaak al een vorm van bemiddeling geprobeerd hebben. Als die is mislukt, zien ze mediation tijdens de rechtszaak vaak niet meer zitten,’ aldus Uitermark.

Bron: Rechtspraak              

Uitleg kettingbeding in leveringsaktes

Voor de uitleg van een kettingbeding tussen partijen waarbij het kettingbeding in de overeenkomst is opgenomen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn (de Haviltex-maatstaf)

Voor successieve opvolgers van één van de partijen dient dezelfde maatstaf te worden gehanteerd. Dit verschilt wezenlijk van de situatie waarbij een kettingbeding wordt uitgelegd in de verhouding met derden, daar wordt de geobjectiveerde partijbedoeling als maatstaf gehanteerd.

Het kettingbeding

Een bungalowpark bestaat uit circa 340 huisjes en daarnaast nog algemene delen voor gemeenschappelijk gebruik. Iedere huiseigenaar betaalt een jaarlijkse bijdrage voor de onderhoudskosten van de algemene delen. Die ‘parkbijdrage’ is neergelegd in een regeling die bij aankoop van een huisje in de leveringsakte wordt opgenomen met een aantal artikelen, tezamen genoemd ‘het kettingbeding’. Een verplichting is dat de eigenaar op straffe van een dwangsom deze regeling van het kettingbeding, met een derdenbeding ten behoeve van de beheerder, moet doorgeven aan een opvolgende eigenaar.

Eiser heeft een huisje en een parkeerplaats van een particulier in 1997 gekocht, dat bij akte van levering is geleverd. De partijen bij de leveringsakte ten tijde van de koop waren Horn B.V. en eiser. Eiser heeft zowel de parkeerplaats als het huisje door middel van twee leveringsaktes geleverd gekregen. In beide aktes is het kettingbeding opgenomen. Anderen hebben zowel het huisje als de parkeerplaats in één leveringsakte geleverd gekregen.

Horn B.V. heeft het bungalowpark verkocht aan de Vereniging van Eigenaren De Horn. Krachtens cessie zijn de rechten die Horn B.V. aan de aktes ontleende overgegaan op de Vereniging van Eigenaren. In 2012 heeft de Vereniging van Eigenaren de algemene delen van het bungalowpark verkocht en geleverd aan betrokkene 1. Deze heeft de daarvan deel uitmakende registergoederen diezelfde dag doorverkocht en geleverd aan Lecc Vastgoed en het overige aan Lecc Exploitatie, met als onderdeel van de overeenkomst dat Lecc Exploitatie het alleenrecht van exploitatie van het bungalowpark heeft.

Procesverloop

In feitelijke instanties ging het om de vraag welke aanspraken de huidige eigenaren van de huisjes hadden jegens de beheerder van het bungalowpark, met betrekking tot de soort en mate van onderhoud en renovatie en welke parkbijdrage daar tegenover staat. De hoogte van de parkbijdrage zijn de huidige eigenaren niet zelf met de beheerder overeengekomen, maar staat beschreven in het kettingbeding. Bij een kettingbeding waarbij derdenwerking is beoogd, wordt de geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf gehanteerd. In cassatie gaat het echter om de vraag of eiser die van Horn B.V. een huis en een parkeerplaats via twee afzonderlijke leveringsaktes waarin tweemaal het kettingbeding was opgenomen, ook tweemaal de parkbijdrage verschuldigd zou zijn. Ten aanzien van die vraag hanteert de rechtbank de Haviltex-maatstaf:

“4.5.5 Partijen twisten over de uitleg van het kettingbeding. Voor de uitleg van de onderhavige kettingbedingen komt het niet louter aan op de letterlijke bewoordingen ervan, maar ook op hetgeen partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten verwachten (Haviltex-formule). Bij de uitleg van een kettingbeding als het onderhavige hanteert de rechtbank de zogenoemde geobjectiveerde variant van de Haviltex-formule, nu het bij de uitleg van het kettingbeding niet alleen gaat om hetgeen de oorspronkelijke bij dat beding betrokken partijen daarbij voor ogen heeft gestaan, maar naar zijn aard ook om de daarbij betrokken (toekomstige) belangen van derden. Voor de vaststelling van de betekenis van het beding dient aan de bewoordingen van het beding, gelezen in het licht van de gehele inhoud van het kettingbeding, in beginsel doorslaggevend gewicht te worden toegekend.”

Lecc had aldus de rechtbank niet onderbouwd waarom, ondanks het kettingbeding opgenomen in de aparte akte van de parkeerplaats, de eigenaar tweemaal parkbijdrage verschuldigd zou zijn. De eigenaren van de afzonderlijk geleverde parkeerplaatsen hadden er niet bedacht op behoeven zijn dat er een afzonderlijke bijdrageplicht zou ontstaan naast de reguliere parkbijdrage voor het huisje.

Het hof hanteert echter de geobjectiveerde variant van de haviltex-maatstaf:

“3.6.3. (…) In praktisch opzicht is echter, gelet op de aard van het beding, de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het kettingbeding is opgesteld, gelezen in de context van de akte als geheel, bij de uitleg wel van groot belang.”

Bij een uitleg volgens de geobjectiveerde partijbedoeling, zoals het hof (en de rechtbank niet) die hanteert, dient de eigenaar ook voor de parkeerplaats een aparte parkbijdrage te betalen, omdat het kettingbeding in die aparte akte van toepassing is verklaard. Het argument dat dat onredelijk zou zijn, omdat de positie van deze eigenaar niet afwijkt van de eigenaar die zowel het huisje en parkeerplaats in één leveringsakte heeft gekregen (dus ook één kettingbeding), is onvoldoende om het beding als ongeschreven te beschouwen (3.10.2).

In cassatie

In cassatie wordt geklaagd over de maatstaf die het hof bij de uitleg van het beding heeft gehanteerd. Het hof had de Haviltex-maatstaf moeten gebruiken waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Het hof zou daarbij voorbij zijn gegaan aan de stellingen van eiser dat naar de bedoeling van de daarbij betrokken partijen niet tweemaal een parkbijdrage verschuldigd zou zijn.

De Hoge Raad stelt eerst voorop dat het hier gaat om een cessie. De rechten die Horn B.V (de oorspronkelijke partij bij de leveringsakte van de parkeerplaats aan eiser) ontleende aan de akte zijn overgegaan op de Vereniging van Eigenaren De Horn. Die rechten zijn vervolgens krachtens bijzondere titel overgegaan op de opvolgende verkrijgers (betrokkene 1 en vervolgens Lecc). Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat in een zodanig geval de cessionaris en ook de verkrijgers krachtens geldige titel niet meer of andere aanspraken verkrijgen dan de cedent (De Horn B.V.) op grond van de overeenkomst met de schuldenaar, eiser in cassatie, had.

Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat daarom de Haviltex-maatstaf (en niet de geobjectiveerde variant) de juiste uitlegwijze is:
3.4.2
Voor de uitleg van hetgeen tussen De Horn B.V. en [eiser] c.s. ter gelegenheid van de levering van de parkeerplaats met betrekking tot de parkbijdrage is overeengekomen, komt het aan op de zin die De Horn B.V. en [eiser] c.s. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn (de Haviltex-maatstaf). Gelet op het hiervoor in 3.4.1 overwogene, is het aldus overeengekomene ook bepalend voor de rechtsverhouding tussen [eiser] c.s. en de successieve rechtsopvolgers van De Horn B.V.

Ten aanzien van de vraag (die in feitelijke instanties wel, maar in cassatie niet aan de orde was) omtrent de verhouding tussen de beheerder en derden die op grond van het kettingbeding een parkbijdrage verschuldigd waren, dient volgens de geobjectiveerde partijbedoeling het beding te worden uitgelegd. Maar bij de vraag die voorligt in cassatie omtrent de overeenkomst en levering van de parkeerplaats respectievelijk het huisje in de rechtsverhouding tussen partij 1, eiser in cassatie en partij 2, Horn B.V. en haar successieve opvolgers, dient de Haviltex-maatstaf te worden toegepast. In die situatie speelde het kettingbeding een rol bij de uitleg van de overeenkomst tussen partijen en niet tussen de beheerder en een derde.

3.4.3
Met betrekking tot de toe te passen uitlegmaatstaf onderscheidt de vraag waar het in dit cassatieberoep om gaat (zie het begin van 3.4.1 hiervoor) zich van de vraag die een belangrijk twistpunt in de feitelijke instanties was maar in cassatie niet meer aan de orde is, namelijk de vraag welke aanspraken de huidige eigenaren van de huisjes jegens de beheerder van het bungalowpark aan het hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde beding kunnen ontlenen met betrekking tot de soort en mate van onderhoud en renovatie van de algemene delen van het park en welke parkbijdrage daar tegenover staat. De daarop betrekking hebbende afspraken zijn de huidige eigenaren immers niet zelf met de beheerder van het bungalowpark (of een van zijn rechtsvoorgangers) overeengekomen, maar zijn omschreven in de – voor de diverse huisjes op het bungalowpark grotendeels gelijkluidende – regeling die telkens door middel van een kettingbeding, met een derdenbeding ten behoeve van de beheerder van het bungalowpark, aan de kopers van de huisjes is opgelegd (zie 3.1 onder (iii) hiervoor). Nu met deze regeling gelet op het daaraan verbonden kettingbeding is beoogd de rechtspositie van derden (de kopers van huisjes) te bepalen, bestaat bij de uitleg daarvan grond om uit te gaan van een geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf, waarbij aan de bewoordingen van de regeling, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst, in beginsel doorslaggevend gewicht toekomt (vgl. rov. 3.5.1 van HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410, NJ 2008/104 (NBA/Meerhuysen)).

Bewijs

Het hof heeft daarom de onjuiste maatstaf gehanteerd. Het hof is ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd voorbijgegaan aan het door eiser gedane bewijsaanbod. Ten aanzien van de bewijskracht van de leveringsakte sluit de Hoge Raad aan bij zijn eerdere uitspraak in Kamsteeg/Lisser:

3.4.5 (…)Weliswaar levert de leveringsakte van de parkeerplaats waarin (ook) dat beding is opgenomen, tussen partijen bij die akte dwingend bewijs op van de waarheid van hetgeen in de akte door hen omtrent de inhoud van hun contractuele afspraken is verklaard (art. 157 lid 2 Rv), maar daartegen staat tegenbewijs open (art. 151 lid 2 Rv), welk tegenbewijs gelet op de hier toepasselijke Haviltex-maatstaf op alle omstandigheden van het geval betrekking kan hebben (vgl. HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933, NJ 2011/111 (Kamsteeg/Lisser).

De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing.

Bron: Cassatieblog                           

Tweede Kamer voor meer disciplinaire maatregelen rechters

Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

De Tweede Kamer heeft vandaag ingestemd met een wetsvoorstel waarmee de mogelijkheden om rechters bij ongeoorloofd gedrag te berispen of te bestraffen worden verruimd. Alle partijen in de Kamer stemde voor de wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

De Rechtspraak pleit al langer voor zo’n wijziging en adviseerde eerder positief over het wetsvoorstel. De rechterlijke organisatie kan op dit moment maar zeer beperkt maatregelen treffen als rechters ongeoorloofd gedrag vertonen.

Toen zich vorige week tijdens een Kamerdebat over het voorstel een meerderheid leek af te tekenen, reageerde Kees Sterk (vicevoorzitter van de Raad voor de rechtspraak) tevreden. Hij benadrukte dat de uiteindelijke keuze vanzelfsprekend aan de politiek is, maar ook dat de Rechtspraak graag ziet dat de mogelijke disciplinaire maatregelen worden uitgebreid. Sterk: ‘Het voorstel komt voor een belangrijk deel overeen met voorstellen die de Rechtspraak eerder zelf deed. Op dit moment kunnen we geen maatwerk bieden als een rechter zich ongepast gedraagt. We kunnen óf een schriftelijke waarschuwing geven, of een ontslagprocedure starten bij de Hoge Raad. Een vrij lichte straf en een hele zware straf dus. Dat is echt te beperkt.’

Als de wet wordt gewijzigd komen hier onder andere de mogelijkheid om te berispen of te schorsen bij. Nu de Tweede Kamer heeft ingestemd met het voorstel moet de Eerste Kamer er nog over oordelen voordat de wet van kracht kan worden.

Bron: de Rechtspraak                             

over de digitalisering van rechtspraak

1. Het voorop stellen van de zaken die wél goed gaan en het verbloemen van zaken die niet goed verlopen lijkt een rode draad te zijn voor ICT-projecten van de overheid. Heeft de Rechtspraak deze les van de commissie Elias wel geleerd?

De Raad voor de rechtspraak laat de aanpak van de digitalisering regelmatig toetsen door externe bureaus. Ook de Rekenkamer heeft in 2015 een onderzoek uitgevoerd en concludeerde toen dat het positief is dat bij de digitalisering van de ,lessen uit het verleden worden meegenomen.

De maatregelen die recent zijn getroffen, om de planning en aansturing aan te passen, komen voort uit deze evaluaties.

2. In hoeveel rechtszaken kan er nu digitaal worden geprocedeerd?

De Rechtspraak behandelt op jaarbasis zo’n 1,5 tot 2 miljoen zaken.

Bij zaken waarin de rechter een toezichthoudende rol heeft, kan met de digitale systemen nu circa 50% van de zaken digitaal worden behandeld (ca. 180.000 zaken van de in totaal 350.000 – 400.000 dossiers). Het gaat dan om faillissementen en bewindszaken met professionele bewindvoerders.
Bij strafrecht kunnen we alle eenvoudige (politierechter)zaken nu digitaal behandelen. In de loop van dit jaar geldt dat ook voor driekwart van de zwaardere (MK-) strafzaken. In totaal gaat het bij straf om circa 260.000 zaken op jaarbasis.
Bij bestuursrecht worden alle asiel- en bewaringszaken verplicht digitaal behandeld, dat zijn er zo’n 20.000 op jaarbasis. Alles bij elkaar gaat het bij bestuur om zo’n 180.000 zaken (denk aan vreemdelingenzaken, verkeerszaken, belastingzaken, bouwzaken, sociale zekerheid etc.).
Bij civiel recht is de rechtspraak begonnen met het digitaliseren van relatief complexe zaken waarbij alleen professionele procespartijen zijn betrokken: verplicht digitaal procederen in handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging in twee rechtbanken, nu bijna 500 zaken digitaal. Het gaat in dit type zaken niet om grote volumes (circa 10.000 zaken op jaarbasis totaal), maar ze blijken mede door het nog steeds complexe procesrecht wel lastig te digitaliseren.

Een groot deel (bijna de helft) van alle rechtszaken betreft eenvoudige geldvorderingen bij kanton. Dat kantonzaken later worden gedigitaliseerd heeft ermee te maken dat bij dit type zaken burgers betrokken zijn.
Dan is er nog de categorie (familie)verzoeken, bijvoorbeeld zaken rond echtscheiding en ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen. Dit betreft in totaal een kleine 200.000 zaken. En de zaken in hoger beroep, bij elkaar zo’n 65.000 zaken. Deze zijn nog niet gedigitaliseerd.

3. Wanneer kan er in alle rechtszaken digitaal worden geprocedeerd?

Wanneer in alle rechtszaken digitaal wordt geprocedeerd, is niet te zeggen.
In 2018 geeft de Rechtspraak prioriteit aan digitaal procederen in handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging. In de zwaardere (MK-) strafzaken zal in 2018 in ongeveer 75 procent digitaal gaan worden geprocedeerd.
Daarna gaat de Rechtspraak stapsgewijs verder met de invoering van digitaal procederen.

4. Hoeveel geld is er tot nu toe uitgegeven aan de digitalisering van de Rechtspraak?

In de jaren 2013-2017 is iets minder dan € 100 miljoen geïnvesteerd in de IT-ontwikkeling van digitaal procederen (verspreid over een periode van 5 jaar). Daarnaast is een vergelijkbaar bedrag geïnvesteerd in de implementatie van digitaal procederen. Bijvoorbeeld aan kosten voor opleidingen, reorganisatie en het Rechtspraak Servicecentrum.

5. Hoeveel geld is er nog nodig voor de digitalisering van de Rechtspraak?

Voor 2018 voorziet de Rechtspraak ruim € 45 miljoen aan kosten voor de digitalisering. Dat is inclusief de kosten voor de implementatie van digitaal procederen. Daarna heeft de Rechtspraak jaarlijks een vergelijkbaar bedrag nodig voor de digitalisering. Daarnaast werd met de digitalisering beoogd de efficiencytaakstelling van Rutte II in te vullen door middel van het realiseren van baten. Door de vertraging is dit slechts ten dele gelukt. De Raad voor de rechtspraak en het ministerie van Justitie en Veiligheid zijn in gesprek over een structurele oplossing voor de financiering.

Bron: de Rechtspraak