Dit voorstel wijzigt een aantal arbeidsrechtelijke bepalingen in verschillende wetten om het (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd te vergemakkelijken.
Het faciliteren van het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is naar de mening van de regering niet alleen van belang voor de samenleving als geheel, die hierdoor langer gebruik kan maken van de ervaring en kennis van de generaties die nu aan het werk zijn, maar ook voor werknemers zelf die om uiteenlopende redenen behoefte kunnen hebben om te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Het voorstel bevat maatregelen om verdringing van jongere werknemers door (door)werkende AOW-gerechtigden tegen te gaan. lees meer …
Nieuwsblog Advocaten.nl
Flexibel werken
De zogenaamde ‘9 tot 5 baan’ is in de afgelopen jaren steeds minder gewild onder zowel personeel als werkgevers. Immers leven we steeds meer in een 24-uurs economie, wordt werk steeds vaker gecombineerd met de zorg voor kinderen of juist de bejaarde ouders, zodat het voor veel mensen lastig is om binnen de gebruikelijke kantooruren in het pand van de werkgever aan het werk te zijn.
De wet bood al de mogelijkheid aan werknemers om, nadat ze minimaal een jaar in dienst waren, een verzoek bij de werkgever in te dienen om de arbeidsduur aan te passen. Het gaat daarbij om een verzoek om meer of minder uren te gaan werken. De werkgever mocht een dergelijk verzoek alleen weigeren, indien zwaarwegende bedrijfsbelangen zich verzetten tegen het verzoek. De wet gaf een aantal voorbeelden van dergelijke zwaarwegende bedrijfsbelangen.
Dit gaf werknemers echter nog niet het recht om een verzoek in te dienen om bijvoorbeeld te telewerken of op voor hen gunstige tijden te werken. Op 14 april jl. heeft de eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel, dat beoogt om flexibel werken te bevorderen door de bestaande Wet Aanpassing Arbeidsduur om te vormen tot de Wet Flexibel Werken. In die wet zijn de begrippen ‘arbeidstijden’ en ‘plaats’ toegevoegd, waardoor het voor werknemers mogelijk is om een verzoek tot flexibel werken in iedere vorm bij hun werkgever in te dienen.
Zo wordt het dus ook mogelijk om een verzoek in te dienen om niet alleen een ander aantal uren te gaan werken, maar ook om de arbeidsuren anders over de week te verdelen en ook de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd te wijzigen. De werkgever is echter nog steeds niet verplicht om het verzoek in te willigen. Ten aanzien van een verzoek dat betrekking heeft op de arbeidstijden geldt de zware maatstaf dat de werkgever dit verzoek slechts kan afwijzen indien zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten.
Ten aanzien van een verzoek om plaatsonafhankelijk te mogen werken, geldt een ruimere bevoegdheid voor de werkgever om dit verzoek af te mogen wijzen. Een dergelijk verzoek dient namelijk wel in overweging te worden genomen, maar kan na overleg met de werknemer worden afgewezen.
De nieuwe wet is alleen van toepassing op werkgevers die meer dan tien werknemers in dienst hebben. Verder is dit wettelijk recht niet van toepassing op werknemers die onder de werking van een cao vallen met inhoudelijke bepalingen over flexibel werken. Wel worden werkgevers en werknemers gestimuleerd om in cao’s concrete afspraken te maken over flexibel werken.
Daarnaast is per 1 januari 2015 de Wet Modernisering regeling voor verlof en arbeidstijden in werking getreden. Deze wet maakt het in combinatie met nieuwe Wet Flexibel Werken mogelijk om de arbeidsduur in tijd en omvang te wisselen, zodat bijvoorbeeld een vijfdaagse werkweek van 40 uur voor een periode van 4 maanden kan worden omgezet in een driedaagse werkweek van 24 uur en daarbij kan dan tevens een verzoek ten aanzien van wijziging van arbeidsplaats of werktijd worden ingediend.
Overigens staat het de werkgever vrij om bij gewijzigde feiten of omstandigheden terug te komen op de positieve beslissing over een werknemersverzoek tot aanpassing van de arbeidstijd of arbeidsplaats. Daarbij moet dan wel aan een aantal eisen worden voldaan, te weten : het moet gaan om nieuwe belangen die bij de eerste beslissing niet meegewogen konden worden, in geval van een aanpassing van de werktijd moet het gaan om zwaarwegende dienst- of bedrijfsbelangen, er moet overleg met de werknemer worden gevoerd en de beslissing dient schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer te worden medegedeeld.
Bron: Actuele artikelen
Huurverlaging door nieuw puntenstelsel
Vele duizenden huishoudens kunnen vanaf volgende maand rekenen op een huurverlaging tot wel 200 euro per maand.
Het gaat om huurders die meer betalen dan de maximaal toegestane huurprijs die dankzij een aanpassing van het puntenstelsel recht hebben op een bijstelling van de huur, meldt het AD. Overigens moeten ze daar wel zelf achteraan. Woningcorporaties e commerciële verhuurders zijn niet verplicht zelf het initiatief te nemen.
De Woonbond roept in de krant huurders daarom op niet af te wachten, maar zelf een check te doen op de site van de Huurcommissie of een verzoek in te dienen bij de verhuurder. “Huurders moeten er zeker niet van uitgaan dat de verhuurder automatisch de huur verlaagt,” aldus een woordvoerder van de Woonbond.
Huurverlaging aanvragen?
Als u de huurprijs van uw woning te hoog vindt dan kunt u huurverlaging aanvragen. Indien u verhuurder uw verzoek weigert kunt u de Huurcommissie inschakelen.
Bij een verzoek tot huurverlaging moet de huurder een puntentelling van de woning toevoegen.
Indien huurverlaging wordt verzocht op grond van een lager inkomen, bijvoorbeeld in verband met werkeloosheid, dan moet de huurder ook meesturen een inkomensverklaring (IB60-formulier) en een GBA-uittreksel
Gaat uw verhuurder akkoord dan betaalt de huurder vanaf de voorgestelde datum de lagere huurprijs. Is de verhuurder niet akkoord of laat hij niets horen, dan een verzoek worden gedaan aan de de Huurcommissie.
Termijn
Het verzoek moet worden ingediend binnen 6 weken na de datum waarop de beoogde huurverlaging ingaat. Na verstrijken van die termijn neemt de Huurcommissie het verzoek niet meer in behandeling. Men zal dan opnieuw een huurverlagingsvoorstel moeten doen en vervolgens de procedure opnieuw doorlopen.
Bron: de telegraaf
Al na paar maanden reparatie WW
De ongewenste effecten van de recent vernieuwde regels voor de ww worden gerepareerd.
Vandaag stuurt minister Asscher een brief hierover aan de Tweede Kamer. Hoe een en ander er precies komt uit te zien wordt pas later dit jaar duidelijk bij de behandeling van zijn begroting, maar hij neemt nu voor het eerst stelling door aan te kondigen dat hij het over een andere boeg zal gooien.
Fors lagere WW
Per 1 juli is de manier waarop een werkloosheidsuitkering wordt berekend veranderd. Voor mensen die minder dan een jaar hebben gewerkt kan die fors lager uitvallen. Met name herintreders, starters en flexwerkers worden hierdoor getroffen.
Tot 1 juli werd de hoogte van de WW-uitkering berekend door het verdiende loon te delen door het daadwerkelijk aantal gewerkte dagen. Sinds 1 juli wordt de uitkering echter standaard berekend door het loon te delen door het totale aantal werkdagen per jaar (261). Gevolg is dat mensen die niet het hele jaar hebben gewerkt een lagere uitkering krijgen. Een half jaar werken, betekent dus een halvering van de WW.
Het ministerie van Sociale Zaken stelt dat hierdoor ongeveer 15.000 uitkeringsgerechtigden getroffen worden. Volgens Asscher „lijken de effecten groter dan eerder voorzien”. De PvdA-bewindsman schrijft de Kamer dat hij met sociale partners overlegt over aanpassing. Ook kijkt hij met uitvoeringsinstantie UWV naar de uitvoerbaarheid van mogelijke alternatieven.
Onbedoelde effecten
Tegelijkertijd wil Asscher ook nog andere onbedoelde effecten repareren. Problemen waren er als oude en nieuwe WW-rechten door elkaar heen lopen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als iemand een WW-uitkering had op basis van de oude regels, weer aan de slag ging maar opnieuw werkloos is geraakt.
Het UWV keerde op basis van de nieuwe ongunstigere situatie uit, maar volgens Asscher wordt dat nu teruggedraaid. Tot juli volgend jaar mag in dit soort gevallen op basis van de oude WW-regeling worden uitgekeerd. Ook voor mensen die na een tijd in de ziektewet in de WW terecht komen, geldt dat zij een gunstigere uitkering zullen ontvangen.
Bron: De Telegraaf
Bedrijfsgegevens naar privé mailen toegestaan
Een werknemer die databestanden van zijn werkgever naar zijn privémailadres stuurde, heeft niet onrechtmatig gehandeld. De werkgever had geen bedrijfsbeleid of regels over de omgang met digitale bedrijfsbestanden. En er is ook geen ongeschreven regel die het sturen van bedrijfsbestanden naar een privéadres verbiedt.
De situatie
Een recruiter mailt in mei 2014 een databestand met gegevens vanaf zijn zakelijke e-mailadres naar zijn privé-mailadres. Vier maanden later treedt hij in dienst bij een ander bedrijf. Omdat de werkgever een slechte ervaring heeft met een andere ex-werknemer die informatie zou hebben verduisterd, houdt de werkgever de situatie rondom de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen het licht. De werkgever komt tot de ontdekking dat de werknemer de bestanden naar huis heeft gemaild en beschuldigt hem officieel van het stelen of verduisteren van bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie.
Bij de rechter
De werkgever vraagt de rechter om voor recht te verklaren dat de werknemer met het doorsturen van het bestand een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De werknemer zou inbreuk hebben gepleegd op het gebruiksrecht dat de werkgever had op deze aangekochte database. Op misbruik van de database staat een boete, die de uitgever van de lijst overigens niet heeft opgelegd. De werkgever meent ook dat het naar het privéadres sturen van dergelijke informatie die eigendom is van de werkgever in strijd is met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De werknemer verweert zich met het argument dat hij de bestanden naar huis heeft gemaild om voor zijn werk te gebruiken als hij thuis werkte.
Het oordeel
De rechter ziet geen bewijs voor een onrechtmatige daad. De werknemer heeft de lijst inderdaad naar huis gemaild maar er is geen enkel bewijs dat hij dat deed om de lijst voor andere doeleinden dan zijn eigen werk te gebruiken. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de werknemer de database op een of andere manier heeft misbruikt. De werkgever heeft ook geen aangifte gedaan van diefstal of verduistering, die is alleen bang voor misbruik van de database in de nabije toekomst.
Geen regel die mailen naar huis verbiedt
De rechter overweegt dat de maatschappelijke opvatting over het professionele gebruik van het elektronische berichtenverkeer aan verandering onderhevig is. Maar er is geen ongeschreven regel die de werknemer verbiedt om bestanden van zijn werkgever naar zijn privé-mailadres te verzenden. Het is de taak van de werkgever om bedrijfsbeleid hierover te formuleren. En die regels zullen altijd (mede) afhankelijk zijn van de thuiswerkmogelijkheden in het bedrijf, de functie van de werknemer, de aard van de werkzaamheden, de vertrouwelijkheid van de digitale bestanden en het risico van openbaarmaking. De werkgever heeft aangegeven (nog) geen beleid te hebben. De rechter wijst dan ook alle vorderingen van de werkgever af.
Bron: P&O Actueel
Faillissement vof geldt niet automatisch voor alle vennoten
Een faillissement is een ingrijpende gebeurtenis die veel vragen oproept. Wat zijn de belangrijkste gevolgen als je failliet gaat? Ben je dan alleen zakelijk of ook privé failliet? Het de vragen die veel ondernemers in financieel zwaar weer zich stellen.
Bij een eenmanszaak gaan zowel de onderneming als de ondernemer in privé failliet, bij een BV alleen de onderneming. En bij een vennootschap onder firma (vof)? Gaan dan ook de vennoten automatisch failliet? Tot 6 februari 2015 was het antwoord een simpel: ja. Als een vof failliet wordt verklaard zijn daardoor alle vennoten ook failliet. Als deze vennoten natuurlijke personen zijn, valt ook hun privé-vermogen in het faillissement. De Hoge Raad heeft deze lijn in 1927 uitgezet en nog eens in 2009 klip en klaar bevestigd. Tot 6 februari 2015; de Hoge Raad is van mening veranderd.
Wat is er veranderd?
Een schuldeiser vraagt het faillissement aan van zowel de vof als de vennoten. Een van de vennoten (een natuurlijke persoon) heeft echter de rechter gevraagd om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Voor dat de rechter op dit verzoek kan beslissen is het faillissement van de vof uitgesproken, waarbij de rechtbank tevens, volgens de bestaande regels, het faillissement van alle vennoten uitsprak.
De man die om toepassing van de schuldsaneringsregeling had gevraagd neemt hier geen genoegen mee en vindt uiteindelijk bij de Hoge Raad gehoor.
De Hoge Raad oordeelt dat het faillissement van de vof niet steeds en noodzakelijkerwijs tevens het faillissement van de vennoten meebrengt. Ten eerste wijst de Hoge Raad erop dat de vof weliswaar geen rechtspersoonlijkheid heeft, maar wel een afgescheiden vermogen heeft. De Hoge Raad voegt hieraan toe dat het feit dat een vof haar verplichtingen niet voldoet en failliet gaat, zal het faillissement van de vennoten doorgaans onvermijdelijk zijn, maar dat behoeft niet noodzakelijkerwijs het geval te zijn. Zo kan een vennoot, in tegenstelling tot de vof zelf, voldoende (privé)vermogen hebben om zowel de schuldeisers van de vof als zijn privéschuldeisers te voldoen; ook als hij bepaalde vorderingen niet voldoet, brengt dat nog niet noodzakelijkerwijs mee dat hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
De Hoge Raad merkt verder op dat handhaving van de regel uit 1927 niet meer op zijn plaats is, gezien de invoering van de wettelijke schuldsaneringsregeling per 1 december 2008.
Tot slot benoemt de Hoge Raad enkele aandachtspunten die uit deze nieuwe lijn volgen. Zo dient de schuldeiser die naast het faillissement van de vof ook een faillietverklaring van de vennoten wenst, die ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk te verzoeken en dient de rechter ook afzonderlijk te beoordelen of aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. De rechter moet de vennoten uiteraard wel de gelegenheid geven voor afzonderlijk verweer. Deze nieuwe rechtsregel kan meebrengen dat de vof wel, maar de vennoten niet failliet worden verklaard.
Bron: Actuele artikelen
Het concurrentiebeding na verlenging van het arbeidscontract
Een concurrentiebeding kan alleen schriftelijk worden overeengekomen. Dit is het zogenaamde schriftelijkheidsvereiste, dat door de wetgever wordt vereist, omdat een concurrentiebeding een ernstige beperkingen van de vrijheid van arbeid meebrengt. Een werknemer moet bij het aangaan van een concurrentiebeding precies kunnen weten of en in hoeverre hij wordt beperkt.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt echter vaak verlengd met een eenvoudig briefje, of zelfs stilzwijgend. Een gebruikelijke formulering bij zo’n verlenging is bijvoorbeeld: ‘Hierbij bevestigen wij dat de huidige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per d.d. 1 januari verlengd met 12 maanden. Alle arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd.’.
Ook komt het voor dat met een simpel briefje de arbeidsovereenkomst wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Een verwijzing naar bijzondere bedingen, zoals het concurrentiebeding, blijft dan achterwege.
In zo`n geval is er dus sprake van het aangaan van een nieuwe overeenkomst. De vraag is of nu ook voldaan moet worden aan het schriftelijkheidsvereiste, met andere woorden, is het nodig dat voor de verlenging het concurrentiebeding wel op schrift wordt gesteld om een beroep daarop mogelijk te maken?
In de rechtspraak is de algemene tendens dat bij verlenging van een bestaande arbeidsovereenkomst een dergelijk schriftelijkheid niet meer nodig is. Het oordeel is dat de werknemer al bij het eerste arbeidscontract had ingestemd met een concurrentiebeding.
Bij een geschil hierover zal de rechter aannemen dat een concurrentiebeding geldig blijft bij een (stilzwijgende) verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ook als bij de verlening niet expliciet opnieuw verwezen wordt naar het concurrentiebeding.
Dit is de algemene regel, maar toch komen vaak uitzonderingen voor. Dit is bijvoorbeeld het geval indien verlenging van de arbeidsovereenkomst tegelijkertijd ook stilzwijgend een wijziging in functie meebrengt. Als het arbeidscontract verlengd wordt of wordt omgezet naar een compleet nieuwe functie herneemt het schriftelijkheidsvereist zijn functie.
Raadpleeg bij twijfel een advocaat (0900-0600) of stel een vraag via Advocaten.nl
gedetacheerde chauffeur recht op reistijdvergoeding naar startpunt
Een chauffeur is tijdens zijn dienstverband tweeënhalf jaar lang gedetacheerd bij een ander vervoersbedrijf. Dagelijks rijdt hij op en neer naar Arnhem om vanaf daar een voertuig te besturen. Zijn contractuele standplaats is zijn woonplaats, op ongeveer een uur rijden van Arnhem. In de eerste periode van de detachering – van augustus 2011 tot februari 2012 – kreeg hij daarvoor een reiskostenvergoeding en een reistijdvergoeding. Na februari 2012 kreeg hij alleen nog de reiskostenvergoeding. De werknemer vindt dat hij ook recht heeft op de reistijdvergoeding en vordert nu uitbetaling daarvan via de rechter.
Bij de rechter
De werknemer vraagt de rechter om zijn inmiddels ex-werkgever te veroordelen tot het uitbetalen van de reistijdvergoeding over de periode februari 2012 tot februari 2014, een bedrag van iets meer dan 9.000 euro. Hij baseert zijn vordering op het Skills-arrest*. Daarin is bepaald dat de tijd die gemoeid is met het vervoer van en naar de plek waar de rit aanvangt respectievelijk eindigt, ook diensttijd is.
Het oordeel
De rechter verwijst ook naar het Skills-arrest. Daaruit volgt dat een chauffeur die zijn voertuig moet ophalen op een plek die door zijn werkgever is aangeduid en die niet het exploitatiecentrum van de onderneming is, een verplichting tegenover zijn werkgever nakomt. De bestuurder voert op dat moment een taak uit die voortvloeit uit zijn arbeidsovereenkomst. Tijdens dit traject beschikt de bestuurder dus niet vrij over zijn tijd en daarom moet deze tijd als diensttijd worden aangemerkt.
Reistijdvergoeding bij starten op andere plek dan de standplaats
De werknemer begon zijn ritten op een plek die niet zijn contractuele standplaats was en ook niet het exploitatiecentrum van zijn werkgever. Daarom heeft hij over de tijd die hij nodig had om op de startplaats te komen recht op reistijdvergoeding. Zeker gezien het feit dat hij die vergoeding in de eerste periode van zijn detachering wel heeft ontvangen en later opeens niet meer. Het argument van de werkgever dat die betaling is gestopt omdat de werknemer toen administratief terechtkwam in het systeem van de inlener, dat geen reistijdvergoeding kent, schuift de rechter terzijde.
Ook voert de werkgever aan dat er toch al een reiskostenvergoeding is uitbetaald maar de rechter oordeelt dat dat niet afdoet aan het recht op een reistijdvergoeding. Die twee kunnen gewoon naast elkaar bestaan.
De rechter veroordeelt de werkgever tot het uitbetalen van de gevorderde vergoeding. De werknemer is overigens per 1 februari 2014 in dienst getreden bij de betreffende inlener.
l
Bron: P&O Actueel
Wet aanpak schijnconstructies (WAS): de regels per 2016
Vanaf 1 januari 2016 gelden nieuwe regels voor de specificatie van de loonstrook en de betaling van het wettelijk minimumloon. Dit volgt uit de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) .
Een deel van de Wet aanpak schijnconstructies is op 1 juli 2015 in werking getreden. Het gaat om de volgende maatregelen:
- De ketenaansprakelijkheid voor loon: de werknemer kan nu ook de opdrachtgever van de werkgever aansprakelijk stellen voor betaling van loon waarop hij recht heeft. Eerder was alleen de werkgever hiervoor aansprakelijk. Zo heeft de werknemer meer mogelijkheden om achterstallig loon op te eisen.
- Controle door Inspectie SZW en ‘naming and shaming’: de Inspectie SZW controleert of werkgevers zich aan de regels voor minimumloon en cao-loon houden. Bij overtreding legt de Inspectie een boete of een dwangsom op. De namen van gecontroleerde bedrijven worden bekendgemaakt, ook van bedrijven die de regels ontduiken.
- Uitwisseling informatie over werkgevers: als de Inspectie SW vermoedt dat een werkgever een cao niet naleeft, geeft zij dit door aan organisaties van werkgevers en werknemers.
- Vaststellen identiteit werknemer: op verzoek van de Inspectie SZW moeten werkgevers de identiteit van werknemers vaststellen en doorgeven. Werkgevers hebben hier 48 uur de tijd voor.
Maatregelen vanaf 1 januari 2016
Werkgevers betalen volledig minimumloon: Elke constructie waarbij werkgevers minder dan het hele minimumloon betalen is verboden. Bijvoorbeeld wanneer een werkgever ten onrechte maaltijdkosten of verzekeringspremies inhoudt op het loon.
Duidelijke loonstrook: werkgevers moeten zorgen dat de loonstrookjes begrijpelijk zijn voor het personeel. Zij moeten alle bedragen op de loonstrook duidelijk toelichten. De Inspectie SZW kan werkgevers een boete geven als de loonstrook niet klopt.
Minimumloon via bank betalen: werkgevers mogen het minimumloon niet meer contant betalen. De verplichte girale betaling levert een bankafschrift op dat geldt als een ‘objectief en transparant document’. Als een werknemer geen bankrekening heeft, zijn bankgegevens niet wil doorgeven of het loon wil laten overmaken naar een rekening die niet op zijn naam staat, dan kan de werkgever het loon niet op een legale manier uitbetalen. Wat een werknemer meer dan het minimumloon verdient, mag wel contant betaald worden.
Bron: P&O Actueel
Geen maatregelen tegen ontwijking transitievergoeding
Volgens Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn er geen maatregelen nodig tegen ontwijking van de transitievergoeding. Wel meent hij aan dat als een bedrijf een medewerker alleen in dienst houdt ter vermijding van de vergoeding dit onfatsoenlijk werkgeverschap is.
Transitievergoeding
Asscher geeft toe dat er bedrijven zijn die gebruik maken van ontwijking van de transitievergoeding. Nu geldt de regeling: wanneer een medewerker in dienst langdurig ziek is, er een transitievergoeding moet worden meegegeven wanneer deze medewerker het uiteindelijke ontslag krijgt. Asscher merkt wel op dat er wekelijks toch nog voor gemiddeld 46 werknemers bij het UWV toestemming voor ontslag wordt aangevraagd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Asscher geeft hiermee aan dat er niet veelvuldig van de ontwijking van de vergoeding gebruik wordt gemaakt. In 2014 lag dit aantal wekelijks nog op 84, dus er is een zichtbare daling.
Volgens Asscher ligt het ‘in dienst houden van een langdurig zieke medewerker’ niet alleen aan het feit dat werkgevers deze vergoeding willen ontduiken. Het kan ook zijn dat de werkgever op korte termijn verbetering van de conditie van de medewerker verwacht, of dat er op korte termijn ander passend werk voor de medewerker beschikbaar is.
WIA-uitkering
Wanneer een werknemer een WIA-uitkering toegewezen krijgt, is het belangrijk dat de werkgever er alsnog alles aan doet om de medewerker te re-integreren en passend arbeid aan te bieden op het moment dat dit mogelijk is. Een medewerker komt overigens pas voor de WIA-uitkering in aanmerking wanneer hij of zij aan de gestelde voorwaarden voldoet en de werkgever zich daarvóór al voldoende heeft ingezet voor eventuele re-integratie.
Besluit
“Van de WWZ maakt onderdeel uit dat een werknemer zich tot de rechter kan wenden als hij meent dat een werkgever zijn verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt. Om die reden kan de rechter tevens verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Als de rechter oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen en heeft de werknemer, op grond van artikel 7:673 lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek,recht op een transitievergoeding. Ik meen dat hiermee kan worden volstaan en er geen aanvullende maatregelen nodig zijn”, aldus Asscher.
Bron: P&O Actueel