Verjaring en Stuiting in het Burgerlijk Recht

Dit artikel behandelt de essentie van rechtsvorderingen binnen het Burgerlijk Wetboek, met specifieke aandacht voor verjaring en stuiting. Het benadrukt de verantwoordelijkheid van de schuldenaar en het belang van bewijslast. Ook worden specifieke verjaringstermijnen en de noodzaak van juridische assistentie bij complexe verjaringszaken besproken.

DE DEFINITIE VAN EEN RECHTSVORDERING

Binnen het kader van het Burgerlijk Wetboek ontstaan aanspraken tussen partijen, bekend als vorderingen. Een persoon met een vordering op een ander heeft een rechtsvordering. Dit houdt in dat hij het recht bezit om een gerechtelijke procedure te starten voor zaken zoals betaling van geld of eigendomsoverdracht.

RECHTSVORDERING EN EXECUTIE

Een rechtsvordering biedt het recht om via de rechter afdwinging van een schuld te eisen. Deze vordering staat los van de daadwerkelijke verplichting om de prestatie te leveren.

BELANG VOOR DE SCHULDENAAR

Zolang een schuldeiser gerechtigd is om nakoming van zijn verbintenis te eisen, moet de schuldenaar rekening houden met mogelijke rechtsvorderingen. De schuldenaar dient zich adequaat te kunnen verdedigen, wat lastiger wordt naarmate de tijd verstrijkt.

BEWIJSLAST BIJ DE SCHULDENAAR

Als een schuldenaar zich wil verdedigen, bijvoorbeeld tegen een leningsovereenkomst, rust de bewijslast op hem. Dit vereist toegang tot adequaat schriftelijk bewijs, zoals contracten of correspondentie.

VERJARING VAN RECHTSVORDERINGEN

Verjaringstermijnen zijn vastgesteld om rechtszekerheid te bieden. Na verloop van deze termijnen kan een vordering niet meer gerechtelijk worden afgedwongen, hoewel er nog een natuurlijke verbintenis overblijft.

SPECIFIEKE VERJARINGSTERMIJNEN

De algemene verjaringstermijn is 20 jaar, maar meestal geldt een termijn van 5 jaar of minder, afhankelijk van de soort vordering.

UITVOERING VAN VONNISSEN EN NOTARIËLE AKTEN

Een vonnis kan binnen 20 jaar na uitspraak worden uitgevoerd. Notariële akten verjaren meestal na 5 jaar.

STUITING VAN VERJARING

Verjaring kan worden onderbroken door een daad van rechtsvervolging, schriftelijke aanmaning of erkenning door de schuldenaar. De wijze van stuiting hangt af van de aard van de vordering.

JURIDISCHE ASSISTENTIE BIJ VERJARING

Bij complexe zaken rondom verjaring en stuiting is juridisch advies essentieel. Advocaten.nl kan u begeleiden bij het correct aanmanen of het instellen van een rechtsvordering.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.:

Wanneer worden proceskosten volledig vergoed?

Volledige proceskostenvergoeding is zeldzaam in Nederland, behalve in gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig gedrag. Een recente uitspraak toont aan dat gedrag of proceshouding van een partij de rechter kan aanzetten tot een volledige proceskostenveroordeling. Dit kan leiden tot aanzienlijk hogere vergoedingen dan de gebruikelijke forfaitaire kosten. Toch blijft procederen kostbaar, en daarom wordt aanbevolen om voorafgaand aan een rechtszaak schikkingsopties te verkennen.

In de wereld van juridische geschillen geldt vaak de bekende uitdrukking: ‘Wie procedeert om een koe, legt er een op toe.’ Dit gezegde benadrukt dat het voeren van een rechtszaak soms meer kosten met zich meebrengt dan de uiteindelijke opbrengst rechtvaardigt. Hoewel dit gezegde al geruime tijd bestaat, is het nog steeds van toepassing op de hedendaagse rechtspraak in Nederland.

Vooral in complexere zaken, zelfs als de inzet niet bijzonder hoog is, kunnen de advocaatkosten snel oplopen. Zelfs als een partij de zaak wint, worden deze kosten in Nederland zelden volledig vergoed. De zeer beperkte vergoeding die wordt toegekend staat bekend als de ‘forfaitaire’ vergoeding en valt doorgaans ver onder de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Wanneer heeft u recht op volledige proceskostenvergoeding?

Partijen die betrokken zijn bij een juridisch geschil kunnen altijd de rechter verzoeken om naast de standaard forfaitaire kosten de wederpartij te verplichten de volledige proceskosten te vergoeden. Dit verzoek wordt echter alleen in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd. De Hoge Raad heeft hierbij specifieke criteria vastgesteld die moeten worden gevolgd.

Volgens deze criteria kan een volledige proceskostenveroordeling alleen plaatsvinden wanneer er sprake is van misbruik van het procesrecht of onrechtmatig gedrag. Dit is alleen het geval wanneer het indienen van een vordering of het voeren van een verweer, gezien de “evidente ongegrondheid” ervan, “in verband met de belangen van de wederpartij” achterwege had moeten blijven. Dit geldt pas als de eiser zijn vordering of de gedaagde zijn verweer baseert op “feiten en omstandigheden waarvan hij wist dat ze onjuist waren, of behoorde te weten, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat ze geen kans van slagen hadden.”

De lat ligt hoog

Tenzij een partij valse of vervalste documenten of verklaringen gebruikt (wat natuurlijk onrechtmatig is), zijn de criteria over het algemeen streng, maar niet onoverkomelijk. Dit bleek uit een uitspraak van de kantonrechter in Den Bosch op 19 november 2022. Deze uitspraak benadrukte dat het gedrag of de proceshouding van een partij de rechter kan aanzetten tot een volledige proceskostenveroordeling, bovenop het verlies van de zaak.

Evident ongegrond verweer

In dit specifieke geval ging het om een arbeidszaak waarin een groep werknemers, naast andere verzoeken, vroeg om betaling van het wettelijke CAO-loon waar ze onbetwistbaar recht op hadden. De werkgever had consistent minder uitbetaald dan het verplichte CAO-loon.

In principe kan er niet getwijfeld worden aan dit recht als er simpelweg is gewerkt, of als er niet gewerkt is maar de belemmering daarvoor aan de werkgever te wijten is. De advocaat van de werknemers had daarom eerder geprobeerd om de werkgever over te halen vrijwillig aan zijn verplichtingen te voldoen voordat de zaak werd aangespannen. De werkgever bleef echter in gebreke en beweerde tegen beter weten in dat het verplichte loon was betaald, zonder enige degelijke onderbouwing. Dit leidde tot aanzienlijke inspanningen van de advocaat van de werknemers om berekeningen te maken en het salaristekort aan te tonen, zodat de vorderingen juridisch konden worden ingediend.

De kantonrechter strafte het gedrag van de werkgever af en kende een vergoeding toe voor de werkelijke kosten van juridische bijstand.

De kantonrechter overwoog als volgt:

‘De kantonrechter heeft rekening gehouden met het feit dat de gemachtigde van de werknemers in de voorbereiding tal van argumenten heeft aangevoerd om [verweerder sub 1] te overtuigen van de onhoudbaarheid van haar standpunten. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de gemachtigde van de werknemers onevenredig veel moeite heeft moeten doen om aan te tonen dat de werknemers systematisch onderbetaald werden. Hoewel [verweerders] hun betwisting bleven handhaven, hebben ze geen enkel valide argument gepresenteerd om deze betwisting te onderbouwen. In zo’n situatie acht de kantonrechter het redelijk om een vergoeding toe te kennen voor de daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand. [verweerder sub 1] heeft de gevraagde proceskostenvergoeding niet betwist. De kantonrechter zal daarom een vergoeding toekennen van in totaal € 14.955,60 inclusief btw, zoals verzocht en onderbouwd.’ (ECLI:NL:RBOBR:2020:6931)

Dure les

Dus in plaats van het gebruikelijke bedrag dat in dit geval minder dan 10% van dat bedrag zou zijn geweest, werd een aanzienlijk hogere vergoeding van € 14.955,60 toegekend. Een dure les voor deze werkgever.

Schikking op voorhand

Het blijft echter belangrijk om te benadrukken dat dit een uitzondering is en dat het voeren van een juridische procedure voor zowel de verliezende als de winnende partij kostbaar kan zijn. Daarom informeert ons kantoor onze cliënten altijd grondig over de toenemende kosten wanneer ze de rechterlijke weg inslaan. We bespreken ook de voorwaarden waaronder een schikking wellicht de voorkeur verdient. Het niet proberen om voorafgaand aan de dagvaarding met de advocaat van de tegenpartij tot een schikking te komen, kan voor de cliënt uiteindelijk een kostbare gemiste kans blijken te zijn.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Verjaring en Stuiting

Verjaring en stuiting zijn cruciale aspecten in het Nederlands rechtssysteem. Juridische vorderingen kunnen verjaren, waardoor ze niet meer juridisch afdwingbaar zijn. Er zijn diverse verjaringstermijnen, afhankelijk van de vordering. Stuiting kan de verjaring onderbreken en een nieuwe termijn inluiden. Raadpleeg voor complexe zaken altijd een advocaat.

WAT HOUDT EEN JURIDISCHE VORDERING IN?

Volgens het Nederlands Burgerlijk Wetboek kunnen individuen wettelijke claims jegens elkaar hebben, bekend als vorderingen. Een persoon met een vordering tegen een ander heeft een juridische vordering op basis van die claim. Het “juridische” aspect benadrukt het recht van de eiser om, bijvoorbeeld voor betaling of eigendomsoverdracht, een gerechtelijke procedure te starten bij de civiele rechter. Het indienen van een juridische vordering betekent dus het aangaan van een rechtszaak.

ONAFHANKELIJKHEID VAN DE PRESTATIE

Een juridische vordering vertegenwoordigt het recht om via de bevoegde rechtbank te eisen dat de debiteur zijn verplichtingen nakomt. Deze vordering staat los van de daadwerkelijke verbintenis zelf, die weer apart staat van het recht om nakoming ervan juridisch af te dwingen. Zolang een schuldeiser gerechtelijk nakoming kan eisen, moet de schuldenaar anticiperen op mogelijke rechtszaken. De schuldenaar heeft natuurlijk het recht zich te verdedigen, maar naarmate de tijd verstrijkt, wordt het lastiger om verweer te bieden. Als een schuldenaar bijvoorbeeld een vordering wil weerleggen met betrekking tot een (schriftelijke) leningsovereenkomst, ligt de bewijslast bij de schuldenaar. Dit betekent dat de schuldenaar bewijsmateriaal moet kunnen voorleggen

VEREISTE VAN SCHRIFTELIJK BEWIJS

Als schriftelijk bewijs vereist is, moet de schuldenaar, zolang de vordering instelbaar is, het bewijs beschikbaar hebben voor latere overlegging. Als het bewijs verloren is gegaan, is dat in principe zijn risico. Veel bewijsmateriaal, zoals administratie en correspondentie, raakt met de tijd verloren of vergeten. Ook voor getuigenbewijs van mondelinge afspraken geldt dit. Als getuigen bepaalde gebeurtenissen niet meer herinneren of overleden zijn, is dat het risico van de schuldenaar. Hoe langer een schuldeiser een vordering kan instellen, hoe minder rechtszekerheid dit met zich meebrengt. Daarom zijn er verjaringstermijnen voor juridische vorderingen.

CONSEQUENTIES VAN VERJARING

Na verjaring kan een vordering niet meer juridisch afgedwongen worden; er blijft wel een natuurlijke verbintenis bestaan, die in principe verrekenbaar is.

WELKE VERJARINGSTERMIJNEN GELDEN?

Er is een algemene verjaringstermijn van 20 jaar, tenzij anders bepaald. Meestal verjaart een juridische vordering echter na 5 jaar, of soms minder. De aanvang van deze termijn varieert afhankelijk van de vordering. De belangrijkste termijnen worden hieronder besproken.

  • Een vordering tot nakoming van een overeenkomst verjaart 5 jaar na opeisbaarheid (artikel 3:307 lid 1 BW). Dit geldt ook voor vorderingen zoals levering van een reeds betaalde, maar nog niet geleverde zaak.
  • Vorderingen voor schadevergoeding of boetes verjaren na 5 jaar vanaf het moment dat de benadeelde bekend wordt met de schade en verantwoordelijke persoon, en uiterlijk na 20 jaar (artikel 3:310 lid 1 BW).
  • Er zijn speciale termijnen, zoals in ontslagrecht, belastingrecht en consumentenkoop. Een vordering tot betaling van de koopprijs bij consumentenkoop verjaart bijvoorbeeld al na 2 jaar (artikel 7:28 BW).

VERJARING VAN EEN VONNIS

De bevoegdheid tot uitvoering van een vonnis verjaart 20 jaar na de uitspraak. Voor zaken die binnen een jaar betaald moeten worden, geldt een termijn van 5 jaar.

VERJARING VAN EEN NOTARIËLE AKTE

Een in een notariële akte vastgelegde vordering, mits duidelijk omschreven, kan zonder rechterlijke tussenkomst ten uitvoer worden gelegd, maar verjaart in principe 5 jaar na opeisbaarheid.

STUITING VAN VERJARING Verjaring kan meestal worden gestuit. Stuiting vindt plaats door een juridische actie, een schriftelijke aanmaning of erkenning door de debiteur. Afhankelijk van de vordering vereist stuiting soms een juridische procedure binnen 6 maanden. Stuiting van een vordering tot nakoming of schadevergoeding initieert een nieuwe verjaringstermijn (maximaal 20 jaar).

Voor complexe verjaringszaken is het raadzaam een advocaat te raadplegen.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

De scheiding van tafel en bed

Een scheiding van tafel en bed is een alternatief voor echtscheiding waarbij het huwelijk formeel blijft bestaan. Hoewel het deels dezelfde afspraken en procedures vereist als een echtscheiding, zijn er essentiële verschillen, zoals de blijvende onderhoudsplicht en het verbod om met anderen te trouwen. Deze vorm van scheiden kan worden hersteld, maar dit is pas mogelijk na drie jaar. Pensioenimplicaties zijn vergelijkbaar met een echtscheiding. Samenwonen met anderen is wel toegestaan tijdens een scheiding van tafel en bed.

Bij een scheiding van tafel en bed doet zich een alternatief voor de echtscheiding voor. Hoewel deze term nog vaak wordt genoemd, komt deze vorm van scheiden tegenwoordig minder vaak voor. Wat houdt een scheiding van tafel en bed precies in en wat zijn de voordelen ervan?

Bij een scheiding van tafel en bed wordt het huwelijk niet ontbonden, in tegenstelling tot een echtscheiding waarbij dit wel het geval is. Dit vormt het enige onderscheid tussen beide situaties. Wanneer is het aan te raden om voor deze optie te kiezen en wat zijn de vereisten? Is het geschikt voor u?

Deze scheiding is met name bedoeld voor mensen die om religieuze of emotionele redenen niet daadwerkelijk willen scheiden, maar niet meer samen kunnen wonen. Bij een scheiding van tafel en bed blijft het huwelijk formeel bestaan en blijft de wettelijke onderhoudsplicht voor elkaar van kracht. Het is echter niet toegestaan om tijdens deze vorm van scheiding met iemand anders te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan.

In alle andere opzichten is een scheiding van tafel en bed vergelijkbaar met een gewone echtscheiding. Dit houdt in dat er afspraken moeten worden gemaakt over alimentatie en dat er een ouderschapsplan moet worden opgesteld voor de kinderen. U zult niet langer onder hetzelfde dak wonen en u zult ook een gang naar de rechter moeten maken. Er zijn geen gemeenschappelijke schulden of bezittingen meer.

Het aanvragen van een scheiding van tafel en bed verloopt op dezelfde manier als bij een reguliere echtscheiding. Ook hiervoor moet u een advocaat inschakelen en de aanvraag indienen bij de rechtbank. Net als bij een gewone echtscheiding moet er sprake zijn van een duurzame ontwrichting van de relatie, en deze alternatieve vorm van scheiding wordt ook ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de griffie van de rechtbank.

Het is belangrijk op te merken dat een scheiding van tafel en bed niet binnen drie jaar na inschrijving bij de burgerlijke stand kan worden omgezet naar een volledige echtscheiding. Pas na drie jaar is het mogelijk om officieel te scheiden. Deze vorm van scheiding komt steeds minder voor, omdat tegenwoordig samenwonen met iemand anders mogelijk is, zelfs als u nog getrouwd bent.

Bij een scheiding van tafel en bed zijn alle afspraken van toepassing die ook gelden bij een gewone echtscheiding. Het huwelijk blijft echter bestaan en het is niet toegestaan om met iemand anders te trouwen. Samenwonen met een andere partner is wel toegestaan.

Als u een scheiding van tafel en bed heeft, blijft u officieel getrouwd en kunt u niet met iemand anders trouwen. U kunt zo lang als u wilt gescheiden van tafel en bed blijven. Na drie jaar kunt u echter wel een definitieve echtscheiding aanvragen, en op elk moment kunt u zich met elkaar verzoenen. Hiervoor moet u de rechtbank op de hoogte stellen dat u de scheiding van tafel en bed wilt beëindigen, waarna u weer als gehuwde partners door het leven kunt gaan alsof er niets is gebeurd.

Een voordeel van deze vorm van scheiden is dat het niet definitief is; het huwelijk kan altijd weer hersteld worden. Vaak wordt deze vorm gebruikt als een tijdelijke onderbreking van het huwelijk of als een proefperiode. Het is een bijna echte scheiding, maar kan eenvoudig worden teruggedraaid via de rechtbank.

Pensioen en scheiden van tafel en bed

Pensioenfondsen beschouwen scheiden van tafel en bed als een echte scheiding, met aanzienlijke gevolgen voor de pensioenrechten van beide partners. Het pensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd, moet worden verdeeld, vergelijkbaar met een normale echtscheiding. Bovendien heeft scheiden van tafel en bed gevolgen voor het nabestaandenpensioen, waarbij de ex-partner in dit geval geen recht heeft op enige uitkering.

Het verschil met een reguliere echtscheiding

Er zijn meer overeenkomsten dan verschillen tussen scheiden van tafel en bed en een standaard echtscheiding. De gemeenschap van goederen wordt beëindigd, en alle activa en verplichtingen moeten tussen de ex-partners worden verdeeld of verrekend, waaronder de woning, pensioenen, gezamenlijke bezittingen, spaarrekeningen en inboedel.

Er zijn echter drie belangrijke verschillen:

  1. De onderhoudsplicht blijft behouden bij scheiden van tafel en bed.
  2. Het huwelijk kan eenvoudig worden hersteld, er is geen sprake van een definitieve scheiding.
  3. Het is niet toegestaan om met iemand anders te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan.

Een scheiding van tafel en bed lijkt sterk op een echte echtscheiding. Er zijn veel overeenkomsten, waaronder de verdeling van bezittingen en verplichtingen. De belangrijkste verschillen liggen in de blijvende onderhoudsplicht en het feit dat u niet met iemand anders kunt trouwen. Deze vorm van scheiden is een serieuze overweging voor degenen die niet volledig willen scheiden, maar toch apart willen leven.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel aan vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten

Hoe wordt een legitieme portie berekend?

Het Nederlandse erfrecht verleent kinderen het recht op een legitieme portie, zelfs als ze zijn onterfd. Deze portie wordt berekend op basis van de legitimaire massa en het erfdeel volgens het versterferfrecht. De legitieme portie is een financiële vordering en kan pas na 6 maanden na het overlijden worden opgeëist. Het recht hierop moet binnen 5 jaar na het overlijden worden geclaimd, en er bestaat recht op inzage in de berekeningen en documenten

In de Nederlandse erfrechtelijke context is het niet mogelijk om uw kinderen volledig te onterven, terwijl u via een testament wel kunt bepalen dat uw partner of echtgenoot geen aanspraak maakt op de nalatenschap. Maar wat houdt precies een legitieme portie in en hoe wordt deze berekend?

De legitieme portie, ook bekend als het kindsdeel, vertegenwoordigt het deel van de erfenis dat kinderen volgens de wet altijd toekomt. Anders dan een onterfde partner of echtgenoot, heeft een kind dus altijd recht op een deel van de erfenis.

Voor een goed begrip volgen hierna enkele begrippen die van belang zijn. Een afstammeling is een kind van de overledene. Een legitimaris is een afstammeling die aanspraak kan maken op een legitieme portie. De legitimaire massa is het saldo waaruit de legitieme portie wordt berekend. Het versterferfrecht is van toepassing wanneer er geen testament is opgesteld.

Berekening legitieme portie

Wanneer een ouder een kind heeft onterfd, dient de legitieme portie te worden berekend. Het resulterende bedrag uit deze berekening is het enige dat het kind zal ontvangen. De wet voorziet in een eenvoudige formule voor de berekening van de legitieme portie: Legitieme portie = [legitimaire massa] x [erfdeel volgens versterferfrecht x 1/2].

Berekening van de legitimaire massa

Om de legitieme portie te kunnen bepalen, moet eerst de legitimaire massa worden vastgesteld. Hierbij wordt de waarde van de bezittingen van de nalatenschap op het moment van overlijden verminderd met de schulden van de nalatenschap. Niet alle schulden van de nalatenschap worden echter meegeteld, zoals de kosten van de executeur en schulden uit legaten.

Na deze berekening moeten eventuele giften die tijdens het leven zijn gedaan, worden beoordeeld. Niet alle giften komen in aanmerking voor berekening; giften aan de echtgenoot tellen bijvoorbeeld niet mee, maar giften aan een kind wel. De relevante giften worden opgeteld bij het saldo van de waarde van de bezittingen minus de waarde van de schulden.

Eenmaal vastgesteld wat de legitimaire massa is, kan de legitieme portie worden berekend.

Legitieme portie is een geldvordering

De legitieme portie is een financiële vordering, wat betekent dat de legitimaris geen recht heeft op fysieke eigendommen zoals kostbare schilderijen, een antieke stoel of de auto van de overledene. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de erfgenamen om deze geldvordering uit te keren, of van de executeur als die is aangesteld.

Wanneer is de legitieme portie opeisbaar?

De legitieme portie kan pas 6 maanden na het overlijden worden opgeëist. In een testament kan worden bepaald dat deze vordering pas opeisbaar is na het overlijden van de langstlevende ouder. Om aanspraak te maken op de legitieme portie, moet de legitimaris binnen 5 jaar na het overlijden verklaren dat hij of zij deze wenst te ontvangen. Deze termijn kan niet worden verlengd. Als de verklaring te laat komt, vervalt het recht op de legitieme portie. De 5-jaarstermijn kan worden ingekort door de legitimaris te verzoeken binnen een redelijke termijn aan te geven of hij of zij aanspraak wil maken op de legitieme portie. Indien er binnen deze termijn geen bevestiging komt, vervalt het recht op uitbetaling.

Recht op inzage

Het is niet altijd eenvoudig om de hoogte van de legitieme portie nauwkeurig te berekenen, en soms kan het lastig zijn om de berekening te verifiëren. Daarom bepaalt de wet dat er recht bestaat op inzage en een afschrift van alle documenten die nodig zijn om de berekening te kunnen maken, zoals bankafschriften, belastingaangiftes en taxatierapporten.

Hulp nodig bij de berekening van een legitieme portie of vragen over het recht op uitbetaling ervan? Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel dan uw vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Misvattingen over de kinderbijdrage

Er zijn veel misvattingen rondom kinderbijdrage na een scheiding. Enkele hiervan zijn belicht, zoals de duur van de onderhoudsplicht en de relatie tussen betaling en ouder-kind contact. Correcte informatie is essentieel voor een harmonieuze afwikkeling

Bij het uiteenvallen van een relatie tussen ouders is er een juridische verplichting om regelingen te treffen betreffende de kinderen. Dit dient geformaliseerd te worden in een ouderschapsconvenant. Binnen deze overeenkomst dient ook de kinderbijdrage vastgesteld te worden. Voor talloze scheidende ouders is dit een gevoelsmatig en complex domein. In mijn juridische carrière constateer ik een frequentie van onduidelijkheden hierover. Debat en misvattingen kunnen de relationele dynamiek en afronding belasten. Dat is jammer, gezien ouders meestal nog jarenlang samen in de ouderrol staan. Teneinde escalatie te mijden, wil ik enkele misvattingen omtrent de kinderbijdrage belichten. Zodat u daadwerkelijk geïnformeerd bent.

Onderhoudsplicht stopt wanneer het kind 18 jaar wordt Tot het moment dat het kind 21 jaar oud is, is er sprake van een uitgebreide onderhoudsverplichting. Dit houdt in dat (stief)ouders wettelijk verplicht zijn om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en opleiding. De woonlocatie van de kinderen of overeenstemming over hun studiekeuze heeft hierop geen invloed. Vanaf 18 jaar wordt de jongvolwassene zelf de ontvanger van deze bijdrage. Vanaf dat moment moet de kinderbijdrage direct aan het kind uitgekeerd worden. Het kind heeft de bevoegdheid om te beslissen of deze bijdrage op de rekening van de ouder waar het woont, gestort moet worden.

Ik ben vrijgesteld van betaling als ik mijn kind niet ontmoet Het adagium ‘betalen is niet hetzelfde als zien’ is helder. De verplichting tot betaling staat onafhankelijk van de relatie tussen betaler en kind. De betalingsplicht blijft intact, ook als er geen contact is met het kind.

Bij gezamenlijk ouderschap is er geen kinderbijdrage vereist Ondanks een (nagenoeg) gelijke verdeling van de zorg, kan er nog steeds een kinderbijdrage vastgelegd worden. Vooral wanneer een ouder meer financiële capaciteit heeft. Hierdoor kan een bijdrage aan de andere ouder noodzakelijk zijn.

Ik heb recht op inzicht in de besteding van de kinderbijdrage Om misbruik van de bijdrage te voorkomen, wensen sommige betalende ouders inzicht in de uitgaven. Echter, volgens een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden is dit geen verplichting. De ontvangende ouder mag de bijdrage naar eigen goeddunken besteden.

Tegoeden kunnen verrekend worden met de kinderbijdrage Eenmaal vastgestelde of overeengekomen kinderbijdragen mogen niet verminderd worden met vorderingen.

Kosten voor mijn kind kunnen verrekend worden met de bijdrage Het is wettelijk niet toegelaten gemaakte kosten voor het kind te verrekenen met de kinderbijdrage.

Ik kan minder betalen bij inkomstenverlies Alleen bij significante wijzigingen in omstandigheden kan er sprake zijn van herziening. Het eenzijdig verminderen van de bijdrage is wettelijk niet toegestaan.

Dit overzicht is niet volledig. Het is denkbaar dat u andere vraagstukken heeft over dit thema. Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Beslag en andere juridische maatregelen om uw recht te handhaven

Hieronder leest u de mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen op activa van buitenlandse partijen in Nederland, evenals de bijzondere regeling voor vreemdelingenbeslag. Het ‘forum arresti’ wordt besproken als een extra bevoegdheidsregel voor Nederlandse rechtbanken in gevallen waarin er geen andere manier is om een executoriale titel uit te voeren in Nederland.

Op de website van advocaten.nl krijgen we vaak de vraag voorgelegd of het mogelijk is om conservatoir beslag te leggen op goederen van buitenlandse partijen. Over het algemeen is dit mogelijk, mits deze goederen zich op het moment van beslaglegging in Nederland bevinden. Voor beslaglegging op partijen die buiten Nederland zijn gevestigd, bestaat een speciale wettelijke regeling die het gemakkelijker maakt om juridische stappen te ondernemen, namelijk het vreemdelingenbeslag, ook wel bekend als ‘saisie foraine’.

Beslag binnen Nederland

Heeft u een openstaande vordering op een buitenlandse debiteur met activa in Nederland? Op basis van artikel 700 Rv heeft de Nederlandse (voorzieningen)rechter de bevoegdheid om toestemming te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op activa die zich binnen de Nederlandse grenzen bevinden, ongeacht de woon- of vestigingsplaats van de debiteur. Dus, als u te maken heeft met een (buitenlandse) schuldenaar met bijvoorbeeld onroerend goed in Nederland, een schip in de Nederlandse wateren of goederen in de haven van Rotterdam, kunt u met goedkeuring van de Nederlandse (voorzieningen)rechter conservatoir beslag leggen.

Bevoegdheid van de rechter

Het feit dat de Nederlandse rechter bevoegd is om toestemming te verlenen voor conservatoir beslag betekent nog niet dat de daadwerkelijke juridische vordering aan de Nederlandse rechter kan worden voorgelegd. Deze kwestie moet primair worden beoordeeld op basis van de regels van het (internationaal) privaatrecht. Voor het vreemdelingenbeslag voorziet de wet in een speciale regeling. Een beslag wordt beschouwd als vreemdelingenbeslag wanneer een schuldenaar geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Artikel 765 Rv beschrijft dit als volgt: “Indien de schuldenaar geen bekende woonplaats in Nederland heeft, kan in Nederland overeenkomstig de voorgaande afdelingen van deze titel beslag worden gelegd, zonder dat vrees voor verduistering behoeft te worden aangetoond.” Dit artikel voegt een extra dimensie toe aan de mogelijkheid van conservatoir beslag binnen Nederland. De vereiste van “vrees voor verduistering” is niet langer van toepassing als de schuldenaar geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.

Forum arresti

Het feit dat er bij vreemdelingenbeslag geen vrees voor verduistering hoeft te worden aangetoond, heeft in de praktijk beperkte invloed. Artikel 767 Rv biedt in dit opzicht meer duidelijkheid: “Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak, de vordering ter zake van de beslagkosten daaronder begrepen, worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde of het tegen zekerheidstelling voorkomen of opgeheven beslag heeft verleend. In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.” Deze regel betekent dat wanneer er sprake is van vreemdelingenbeslag, de Nederlandse rechter ook bevoegd kan zijn om te oordelen over de daadwerkelijke juridische vordering. Het vreemdelingenbeslag kan daardoor de rechtsbevoegdheid voor de Nederlandse rechtbank creëren. Deze aanvullende bevoegdheidsregel, ook wel bekend als ‘forum arresti’, zal in de praktijk niet vaak worden toegepast, omdat deze bevoegdheid alleen geldt wanneer er geen andere manier is om in Nederland een executoriale titel uit te voeren. Dit kan het geval zijn wanneer een schuldenaar buiten Europa is gevestigd en er geen verdrag is gesloten voor de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen.

Voor meer informatie kunt u terecht op advocaten.nl of bellen naar 0900-advocaten.

Werkgever Weigert Tien Minuten Eerder Inloggen Te Betalen

Voormalige callcentermedewerker vecht voor vergoeding voor 10 minuten eerder inloggen, werkgever vecht terug in cassatiezaak. FNV eist ook betaling voor andere werknemers en wil voorbereidingstijd als werktijd laten gelden in toekomstige cao. Het geschil draait om de vraag of deze inlogtijd als betaalde arbeidstijd moet worden beschouwd. Vakbond is teleurgesteld in werkgever voor het weigeren van vergoeding. Datum voor behandeling voor de Hoge Raad is nog onbekend.

Een voormalige medewerker van een callcenter ging jarenlang 10 minuten voor aanvang van zijn dienst inloggen, op verzoek van zijn werkgever, zonder daarvoor te worden vergoed. Hij bracht zijn zaak voor de rechter en later voor het gerechtshof. Beide instanties oordeelden in zijn voordeel, maar zijn voormalige werkgever geeft niet op. Volgens de FNV worden hierdoor werknemers financieel benadeeld, hoewel de bedrijfsadvocaat het tegendeel beweert.

Het callcenterbedrijf Teleperformance in Zoetermeer heeft recentelijk cassatie aangevraagd, waardoor de zaak nu voor de Hoge Raad komt. “Na verlies in een hoger beroep heeft iedereen het recht om cassatie aan te vragen, maar dit lijkt op machtsmisbruik tegenover de ex-medewerker,” aldus de FNV Callcenters. “Een cassatiezaak kan al snel tienduizenden euro’s kosten, wat de ex-medewerker niet kan dragen.” Daarom heeft de vakbond besloten de kosten van de zaak op zich te nemen.

De advocaat van het bedrijf beweert dat de werknemer geen hoge kosten zal dragen, aangezien hij niet voor het gerechtshof verscheen en ook in de cassatiezaak niet aanwezig hoeft te zijn. Volgens haar draait de zaak om een juridische vraag die van belang is voor veel werkgevers.

Voor de FNV is dit echter niet het enige issue. De vakbond wil dat het callcenter met terugwerkende kracht alle medewerkers betaalt voor elke gewerkte minuut. “Met ongeveer 3600 medewerkers zal dit ongetwijfeld aanzienlijke kosten met zich meebrengen, dat begrijpen we, maar deze vorm van loondiefstal moet stoppen,” zegt Heemskerk. De vakbond wil ook in de toekomstige cao vastleggen dat voorbereidingstijd als werktijd wordt beschouwd.

Inloggen in systemen vooraf

De betrokken medewerker werkte bij het callcenterbedrijf sinds 2016. In de rechtszaak vorig jaar werd duidelijk dat het bedrijf eiste dat medewerkers 10 minuten voor hun dienst aanwezig waren. In die tijd konden ze inloggen in diverse systemen en meteen beginnen met bellen.

Toen de werknemer probeerde deze tijd vergoed te krijgen, weigerde de werkgever dit. Dit leidde tot een rechtszaak, waarin de werknemer zijn achterstallig loon met terugwerkende kracht eiste.

Volgens het callcenterbedrijf kon een werknemer in die 10 minuten niet worden opgeroepen voor werk en ontving hij geen instructies. Daarom beschouwde het bedrijf dit niet als werktijd en vond het uitbetalen onnodig.

‘Een opdracht van de werkgever’

De kantonrechter in Den Haag ging vorig jaar niet mee met dit argument: het ging namelijk om ‘een opdracht van de werkgever en dus werktijd’. Daarom moest het bedrijf het achterstallige bedrag van ongeveer 2900 euro betalen aan de werknemer. Dit bedrag omvat loon, vakantiegeld, wettelijke verhogingen en incassokosten van de periode van de dienstverband. Daarnaast moest het bedrijf bijna 800 euro aan juridische kosten aan de werknemer betalen.

In hoger beroep werd opnieuw de vraag gesteld of de eerder inlogtijd als ‘betaalde arbeidstijd’ moest worden beschouwd. Het gerechtshof oordeelde hierin hetzelfde als de kantonrechter. Desondanks geeft Teleperformance niet op en heeft het cassatie aangevraagd. De werknemer en de FNV zijn hiervan op de hoogte gebracht.

Dit heeft de vakbond diep teleurgesteld. “Deze werkgever lijkt het normaal te vinden dat hun medewerkers dagelijks eerder aanwezig zijn om in te loggen,” aldus FNV. Volgens de vakbond steekt het callcenter ‘haar hoofd in het zand’. In andere sectoren wordt voorbereidingstijd wel vergoed, aldus de FNV. Wanneer de zaak inhoudelijk wordt behandeld voor de Hoge Raad is nog niet bekend.

Rechter Oordeelt over Onbetaalde Inlogtijd Thuiswerkers

Rechter oordeelt dat thuiswerkers niet betaald hoeven te worden voor inlogtijd. Een werknemer eiste achterstallig loon voor inlogtijd, maar verloor de zaak. Vergelijkbare zaak tegen hetzelfde bedrijf is nog in beroep. De uitspraak kan grote gevolgen hebben voor werkgevers.

Een recente uitspraak van de rechter heeft bepaald dat verzoeken van werkgevers om thuiswerkers een kwartier eerder in te laten loggen, zonder salarisbetaling, gerechtvaardigd zijn. Een thuiswerker eiste achterstallig loon voor deze inlogtijd, maar de rechter oordeelde anders. In een vergelijkbare zaak tegen hetzelfde bedrijf lijkt een kantoormedewerker echter meer kans te hebben op succes. ECLI:NL:GHDHA:2023:738

De medewerkster werkte voor callcenterbedrijf Teleperformance via een uitzendbureau en betoogde dat de inlogtijd als arbeidstijd moest worden beschouwd. Ze eiste ruim €1800 aan achterstallig loon. Teleperformance betwistte dit en stelde dat er geen werkgerelateerde activiteiten tijdens de inlogtijd werden uitgevoerd.

De kantonrechter oordeelde in het voordeel van Teleperformance, mede omdat onvoldoende bewijs werd geleverd voor lange inlogtijden. In een vergelijkbare zaak van een kantoormedewerker werd eerder wel in het voordeel van de werknemer beslist, wat resulteerde in beroep en beroep in cassatie door Teleperformance. ECLI:NL:RBDHA:2023:14542

Deze juridische kwestie heeft mogelijk grote implicaties voor werkgevers, aangezien Teleperformance duizenden werknemers in dienst heeft. De FNV steunt de werknemers in deze zaak en benadrukt het belang van deze rechtsvraag voor veel werkgevers.

Daarnaast is er nog een interessante uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in 2023 te vinden via deze link: Uitspraak 2023:738.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Let op de geldigheid van concurrentie- en relatiebeding bij detachering

Detacheerders moeten zich bewust zijn van het belemmeringsverbod uit de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (Waadi). Dit verbod heeft gevolgen voor concurrentie- en relatiebedingen. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat dergelijke bedingen nietig kunnen zijn, zelfs als de situatie niet volledig onder de Waadi valt. Werkgevers moeten daarom voorzichtig zijn bij het opstellen van dergelijke bedingen.

Bij detacheringspraktijken moeten betrokken partijen aandacht besteden aan de mogelijke toepassing van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs (Waadi). Het belemmeringsverbod in de Waadi, een cruciaal aspect, heeft invloed op concurrentie- en relatiebedingen. Hier bespreken we de impact van het belemmeringsverbod op deze bedingen in meer detail.

Het Belemmeringsverbod De Waadi bevat het belemmeringsverbod, wat inhoudt dat een uitlener een werknemer niet mag verhinderen om na beëindiging van de detachering rechtstreeks bij dezelfde inlener in dienst te treden of via een zzp-constructie. Elk beding dat zo’n indiensttreding bij de inlener verbiedt, is nietig.

Volledige of Gedeeltelijke Nietigheid? Een concurrentie- of relatiebeding dat indiensttreding bij de inlener verbiedt, is nietig. Echter, rijst de vraag of dit de volledige nietigheid van het beding betreft of slechts gedeeltelijke nietigheid, namelijk alleen voor het deel dat onder de Waadi valt. Recentelijk heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan over een vergelijkbare situatie.

De Casus In deze zaak waren werknemers in dienst bij Inforcontracting, die hen uitleende aan Kompak. Na afloop traden sommigen rechtstreeks in dienst bij Kompak, terwijl anderen via Tempo Team weer werden uitgeleend aan Kompak. Alle werknemers hadden bij Inforcontracting een arbeidsovereenkomst met een relatiebeding dat indiensttreding bij Kompak verbood.

Dit relatiebeding is minstens gedeeltelijk nietig omdat het indiensttreding bij Kompak verbiedt vanwege het belemmeringsverbod. De vraag was echter of de “Tempo Team werknemers” aan het relatiebeding gebonden waren, aangezien hun situatie strikt genomen niet onder de Waadi viel, omdat ze niet rechtstreeks in dienst traden bij Kompak.

Oordeel Gerechtshof Den Haag Het Hof oordeelde dat ook ten aanzien van de “Tempo Team werknemers” het overeengekomen relatiebeding nietig was. Het Hof erkende geen gedeeltelijke nietigheid; het gehele beding was nietig volgens het Hof. Dit betekent dat werknemers rechtstreeks bij Kompak in dienst kunnen treden en dat het hen ook niet kan worden verboden om via Tempo Team opnieuw te worden uitgeleend aan Kompak.

Uitlenende werkgevers moeten dus uiterst voorzichtig zijn bij het opstellen van concurrentie- en relatiebedingen voor hun werknemers. Het is niet toegestaan werknemers te verbieden om bij de inlener in dienst te treden. Indien de werkgevers dit toch doet, loopt hij het risico dat het gehele concurrentie- of relatiebeding ongeldig wordt verklaard. Om dit te voorkomen, kan de werkgevers overwegen een beding op te stellen dat werknemers verbiedt om bij relaties of concurrenten in dienst te treden, maar niet bij de inlener. Zo vergroot men de kans dat het concurrentie- en/of relatiebeding standhoudt in geval van een geschil.