Nieuwsblog Advocaten.nl

Kantonrechter drukker door verhoging competentiegrens

De verruiming van de bevoegdheid van de kantonrechter heeft geleid tot ongeveer 25 procent meer rechtszaken met een belang tussen 5.000 en 25.000 euro. Dit blijkt uit het eindrapport over de evaluatie van de competentiegrensverhoging.

In 2011 werd de zogenoemde competentiegrens voor , zaken verhoogd van 5.000 naar 25.000 euro. Zaken met een financieel belang van meer dan 5.000 euro werden tot 2011 door de handelsrechter behandeld. Bij de kantonrechter is het niet verplicht om een advocaat in te schakelen, bij de handelsrechter wel.

Het is niet te zeggen of de stijging van het aantal zaken volledig is toe te schrijven aan de aanpassing van de competentiegrens, omdat tegelijkertijd de griffierechten voor deze zaken werden verlaagd met maximaal 314 euro. Een tweede conclusie is dat de rechtsgang bij de kantonrechter goedkoper is: eisers waren in de oude situatie 3.000 euro kwijt, in de nieuwe situatie is dat nog duizend euro.

In de politieke discussie over de verhoging van de competentiegrens was veel aandacht voor de gevolgen van het feit dat mensen niet langer verplicht gebruik hoeven te maken van een advocaat. Hoewel de kwaliteit van de rechtshulp is gedaald, blijkt de tevredenheid van de rechtzoekenden over de ontvangen rechtshulp toegenomen. De verklaring is, volgens de onderzoekers, waarschijnlijk het feit dat mensen nu vrij zijn om te kiezen of ze hulp inroepen en zo ja van wie.

De rechtsgang wordt, tot slot, als rechtvaardiger beoordeeld. Vooral verliezende partijen voelen zich beter geïnformeerd, beter gehoord en beter behandeld.

Bron: Mr-Online

Medicinale wiet-kweker hoeft huis niet uit

Een Amsterdammer die in zijn huurwoning 51 wietplanten kweekt voor eigen, medicinaal gebruik, hoeft zijn huis niet uit. Ook mag hij doorgaan met het kweken van de planten. Dat heeft de kantonrechter bepaald.

De man is besmet met HIV en slikt daartegen medicijnen die misselijkheid en braken veroorzaken. Ter onderdrukking van die bijwerkingen gebruikt hij 5 gram cannabis per dag. Om voortdurend voldoende cannabis te hebben, heeft de man 51 hennepplanten in huis (17 in bloei, 17 om te groeien en 17 stekjes).
De verhuurder van de woning, Eigen Haard, spande een rechtszaak aan om de man te dwingen te stoppen met kweken, of hem, in het uiterste geval, uit zijn huis te mogen zetten.

Hennep is van levensbelang

Beide eisen van de verhuurder wijst de rechtbank af. Volgens de rechter is voldoende vast komen te staan dat de man de wiet nodig heeft om in leven te blijven. Zonder de cannabis zouden de bijwerkingen zo ernstig worden dat de medicijnen onvoldoende door zijn lichaam zouden worden opgenomen. Ook zou het voor de man zeer moeilijk worden om zijn medicijnen trouw te blijven slikken. Daarnaast oordeelt de rechter dat de man voldoende duidelijk heeft gemaakt dat er voor hem geen andere mogelijkheid bestaat dan de cannabis thuis te kweken. De specifieke hennepsoort waar hij baat bij heeft, wordt niet door professionele producenten van medicinale hennep geteeld. De soort is wel in coffeeshops te koop, maar de man heeft onvoldoende financiële middelen om hiervan iedere dag 5 gram te kopen.

Geen hinder voor buren

Bij haar oordeel heeft de rechter mee laten wegen dat de elektriciteitsinstallatie die de man voor de kweek heeft aan laten leggen, voldoet aan de wettelijke veiligheidseisen. Ook is van belang dat is vast komen te staan dat de wietteelt geen overlast voor omwonenden veroorzaakt.

Specifiek en uniek geval

De rechter begrijpt dat verhuurder Eigen Haard bang is voor precedentwerking, maar oordeelt dat de omstandigheden van de man zo specifiek en uniek zijn dat door dit vonnis geen precedentwerking zal ontstaan.

Bron: rechtspraak.nl

CBS: minder mensen failliet

Het aantal faillissementen onder particulieren is in 2016 voor het derde jaar op rij afgenomen, tot het laagste niveau sinds 2000. Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Het gaat om mensen die door een rechter privé bankroet zijn verklaard. Dit gebeurt vaak in samenhang met een schuldsaneringstraject. De laatste jaren wordt er in de schuldsanering echter steeds minder vaak voor een faillissement gekozen. Dit is volgens het statistiekbureau de voornaamste reden van de terugloop in het aantal particulieren dat op de fles gaat.

Mede door gewijzigde regelgeving gaat de voorkeur steeds meer uit naar een wat langer traject, waarbij de schuldenaar langer de tijd krijgt om schulden af te betalen. Daarbij worden dan vaak regelingen getroffen met schuldeisers.

Alles bij elkaar gingen vorig jaar nog 1545 Nederlanders persoonlijk bankroet. Dat is ongeveer een kwart minder dan in 2015, en 62 procent minder dan het hoogtepunt in 2013, toen nog 4073 mensen failliet werden verklaard. In circa vier op de tien gevallen had het persoonlijk faillissement te maken met een omvallende eenmanszaak.

Bron: de Telegraaf

Minderjarige moeders en vaders

Minderjarige partners die een kind verwachten, komen voor tal van problemen te staan waar zij vaak niet op voorbereid zijn.
Het is voor de status van het kind belangrijk vooraf te weten welke mogelijkheden er zijn.  Een kind uit de moeder geboren is automatisch de moeder van het kind. Voor de vader geldt dat niet automatisch.

Erkenning van het kind

Voor de vader geldt dat hij juridisch de vader van een kind is als hij het ook heeft erkend. De erkenning kan al voor de geboorte gebeuren, maar meestal gebeurd dat na de geboorte door aangifte bij de burgerlijke stand van de gemeente waar et kind is geboren. Verschijnt alleen de vader voor de aangifte, dan zal hij een toestemmingsverklaring van de moeder moeten tonen om het kind te kunnen erkennen.

Alleen wanneer de partners zijn gehuwd is de vader automatisch ook de wettelijke vader van het kind. Is er geen huwelijk, dan kan hij het kind erkennen of adopteren. Ook wanneer het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld op vordering van de moeder is hij de wettelijk vader.

Geeft de moeder geen toestemming voor de erkenning dor de vader, dan kan de vader, die meerderjarig is, een verzoek aan de rechtbank doen tot vervangende toestemming tot erkenning. Na die toestemming heeft het kind een wettelijke vader.

Indien de vader het kind niet wil erkennen , maar de moeder dat toch wenst, kan de moeder de rechtbank verzoeken tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met Advocaten.nl.

Ouderlijk gezag

Ouderlijk gezag staat deels los van de vraag of iemand de wettelijke vader of moeder is.
Indien de moeder minderjarig is kan zij niet het ouderlijk gezag over een kind hebben. Minderjarigen zijn voor de Nederlandse wet namelijk onbevoegd tot het gezag.

Meerderjarig verklaren

Voor een moeder die tenminste 16 jaar is kan de rechter op verzoek van de moeder verklaren dat zij meerderjarig is. In dat geval wordt zij volledig bevoegd, dus als een meerderjarige beschouwd, en voert zij vanaf dat moment het gezag over het kind. Het verzoek kan de moeder al doen ruim voordat zij 16 is.
Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met advocaten.nl

Voogd

Als zowel de vader als de moeder minderjarig zijn op de dag van de geboorte van het kind, zal er een voogd aangesteld moeten worden. Zodra een of beiden meerderjarig worden zal alsnog het gezag door hen kunnen worden verkregen, maar dan zal eerst de voogdij moeten wordne beeindigd. Dit kan op verzoek van een of van de ouders. Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met advocaten.nl.
Was er nog geen voogd benoemd, dan verkrijgen de dan meerderjarig geworden ouders alsnog automatisch het gezag.

Het ouderlijk gezag door de vader

Indien de ouders meerderjarig zijn, maar niet gehuwd, dan krijgt alleen de moeder automatisch het gezag over het kind.

Zelfs indien de vader het kind heeft erkend, heeft hij nog geen gezag. Gezag kan hij wel krijgen indien de moeder daarin toestemt. In dat geval kunnen de ouders eenvoudig een inschrijving vragen in het gezagsregister van de rechtbank doen. In dit register wordt vastgelegd wie het gezag voert over het kind, indien er geen automatisch gezag geldt.

Indien de moeder niet toestemt in het gezamenlijk gezag, maar de vader dat toch wenst, kan hij een verzoek doen aan de rechtbank tot vaststelling van het gezamenlijk gezag. Voorwaarde om een dergelijk verzoek te kunnen indienen is dat hij het kind heeft erkend. Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met advocaten.nl

Voor al dergelijke verzoeken hebben de ouders een advocaat nodig. Voor alle beslissingen geldt dat de kinderrechter advies inwint bij de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad doet onderzoek naar de situatie van het kind en beide ouders.

Wanneer vader het gezag over jouw kind uitoefent, dan wordt het verzoek door de rechtbank alleen toegewezen, wanneer de rechter het in het belang van het kind wenselijk vindt dat je het ouderlijk gezag over jouw kind krijgt.

De rechter beoordeelt in alle gevallen zoveel mogelijk in het belang van het kind. Verzoeken kunnen alleen worden afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

Kosten van levensonderhoud

Voor levensonderhoud gelden weer andere regels. Indien de moeder de kosten niet alleen of wil kan dragen kan zij altijd een verzoek indienen bij de rechtbank tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage jegens de vader. Het maakt daarbij niet uit of het de biologische vader, de erkende vader of de met gezag belaste vader is.

Alleen indien de vader meent dat hij niet de biologische vader is, dus niet de verwekker van het kind, kan hij om een DNA test verzoeken om dat vast te stellen. Hij zal dan in de procedure tot vaststelling van alimentatie dit verweer kunnen voeren.

Heeft de vader, terwijl hij wist niet de biologische ader te zijn, het kind toch erkend ( dat komt regelmatig voor) dan bestaat die mogelijkheid niet. De vader kan dus geen onderhoudsplicht ontlopen indien hij de erkenning heeft gedaan, maar daarvan later spijt krijgt.

NAM aansprakelijk immateriële schade inwoners Groningenveld

De Nederlandse Aardolie Maatschappij  (NAM) moet aan een deel van de inwoners van het Groningenveld de immateriële schade vergoeden, zo oordeelt de rechtbank Noord-Nederland.  De NAM is aansprakelijk voor de door inwoners van het Groningenveld geleden en/of nog te lijden immateriële schade, als gevolg van de aardbevingen.
Vordering eisers

De 127 eisers vorderen een zogenoemde verklaring voor recht, die inhoudt dat de NAM en de Staat hoofdelijk aansprakelijk zijn voor door eisers geleden immateriële schade als gevolg van de aardbevingen. Volgens eisers is door de aardbevingen het woongenot aangetast en is er in een aantal gevallen sprake van geestelijk lijden. Ze vragen om een financiële vergoeding van de immateriële schade.

Recht ongestoord woongenot
Lees verder “NAM aansprakelijk immateriële schade inwoners Groningenveld”

Verrekening van vorderingen bij faillissement

Veel ondernemingen werken in een concern structuur met verschillende rechtspersonen, bijvoorbeeld besloten vennootschappen als werkmaatschappijen met een moedermaatschappij. Al die bv`s leveren of vragen verschillende diensten of producten. Ook onderling drijven deze bv`s binnen een concern handel met elkaar.

Door met elkaar te handelen worden er over en weer facturen gestuurd en betalingen gedaan. Zo ontstaan er vorderingen en schulden over en weer die in het normale geval kunnen worden verrekend met elkaar. Dit geldt ook indien een bv failliet gaat. Als belangrijke voorwaarde geldt dat dat degene die zich op verrekening beroept zowel schuldeiser als schuldenaar is, de wederkerigheid.

Mocht nu één BV in het concern failliet gaan, dan blijven leveranciers binnen het concern zitten met een onbetaalde vordering, indien zij geen schuld aan die failliet hebben die kan worden verrekend. Andersom zullen er ook bv`s zijn die een schuld hebben aan die failliet, maar deze niet kunnen verrekenen met een vordering.

In zo’n geval kan het dus voorkomen dat de curator van de failliete groepsmaatschappij een vordering op de moeder of een groepsmaatschappij heeft, die niet kan worden verrekend, terwijl er andere bv`s binnen de groep met onbetaalde vorderingen blijven zitten. In een faillissement is de kans dat er wordt betaald immer klein.

In de praktijk betekent dit een schade die had kunnen worden voorkomen. Want indien de groepsmaatschappijen ook onderling kunnen verrekenen, indien zij niet zowel schuldeiser als schuldenaar zijn dan is de verrekeningsmogelijkheid veel ruimer. Ook indien dan niet is voldaan aan de voorwaarde van de wederkerigheid zouden schulden van BV X aan de failliet kunnen worden verrekend met vorderingen van BV Y op de failliet. Zolang X en Y maar tot dezelfde groep behoren.

Om dit mogelijk te maken moet er wel vooraf, ruim voor het faillissement, een overeenkomst worden gesloten tussen die groepsmaatschappijen en de moedermaatschappij, waarin is bepaald dat die verrekening van schulden en vorderingen toegestaan zijn.
In een uitspraak van de rechtbank Breda van 3 november 2010 is bepaald dat zo`n verrekening is toegestaan.

Let wel, die verrekeningsmogelijkheid  betekent een aanzienlijke verruiming van de verrekeningsmogelijkheid in faillissement, en is dus een aanzienlijke beperking van de vorderingen van de curator. De curator kan betogen dat die verrekening onrechtmatig of paulianeus is, en dat daarmee de rechten van de schuldeisers ten onrechte worden aangetast. Hij zal eerst onderzoeken of er een verrekeningsovereenkomst bestaat, en of er wel terecht wordt verrekend.

In een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 03-06-2015 werd betoogd dat die overeenkomst niet bestond of kort voor het faillissement was opgemaakt. In zo`n geval bepaald de faillissementswet dat die overeenkomst, in het zicht van het faillissement opgesteld, alsnog paulianeus is en kan worden vernietigd.

De verrekeningsovereenkomst dient dus tijdig, wellicht een jaar voor het faillissement, te zijn opgesteld om gelding te hebben.

Thuiskopieheffing compenseert niet alle schade illegale downloads

De thuiskopieheffing is niet bedoeld om het nadeel te compenseren van kopieën uit illegale bron.

De zaak over het “illegaal downloaden”. Tja, wat kon de Hoge Raad nog toevoegen aan het arrest van het Hof van Justitie van de EU uit 2014?

Het Hof had deze zaak immers al beslist, maar eisers tot cassatie besloten twee jaar later om de zaak toch nog op te brengen voor voortprocederen. De Hoge Raad rondt de zaak af zonder verrassingen.

Thuiskopieheffingen

Waar ging het ook alweer over? Een groep fabrikanten en importeurs van apparaten waarop thuiskopieën kunnen worden gemaakt, begon een principiële zaak tegen Stichting de Thuiskopie, die thuiskopievergoedingen int en verdeelt, en de SONT, de stichting waarin rechthebbenden en fabrikanten elkaar treffen om te onderhandelen over de hoogte van de thuiskopievergoeding. De fabrikanten vorderden een hele reeks verklaringen voor recht over met welk soort kopieën allemaal wel of niet rekening mocht worden gehouden bij het vaststellen van de vergoedingen. Dat is namelijk niet zo duidelijk. De Auteursrechtrichtlijn (Arl.) bepaalt alleen dat als een lidstaat de “thuiskopie-exceptie” implementeert (toestemming geeft aan consumenten om, zeg maar, voor niet-commercieel privégebruik kopieën te maken), een “billijke vergoeding” moet worden geheven ter compensatie van de rechthebbenden. Vaste jurisprudentie van het HvJEU luidt dat deze “billijke vergoeding” een autonoom, unierechtelijk begrip is dat uniform in de EU-lidstaten moet worden uitgelegd. Diezelfde rechtspraak geeft tegelijkertijd een grote vrijheid aan de lidstaten, onder meer om de hoogte van de vergoeding en de wijze van inning vast te stellen. Dat geeft onduidelijkheid en elk jaar verschijnen meerdere arresten van het HvJEU waarin over allerlei aspecten knopen worden doorgehakt. Soms wordt de nationale wetgever inderdaad alle ruimte gelaten, maar in andere gevallen komt het HvJEU met regels op een detailniveau dat nogal contrasteert met de vage bewoordingen van de Arl. Menige lidstaat heeft zijn uitvoeringswet- en regelgeving al moeten aanpassen omdat het HvJEU oordeelde dat het recht anders in elkaar stak dan men dacht.

Misschien wel het meest contentieuze onderwerp in deze procedure vormden de “kopieën uit niet-geoorloofde bron”, of in de volksmond: illegale downloads. In Nederland werd in de parlementaire geschiedenis ervan uitgegaan dat met de thuiskopieheffing ook daar een vergoeding voor werd geïnd. Dat is een praktisch resultaat waar veel voor te zeggen valt: illegaal downloaden is in de praktijk moeilijk tegen te gaan, de schade per download is relatief gering, en door ook te heffen voor illegale downloads worden de rechthebbenden tenminste nog enigszins gecompenseerd. In cassatie legde de Hoge Raad hierover twee vragen voor aan het HvJEU, kort gezegd: (1) vallen downloads uit ongeoorloofde bron ook onder de thuiskopie-exceptie uit de Auteursrechtrichtlijn, en zo nee: (2) mag een lidstaat de schade van rechthebbenden door zulke kopieën dan toch compenseren met een thuiskopieheffing? In een nogal rechtlijnig arrest beantwoordde het HvJEU beide vragen met ‘nee’. De Hoge Raad kon vervolgens de zaak zelf afdoen en verklaart voor recht:

“dat de in art. 16c Aw bedoelde billijke vergoeding uitsluitend bedoeld is om het nadeel (te verstaan als: de voor de desbetreffende kopieerhandeling gederfde licentievergoeding) dat de rechthebbenden ondervinden van de reproductiehandelingen die binnen het toepassingsbereik van art. 16c Aw vallen, te compenseren, alsmede dat bij de bepaling van de hoogte van de thuiskopievergoeding geen rekening dient te worden gehouden met de schade die het gevolg is van illegaal kopiëren (inclusief downloaden) uit een illegale bron”.

Voor de Nederlandse wetgeving heeft dit overigens verder geen gevolgen: de Hoge Raad had in zijn tussenarrest al geoordeeld dat art. 16c Auteurswet, dat de thuiskopieheffing implementeert, hoe dan ook richtlijnconform kan worden uitgelegd. De tekst van de wet maakt namelijk geen onderscheid tussen legale en illegale bron en duidelijk blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever bedoeld heeft om de Auteursrechtrichtlijn getrouw uit te voeren. Dan moet volgens vaste rechtspraak van het HvJEU de wet richtlijnconform worden uitgelegd, ook al zou in de wetsgeschiedenis een verkeerde interpretatie van de richtlijn zijn gegeven.

Proceskosten

De Hoge Raad had naar aanleiding van het incidentele cassatieberoep van Thuiskopie nog een vraag gesteld aan het HvJEU: was op deze procedure de Handhavingsrichtlijn (2004/48/EG) van toepassing, zodat art. 1019h Rv aanspraak zou geven op een volledige proceskostenvergoeding? Het HvJEU oordeelde van niet, en Thuiskopie trok daarna haar incidentele beroep in. Maar ja, zegt de Hoge Raad, nu waren de kosten in het incidentele beroep al gemaakt, dus Thuiskopie wordt toch daarin veroordeeld. Maar dus wel tegen het forfaitaire tarief.

Bron: Cassatieblog.nl

Digitaal procederen wordt verplicht in 2017; de dagvaarding verdwijnt !

Digitaal procederen in civiel en bestuursrecht is per 1 februari 2017 verplicht voor professionals, zoals advocaten, deurwaarders, bestuursorganen en rechtspersonen. De procedures moeten vanaf dat moment digitaal worden gevoerd. Tegelijkertijd met de digitalisering krijgt het civiel recht een vereenvoudigde basisprocedure. Daarbij verdwijnt de dagvaarding of het verzoekschrift waarmee thans de procedure formeel wordt ingeleid. De nieuwe procedure bestaat één schriftelijke ronde en een mondelinge behandeling, waarna de rechter uitspraak doet. De rechter heeft hierin een actieve rol. Hij is gericht op een snelle, goede oplossing van het geschil.

In de afgelopen periode zijn de geautomatiseerde systemen van rechtbanken en advocatuur aangepast op deze nieuwe werkwijze. De zgn. roladministratie waarin de voortgang van de rechtbankprocedure wordt bewaakt is al volledig digitaal. Ter voorkoming van datalekken mag er uitsluitend online via beveiligde lijnen (encrypted) worden gecommuniceerd. Advocaten hebben daarvoor een speciale advocatenpas met e-Herkenning.

Ook de zittingszalen van rechtbanken worden momenteel aangepast. Er komen meerdere monitoren, waardoor er bijvoorbeeld op een scherm kan worden meegekeken naar bewijsmateriaal zoals foto’s  en kan worden meegelezen in de processtukken. Of een procedure in de toekomst geheel papierloos zal zijn, moet nog blijken.

In de vorderingsprocedure (voorheen: dagvaardingsprocedure) of verzoekprocedure (voorheen: verzoekschriftenprocedure) wordt na het digitaal indienen/uploaden van de zgn. ‘procesinleiding’ een oproepingsbericht door de griffier opgesteld. De (advocaat) van de eisende partij krijgt dat oproepingsbericht digitaal van de griffier. De advocaat van de eiser moet vervolgens zorgen dat het oproepingsbericht binnen bij de wet gestelde termijn bij de verweerder terecht komt; dat gebeurt dan wel via exploot, dan wel via een vormvrije weg.

Dat kan zijn een brief, maar mag zelfs per mail, whatsapp en/of persoonlijke overhandiging. “Verschijnt” de verweerder niet op de laatst mogelijke dag als het vormvrij is bezorgd, dan moet het oproepingsbericht alsnog bij exploot door de deurwaarder worden betekend. Na een lobby van de deurwaarders is er een tweede manier van “bezorgen” in de wet terecht gekomen. Dat is de situatie dat het oproepingsbericht niet door de griffier, maar door de deurwaarder wordt opgesteld en per exploot door hem wordt betekend. Daarna dient uiterlijk binnen 5 dagen na betekening de oproep digitaal te worden ge-upload.

Het is de bedoeling dat in de toekomst iedereen een digitale kanton- of andere rechtszaak kan starten. Partijen loggen via de digitale portaal van www.Rechtspraak.nl met DigiD of e-Herkenning in om een procedure te starten. Zij kunnen vervolgens digitaal: verweer voeren, stukken indienen en inzien, de procesvoortgang volgen en de uitspraak van de rechter ontvangen. Dit alles via een veilig en toegankelijk systeem.

Bron: Actuele artikelen

Het verbetertraject bij disfunctioneren van de werknemer

De wet verstaat onder disfunctioneren de “ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, (…), mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren (…).” Uit deze definitie vloeien 3 belangrijke criteria voort alvorens de werknemer kan worden ontslagen. Er moet sprake zijn van ongeschiktheid, de werkgever moet de werknemer daarvan tijdig in kennis hebben gesteld en er moet een behoorlijk verbetertraject worden gevolgd. En bij dat verbetertraject gaat het in de praktijk erg vaak fout.

Disfunctioneren betekent dus dat de werknemer in onvoldoende mate voldoet aan de gestelde functie-eisen en/of dat de werknemer op onjuiste wijze zijn taken vervult. Hieruit blijkt al dat een goede functie-/taakomschrijving niet alleen van belang is voor de werknemer, maar in dit kader ook zeker voor de werkgever.Wanneer de werkgever eenmaal heeft vastgesteld dat de werknemer disfunctioneert, moet de werkgever hierover met de werknemer in gesprek gaan. De werkgever moet in dat gesprek heel concreet kunnen benoemen wat eraan scheelt en op welke onderdelen verbetering wordt verlangd. Verder moet één en ander duidelijk door de werkgever op papier worden gezet, zodat partijen exact weten waar ze aan toe zijn. De derde stap is een kwalitatief goed verbetertraject, door middel waarvan de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld om zijn functioneren te verbeteren. Van de werkgever wordt zelfs  verlangd de werknemer te ondersteunen door middel van coaching, scholing of actieve ondersteuning. Voorts moeten de werkgever en de werknemer de voortgang samen tussentijds (bijvoorbeeld om de twee of vier weken) evalueren. Het verdient aanbeveling om ook die tussentijdse evaluaties en de uitkomsten daarvan op papier te zetten.

In verband hiermee rijst natuurlijk ook de vraag hoe lang een dergelijk verbetertraject moet duren. Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe ontslagwetgeving medio 2015 werd aangenomen dat  een verbetertraject al snel minimaal circa 3 tot 6 maanden zou moeten duren. Ook zou de lengte van het dienstverband van invloed zijn op de duur van het verbetertraject. Zeker bij lange dienstverbanden waren verbetertrajecten van circa 6 tot 12 maanden geen uitzondering. Twee recente uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geven nu een iets andere kijk op deze termijnen. In één van de uitspraken werd bijvoorbeeld (en ook tot verbazing van menigeen) geoordeeld dat de lengte van het verbetertraject op zich juist niet afhankelijk moet zijn van de duur van het dienstverband. In een andere zaak oordeelde het Hof dat een verbetertraject dat (slechts) 6 weken duurde toch voldoende was. Het Hof onderbouwt dit met de argumentatie dat het om relatief eenvoudig (ongeschoold) werk ging, de werknemer de functie al enige jaren vervulde en in de 6 weken (nagenoeg) geen verbetering was geconstateerd.

Het ontslaan op grond van disfunctioneren is moeilijk, maar niet onmogelijk, mits er onder meer een kwalitatief goed verbetertraject wordt gevolgd. Hier gaat het in de praktijk vaak mis, met alle gevolgen van dien. Hoewel in bepaalde gevallen korte verbetertrajecten volstaan, adviseer ik toch om daarvoor de nodige tijd te nemen, niet alleen in het belang van de werknemer, maar ook zeker in het belang van de werkgever. Hoewel de duur van het traject volgens de twee genoemde uitspraken niet afhankelijk van de duur van het dienstverband moet zijn, adviseer ik bij langere dienstverbanden, ter voorkoming van risico’s, toch ruim de tijd te nemen voor het verbetertraject.

Bron: Actuele artikelen

Schuldenaar is tijdens schuldeisersverzuim in beginsel geen bedongen rente verschuldigd

(i) De bedongen rente die de schuldenaar tot de leveringsdatum van een zaak verschuldigd is, loopt in beginsel niet gedurende het schuldeisersverzuim; uit de rechtsverhouding van partijen kan evenwel anders voortvloeien.

(ii) Indien de schuldenaar door het uitblijven van betaling als gevolg van het schuldeisersverzuim een voordeel geniet, kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat hij dit voordeel (deels) aan de schuldeiser verschuldigd is.

Feiten

Verkoper X sluit in 1989 een mondelinge overeenkomst met koper Y over de verkoop van een pand. Partijen zijn het erover eens dat deze overeenkomst inhoudt dat X het pand in economische eigendom overdraagt aan Y, dat Y het pand voor eigen rekening opknapt, dat Y jaarlijks een contractuele rente van 7% betaalt over hetgeen hij aan X verschuldigd is en dat X de juridische eigendom van het pand overdraagt aan Y na betaling van een bedrag van fl. 150.000,-. Ter discussie staat echter of de door koper Y nog af te betalen koopprijs ziet op de juridische overdracht van het gehele pand (standpunt koper Y) of op slechts de helft daarvan (standpunt verkoper X). Begin 2007 stelt verkoper X voor dat hij het pand volledig juridisch aan koper Y zou overdragen tegen betaling van € 250.000,-. Y aanvaardt dit aanbod niet. Bij brief van 20 augustus 2007 sommeert de advocaat van X Y tot betaling van een bedrag van ruim € 115.000,-, bij gebreke van welke betaling de overeenkomst buitengerechtelijk wordt ontbonden.

Procesverloop

Koper Y heeft X vervolgens in rechte betrokken. In dat geding heeft Y in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat de overeengekomen koopprijs voor het pand fl. 150.000,- bedraagt. Daarnaast heeft Y een veroordeling van X tot levering van het pand tegen het nog verschuldigde gedeelte van deze koopprijs gevorderd, op straffe van een dwangsom. In reconventie heeft X, onder meer, ontbinding van de overeenkomst gevorderd.

Anders dan de rechtbank, heeft het hof de vordering in conventie toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen. Daartoe heeft het hof de lezing van de overeenkomst van Y (inhoudende dat het gehele pand juridisch werd overgedragen), onder meer op grond van twee deskundigenrapporten, waarschijnlijker geacht. Nu het hof de uitleg van Y heeft gevolgd, heeft het de bij dagvaarding van Y ingestelde vordering tot overdracht van het pand tegen betaling van hetgeen hij per saldo nog verschuldigd was als aanbod tot nakoming van de overeenkomst gekwalificeerd. Doordat X dat aanbod heeft afgewezen, is hij naar het oordeel van het hof in schuldeisersverzuim geraakt met als gevolg dat het eventueel voordien bestaande verzuim van Y per die datum is geëindigd. Het hof heeft aldus X veroordeeld het pand aan Y in eigendom over te dragen tegen betaling van hetgeen Y tot aan de leveringsdatum nog aan X verschuldigd is; de bedongen rente van 7% is blijkens het oordeel van het hof eveneens tot aan de leveringsdatum verschuldigd.

Tegen dit oordeel is verkoper X in cassatie gegaan. Koper Y heeft een incidenteel cassatieberoep ingesteld. Nu het principaal cassatieberoep van X – waarin het oordeel van het hof dat sprake was van schuldeisersverzuim bij X werd bestreden – op grond van art. 81 RO is verworpen, wordt uitsluitend het incidenteel cassatiemiddel van Y besproken.

Cassatie

Het incidentele cassatiemiddel bestrijdt ’s hofs oordeel dat koper Y de contractuele rente van 7% per jaar tot aan de uiteindelijke leveringsdatum verschuldigd is. Volgens Y is deze bedongen rente enkel verschuldigd tot aan het moment waarop het schuldeisersverzuim intrad.

De Hoge Raad acht de klacht gegrond. Bij de beoordeling van de klacht neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt dat verkoper X in schuldeisersverzuim is geraakt door het bij dagvaarding gedane aanbod niet te aanvaarden (rov. 5.2). Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat de regeling van het schuldeisersverzuim ertoe strekt de nadelen weg te nemen die voor de schuldenaar zijn verbonden aan de aan de schuldeiser toerekenbare onmogelijkheid om zijn verbintenis na te komen. Tijdens het schuldeisersverzuim verkeert de schuldenaar op grond van art. 6:61 BW niet in verzuim (rov. 5.3.1).

Daarop overweegt de Hoge Raad dat uit de wettekst en de wetsgeschiedenis (zoals door Advocaat-generaal Wissink in § 3.13.3 van zijn conclusie vóór dit arrest is aangehaald) niet kan worden afgeleid dat de schuldenaar slechts door inbewaringstelling (art. 6:66 en 6:68 BW) of een beroep op de rechter (art. 6:60 BW) kan bereiken dat hij tijdens het schuldeisersverzuim geen bedongen rente verschuldigd wordt (rov. 5.3.2).

Met dit wettelijke stelsel en de ratio daarvan strookt, volgens de Hoge Raad, het uitgangspunt dat de schuldenaar tijdens het schuldeisersverzuim geen bedongen rente verschuldigd wordt. Het is dan immers aan de schuldeiser toe te rekenen dat de schuldenaar zijn verbintenis tot betaling van de geldsom nog niet heeft kunnen nakomen, zodat het in beginsel redelijk is dat ten laste van hem geen bedongen rente meer loopt. Uit de rechtsverhouding van partijen kan evenwel, mede gelet op de omstandigheden van het geval en de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeien (rov. 5.3.3).

Verder oordeelt de Hoge Raad nog dat indien de schuldenaar door het uitblijven van betaling als gevolg van het schuldeisersverzuim een voordeel geniet (bijvoorbeeld doordat hij over het verschuldigde bedrag rente ontvangt), uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat hij dit voordeel geheel of ten dele aan eiser verschuldigd is. Hierbij rusten de stelplicht en bewijslast van het voordeel op de schuldeiser. De schuldenaar zal de schuldeiser in dat verband wel aanknopingspunten moeten verschaffen om hem in staat te stellen aan zijn stelplicht en bewijslast te voldoen (rov. 5.3.4).

De Hoge Raad vernietigt een deel van het dictum en doet de zaak zelf af door te bepalen dat de bedongen rente van 7% niet verschuldigd is vanaf 1 september 2007 tot aan het einde van het schuldeisersverzuim.

Bron: Cassatieblog.nl