Internationaal Alimentatierecht: Welke rechter is bevoegd, welk recht is toepasselijk?

Woont u buiten Nederland en hebt u te maken met alimentatie recht- of onderhoudsverplichting jegens een partner of kinderen, dan is het essentieel om vast te stellen welke rechter in Nederland of een ander land bevoegd is, en welk recht dient te worden toegepast. De uitkomst van een procedure kan per geval sterk wisselen.

Als u te maken heeft met problemen rond de vaststelling of incasso van alimentatie met internationale aspecten, is het belangrijk om te begrijpen hoe het internationaal alimentatierecht en de Europese Alimentatieverordening functioneren. Deze regelgeving is van essentieel belang bij grensoverschrijdende alimentatiezaken, maar is tegelijkertijd dermate complex dat degelijke rechtsbijstand noodzakelijk is.

Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Beslissingen

Gaat het om een reeds bestaande beslissing die door een buitenlands rechter is gegeven, dan is het belangrijk om te kunnen bepalen of die beslissing in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Een cruciaal aspect van het internationaal alimentatierecht is de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen. Hierbij zijn onder meer de volgende regelgevingen en verdragen van belang:

In de meeste gevallen zal een buitenlandse beslissing, mits voorzien van een zogenaamd Europees certificaat, in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Voor meer informatie over ten uitvoerlegging van beschikkingen en incasseren van alimentatie leest u hier meer.

Is er nog geen beslissing, of is er een beslissing die dient te worden gewijzigd, omdat de inhoud niet meer beantwoord aan de feitelijke situatie – en dient over de alimentatie een procedure te worden gevoerd, dan is het van belang vast te stellen of de Nederlandse dan wel een buitenlandse rechter bevoegd is om over de vordering te oordelen. Dus bevoegdheid van de rechter moet eerst door de rechter zelf worden vastgesteld, alvorens hij een inhoudelijke beslissing kan geven. Ook de regels over de bevoegdheid van de rechter zijn bij grensoverschrijdende alimentatiegeschillen complex. In de meeste gevallen geldt binnen Europa de Europese Alimentatieverordening van 2008.

Belangrijkste Bronnen van Internationaal Alimentatierecht

Het internationaal alimentatierecht bestaat uit diverse bronnen, waaronder:

De Europese Alimentatieverordening

De Europese Alimentatieverordening speelt een centrale rol in grensoverschrijdende alimentatiezaken binnen de EU. Deze verordening bepaalt:

  • Welke rechtbanken bevoegd zijn om alimentatiezaken te behandelen (Artikelen 1 lid 1, 3 e.v., 75, 76 Alimentatie Verordening).
  • Forumkeuze en stilzwijgende forumkeuze (Artikelen 4, 5 Alimentatie Verordening).
  • Subsidiaire aanknoping en forum necessitatis (Artikelen 6, 7 Alimentatie Verordening).
  • Verzoeken tot wijziging van alimentatiebeslissingen (Artikel 8 Alimentatie Verordening)​​.

Toepasselijk Recht

Bij het vaststellen van alimentatie dient de Nederlandse rechter het toepasselijke recht te bepalen. Dit kan Nederlands of buitenlands recht zijn, afhankelijk van de omstandigheden. De regels hiervoor zijn vastgelegd in het Haags Alimentatie Protocol 2007 (Artikelen 3-8)​​.

Voor zowel de alimentatiegerechtigde als de alimentatieplichtige is het belangrijk te weten welk mogelijkheden er zijn voor de keuze van het toepasselijk recht. In enkele gevallen, zoals voor kinderbijdragen, bieden de regels weinig speelruimte, en zijn dwingend recht. Men kan daar niet van afwijken. In gevallen van partneralimentatie is dat anders. Zowel door een gezamenlijke keuze van partijen als door de keuze van één partij om de procedure bij de rechter in het ene dan wel het andere land aan te vangen kan de uitkomst van een procedure worden beïnvloed. Die keuzemogelijkheid is echter in sommige gevallen weer beperkt door de bescherming die bijvoorbeeld de alimentatiegerechtigde geniet. De regels hierover zijn complex en het is dus aan te bevelen om vooraf een degelijk advies in te winnen over de processtrategie. Die strategie kan dus zowel de aanvang van de procedure als het te voeren verweer – indien de procedure reeds is aangevangen – omvatten.

Conclusie

Ex-partners die te maken hebben met internationale alimentatiekwesties staan voor complexe juridische uitdagingen. Kennis van zowel nationale als internationale regelgeving, waaronder de Europese Alimentatieverordening en het Haags Alimentatie Protocol, is essentieel. Deze wetten en verdragen bieden een raamwerk voor de vaststelling, wijziging, en incasso van alimentatie over de grenzen heen. Bij problemen of onduidelijkheden is het raadzaam juridisch advies in te winnen bij advocaten.nl. U kunt daarvoor een email zenden aan info@advocaten.nl of bellen met 0900-advocaten.

Het Opeisen van Achterstallige Alimentatie: Uw Opties Uitgelegd

In dit artikel vindt u overzicht van de mogelijkheden om achterstallige alimentatie te vorderen. Het benadrukt de exclusieve bevoegdheid van het LBIO en gerechtsdeurwaarders in deze kwesties. Terwijl het LBIO een kosteloze, maar tragere optie biedt, kan een advocaat of gerechtsdeurwaarder sneller handelen, maar tegen hogere kosten. De verschillende methoden van incasso worden uitgelegd, waaronder loonbeslag, beslag onder opdrachtgevers, beslag op vermogen en bezittingen, en in extreme gevallen, gijzeling of faillissementsaanvraag. De rechten van de eiser met betrekking tot achterstallige alimentatie en de wettelijke indexatie worden ook besproken.

Wanneer uw voormalige partner weigert de (kinder-)alimentatie te voldoen, biedt het inschakelen van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) of een gerechtsdeurwaarder uitkomst voor het innen van deze achterstallige betalingen. Uitsluitend deze twee instanties zijn gemachtigd om alimentatievorderingen te innen.

Over het algemeen is het inschakelen van een gerechtsdeurwaarder sneller, maar dit brengt hogere kosten met zich mee dan het LBIO, dat kosteloos werkt, maar doorgaans meer tijd nodig heeft om de alimentatievordering te innen.

Het LBIO begint doorgaans met het versturen van een vriendelijke herinneringsbrief, waarin uw ex-partner wordt verzocht binnen drie weken te betalen. Daarentegen, gerechtsdeurwaarders of advocaten starten met een persoonlijk bezoek aan uw ex-partner, waarbij zij formeel de achterstallige alimentatie eisen en binnen twee dagen betaling verlangen. Indien er geen betaling of betalingsregeling volgt binnen deze termijn, zal de deurwaarder overgaan tot beslaglegging op bijvoorbeeld het salaris, bankrekening of voertuigen van uw ex-partner. De kosten die hiermee gepaard gaan, worden deels aan u doorberekend.

Achterstallige alimentatie eisen: Uw rechten

Gerechtsdeurwaarders en advocaten hebben de bevoegdheid om tot vijf jaar terug alimentatie te vorderen, in tegenstelling tot het LBIO, dat beperkt is tot zes maanden. Het LBIO kan daarnaast geen hulp bieden bij het niet betalen van de wettelijke indexatie van uw alimentatie. Advocaten hebben daarentegen wel de bevoegdheid om ook deze indexatie, tot vijf jaar terug, te vorderen.

Indien uw achterstallige alimentatie ouder is dan vijf jaar, verandert deze vordering in een natuurlijke verbintenis. Hoewel u nog steeds recht heeft op deze bedragen, kunnen ze niet afgedwongen worden via een gerechtsdeurwaarder of het LBIO. U mag echter wel de achterstallige alimentatie verrekenen met eventuele toekomstige betalingen aan uw ex-partner, aangezien de verjaringstermijn voor verrekening pas na twintig jaar verloopt.

In geval van niet-betaling van (kinder-)alimentatie, zijn er diverse acties die een advocaat of gerechtsdeurwaarder kan ondernemen:

  1. Loonbeslag: Indien uw ex-partner in loondienst is, kan loonbeslag worden gelegd. Sinds 2021 ontvangt de schuldeiser altijd minstens 5% van het netto salaris, ongeacht de beslagvrije voet.
  2. Beslag onder Opdrachtgevers: Bij zelfstandige ex-partners kan er beslag worden gelegd onder hun opdrachtgevers. Dit vereist kennis van wie deze opdrachtgevers zijn.
  3. Beslag op Vermogen: Indien inkomens- of derdenbeslag niet succesvol is, kan de gerechtsdeurwaarder beslag leggen op de banktegoeden van uw ex-partner.
  4. Beslag op Bezittingen: Als beslag op inkomen of bankrekening geen resultaat oplevert, kan beslag gelegd worden op bezittingen zoals voertuigen of waardevolle spullen.
  5. Beslag op Woning: Als uw ex-partner een eigen woning heeft, kan daarop beslag worden gelegd, mits deze niet wordt gehuurd.
  6. Beslag onder de Belastingdienst: Beslaglegging op belastingteruggaven kan ook een optie zijn.
  7. Gijzeling: Bij achterstallige kinder- of partneralimentatie kan, als laatste redmiddel, gijzeling worden overwogen. Dit vereist echter gerechtelijke goedkeuring en is een kostbare procedure.
  8. Faillissementsaanvraag: Als laatste optie kan het faillissement van uw ex-partner worden aangevraagd, wat meerdere schulden vereist. Dit proces verloopt via een advocaat.

Voor meer informatie over incasso van achterstallige alimentatie, bezoek advocaten.nl advocaten.nl of bel 0900-advocaten.

Verjaring en Stuiting van de Verjaring

Hieronder vindt u meer informatie over verjaring en stuiting van rechtsvorderingen. Een rechtsvordering geeft het recht om bij de rechter nakoming van een verplichting te eisen. Verjaringstermijnen variëren, maar de meeste claims verjaren na 5 jaar. Stuiting van verjaring is mogelijk door juridische stappen te nemen of schriftelijke aanmaningen. Het is raadzaam om bij complexe zaken een advocaat te raadplegen.

Wat is een rechtsvordering?

In overeenstemming met het Burgerlijk Wetboek kunnen partijen rechtsvorderingen tegen elkaar indienen. Deze claims staan bekend als vorderingen. Degene die iets van de ander te vorderen heeft, bezit een juridische claim met betrekking tot die vordering. Het woord “recht” impliceert dat de eiser het recht heeft om een juridische procedure aan te spannen bij de burgerlijke rechter om zijn vordering af te dwingen, zoals bijvoorbeeld betaling van een geldsom of overdracht van een goed. Met het indienen van een juridische claim wordt dus bedoeld dat er een vordering wordt ingesteld bij de rechter.

Onafhankelijk van de prestatie

Een rechtsvordering is dus het recht om bij de bevoegde rechter te eisen dat de schuldenaar van de betreffende verplichting wordt veroordeeld tot uitvoering ervan. Op deze manier staat een juridische claim los van de daadwerkelijke uitvoering van de verplichting zelf: de verbintenis om de prestatie te verrichten, staat los van het recht om die prestatie via juridische middelen af te dwingen.

Zolang een schuldeiser het recht heeft om juridische nakoming van zijn verbintenis te eisen, betekent dit ook dat de schuldenaar rekening moet houden met de mogelijkheid dat zo’n eis tegen hem wordt ingediend. Deze schuldenaar moet uiteraard in staat zijn om zich te verweren. Het verstrijken van de tijd maakt het vaak moeilijker om een verweer te voeren.

Als een schuldenaar zich bijvoorbeeld wil verweren tegen een vordering op basis van een schriftelijke leningsovereenkomst door te beweren dat de schuld ooit is afgelost of dat hij al heeft betaald, rust de bewijslast van dat verweer op de schuldenaar. Dit betekent dat de schuldenaar bewijs moet kunnen leveren.

Schriftelijk bewijs is essentieel

Wanneer bewijs moet worden geleverd aan de hand van schriftelijke documenten, betekent dit dat de schuldenaar, zolang de schuldeiser de betreffende claim kan indienen, toegang moet hebben tot dat bewijs om het later te kunnen overleggen. Als hij het bewijs niet meer heeft, komt dit in principe voor zijn eigen risico. Veel bewijsstukken, zoals administratie, e-mails en brieven, worden na verloop van tijd gearchiveerd of raken in de vergetelheid.

Dit geldt ook voor getuigenverklaringen met betrekking tot mondelinge afspraken. Als een getuige door verloop van tijd zich bepaalde gebeurtenissen niet meer herinnert of bijvoorbeeld is overleden, komt dit in beginsel voor rekening van de schuldenaar die het bevrijdende bewijs moet leveren. Hoe langer een schuldeiser dus de mogelijkheid heeft om een claim in te dienen, hoe minder rechtszekerheid ermee gemoeid is. Om deze reden zijn verjaringstermijnen voor juridische claims van toepassing.

Gevolgen van verjaring

Na het verstrijken van een verjaringstermijn kan de rechtsvordering niet meer via een juridische procedure worden afgedwongen; er blijft echter wel een natuurlijke verbintenis bestaan. Een natuurlijke verbintenis kan in principe nog steeds worden verrekend.

Welke verjaringstermijnen zijn van toepassing?

Er geldt een algemene verjaringstermijn van 20 jaar, tenzij de wet een andere verjaringstermijn voorschrijft. In de meeste gevallen verloopt een juridische claim echter na 5 jaar of zelfs sneller. Wanneer deze termijn begint te lopen, hangt af van de aard van de juridische claim. De belangrijkste verjaringstermijnen worden hieronder besproken.

• Verjaringstermijn van 5 jaar bij claims tot nakoming van een verbintenis. Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst, zoals een geldleningsovereenkomst, verjaart 5 jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden. Ook rechtsvorderingen tot levering van een reeds betaald goed dat nog niet is geleverd, verjaren na 5 jaar (artikel 3:307 lid 1 BW). Rechtsvorderingen tot betaling van rente op geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren en alles wat binnen een jaar of op kortere termijn moet worden betaald, verjaren 5 jaar na de datum van opeisbaarheid (artikel 3:308 BW).

• rechtsvordering voor schadevergoeding of boete.
Een claim voor schadevergoeding of betaling van een overeengekomen boete verjaart 5 jaar na de dag waarop de benadeelde bekend is geworden met de schade of de opeisbaarheid van de boete, en in ieder geval na 20 jaar (artikel 3:310 lid 1 BW). Omdat dit moment dus lang kan duren, bepaalt de wet dat de claim in ieder geval verjaart na 20 jaar na opeisbaarheid, met enkele uitzonderingen zoals milieuschade, zedendelicten en letselschade of overlijden.

• Afwijkende verjaringstermijnen: bijvoorbeeld in het arbeidsrecht, belastingrecht en consumentenrecht. Er gelden verschillende specifieke verjaringstermijnen, zoals in het arbeidsrecht, belastingrecht en consumentenrecht. Zo verjaart een rechtsvordering tot betaling van de koopprijs bij consumentenkoop al na 2 jaar (artikel 7:28 BW).

De verjaring van een vonnis

De bevoegdheid om een vonnis ten uitvoer te leggen, verjaart 20 jaar na de datum van de uitspraak. De verjaringstermijn bedraagt echter 5 jaar voor hetgeen volgens het vonnis binnen een jaar of op kortere termijn moet worden betaald, zoals rente. Renten die jaarlijks of sneller verschuldigd zijn volgens een vonnis, verjaren na 5 jaar, tenzij tijdig gestuit.

Verjaring van een notariële akte

De in een notariële akte vastgelegde claim kan worden uitgevoerd zonder tussenkomst van een rechter, mits de claim duidelijk is vastgelegd in een executoriale vorm van de akte (de grosse). Deze claim kan echter nog steeds verjaren; in principe verjaart de claim 5 jaar na de datum waarop deze opeisbaar is geworden. De bevoegdheid om een notariële akte waarin de claim is vastgelegd ten uitvoer te leggen, verjaart dus niet na 20 jaar, maar na 5 jaar.

“Stuiting van verjaring” is een juridische term uit het Nederlandse recht die verwijst naar het proces waarbij de verjaringstermijn van een vordering wordt onderbroken of gepauzeerd. Verjaring is het proces waarbij na verloop van een bepaalde termijn een rechtsvordering niet meer afdwingbaar is. Met andere woorden, na een bepaalde periode kan iemand zijn recht om een vordering in te stellen verliezen omdat de claim ‘verjaard’ is.

Hoe werkt stuiting?

  1. Doel: Het doel van stuiting is om te voorkomen dat een vordering verjaart.
  2. Handelingen: Stuiting kan plaatsvinden door verschillende handelingen, zoals:
    • Een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser ondubbelzinnig zijn recht op nakoming van de vordering behoudt.
    • Het starten van een gerechtelijke procedure of het aanvragen van een arbitrage.
    • Andere wettelijk vastgelegde handelingen die als stuitend worden beschouwd.
  3. Effect: Door stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen vanaf het moment van de stuitingshandeling. Deze termijn is vaak gelijk aan de oorspronkelijke verjaringstermijn, maar met een maximum van vijf jaar.

Belang in de Praktijk

  • Juridische Zekerheid: Stuiting zorgt voor juridische zekerheid. Het stelt schuldeisers in staat hun rechten te behouden en voorkomt dat schuldenaars na lange tijd nog met oude vorderingen worden geconfronteerd.
  • Verantwoordelijkheid van de Schuldeiser: Het is de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om de verjaring te stuiten. Dit vereist een actieve houding en bewustzijn van relevante termijnen.

Wettelijke Basis

In het Nederlandse recht wordt stuiting van verjaring geregeld in het Burgerlijk Wetboek, met name in Boek 3, Titel 11, Afdeling 1. Hierin worden de verschillende manieren waarop verjaring kan worden gestuit, evenals de gevolgen van stuiting, uitgebreid beschreven.

Samenvattend is stuiting van verjaring een cruciaal concept in het Nederlandse recht dat helpt bij het behoud van rechtsvorderingen en het bieden van juridische zekerheid door het onderbreken van de verjaringstermijn.
Stuiting van verjaring

Verjaringstermijnen kunnen (in de meeste gevallen) worden gestuit. Het onderbreken van een lopende verjaring wordt stuiting genoemd. Stuiting kan plaatsvinden door een juridische actie (het indienen van een dagvaarding of verzoekschrift), door een schriftelijke aanmaning of mededeling, of door erkenning door de schuldenaar.

De vereiste wijze van stuiting kan variëren afhankelijk van de aard van de rechtsvordering die moet worden gestuit. Bij rechtsvorderingen die geen betrekking hebben op nakoming van een overeenkomst of schadevergoeding, moet een stuiting door middel van een aanmaning of schriftelijke mededeling binnen 6 maanden worden gevolgd door het starten van een juridische procedure. Anders verjaart de rechtsvordering alsnog. Stuiting van een claim voor nakoming of schadevergoeding kan in principe leiden tot het starten van een nieuwe verjaringstermijn (met een maximum van 20 jaar).

In de meeste gevallen kan een rechtsvordering worden gestuit door de schuldeiser aan te manen om te betalen of op andere wijze aan de overeenkomst te voldoen. De aanmaning moet schriftelijk gebeuren, en de schuldeiser moet duidelijk zijn recht op nakoming van de betreffende verplichting voorbehouden. Zoals eerder genoemd, kan soms alleen een juridische verklaring de verjaring van een rechtsvordering onderbreken of moet kort na schriftelijke stuiting een juridische procedure worden gestart. Het is daarom raadzaam om bij deze complexe kwesties een advocaat te raadplegen.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

De partneralimentatie als een lumpsum ineens, in plaats van een maandelijkse betaling

In alimentatieverzoeken kan de rechter een uitkering tot levensonderhoud toekennen als een lumpsum, mits goed onderbouwd. De mogelijkheid bestaat indien onderhoudsplichtige voornamelijk vermogen heeft in plaats van inkomsten. Een dergelijke uitspraak kan echter ook bij nadere beschikking weer worden gewijzigd, net als bij een periodieke alimentatie.

Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 4 mei 2021 een opvallende uitspraak gedaan over deze mogelijkheid. In de betreffende zaak vroeg de vrouw het hof om de partneralimentatie in de vorm van een afkoopsom van € 700.000 vast te stellen, gebaseerd op de maandelijkse alimentatieverplichting voor 12 jaar die in één keer wordt uitbetaald. De gewone alimentatietermijn van 12 jaar is enkele jaren geleden teruggebracht tot maximaal 5 jaar, tenzij partijen kinderen uit het huwelijk hebben..

Het hof stelt vast dat de rechter die een uitkering tot levensonderhoud toekent, deze ook als lumpsum kan toekennen, en dat het afhankelijk is van de omstandigheden of dit passend en geboden is. Bijvoorbeeld wanneer de draagkracht van de onderhoudsplichtige voornamelijk gebaseerd is op vermogen in plaats van periodieke inkomsten uit arbeid of andere activiteiten. Het hof benadrukt echter dat de rechter die een lumpsum toekent, deze beslissing goed moet onderbouwen en dat de lumpsum achteraf kan worden ingetrokken of gewijzigd.

In deze zaak geeft het Hof weliswaar een negatieve beslissing , mede omdat het onredelijk zou zijn om uit te gaan van een alimentatieduur van 12 jaar gezien de leeftijd van de man (80 jaar). Het hof sluit aan bij de tabel van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 om de contante waarde van de periodieke uitkering te berekenen en kwam tot een veel lager bedrag dan het door de vrouw gevraagde bedrag.

Deze uitspraak is opmerkelijk omdat een dergelijke mogelijkheid tot toekenning van een lumpsum voorheen door de rechter praktisch onmogelijk werd geacht.In 2015 werd in een eerdere versie van het wetsvoorstel Herziening Partneralimentatie voorgesteld dat de rechter op verzoek van een van de echtgenoten kon bepalen dat de alimentatie in één keer werd betaald. Dit voorstel werd echter niet opgenomen in de uiteindelijke wetswijziging die leidde tot een inkorting van de alimentatietermijn van 12 naar 5 jaar, behalve in uitzonderlijke gevallen. Recentelijk werd in februari 2021 een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (“WODC”) genaamd “Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen”, waarin werd aanbevolen om een nieuwe rechterlijke bevoegdheid toe te voegen die het opleggen van een afkoopsom mogelijk maakt.

Kortom, het is mogelijk om een afkoopsom te vragen bij de rechter, maar een gedegen onderbouwing is vereist.

Wilt u meer weten over de alimentatieberekening bij scheiding, dan kunt u vrijblijvend bellen met 0900-advocaten of een nadere email zenden aan info@advocaten.nl. U kunt ook gebruik maken van ons vraagformulier.

Afstand Van Het Recht Op Alimentatie – Kan Dat Bij De Huwelijkssluiting Al Worden Vastgelegd?

Afscheid nemen doet zeer, zeker als er een hoge alimentatie verschuldigd wordt na de echtscheiding. Veel echtelieden komen vóór het huwelijk al overeen om daarop geen aanspraak te maken. Maar werkt dat ook?

Levensonderhoud na de echtscheiding is een wettelijke recht waar op elke ex partner jegens de andere partner een beroep kan doen. Toch doen ex-partners regelmatig afstand van dit recht bij de echtscheiding.
Hoewel sinds 2018 de termijn waarin de alimentatie dient te worden betaald verkort is van 12 naar 5 jaren komt het nog regelmatig voor dat echtelieden reeds vóór de huwelijkssluiting dit beroep op alimentatie willen uitsluiten.

Afstand van onderhoudsbijdrage of alimentatie
Bij huwelijkse voorwaarden kunnen echtgenoten reeds vóór het huwelijk overeen komen dat zij over en weer afzien van het recht op partneralimentatie na de echtscheiding.

Dit zogenaamde nihilbeding wordt door sommige notarissen bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden opgenomen, maar met dien verstande dat de contractspartijen rekening moeten houden met de omstandigheid dat dit beding mogelijk geen rechtskracht heeft.

In de wet is bepaald dat echtelieden bij de echtscheiding kunnen overeenkomen (vóór of na de echtscheidingsbeschikking) of en welk bedrag één ex-partner jegens de ander alimentatie verschuldigd is. (art. 1:158 Burgerlijk wetboek) Een overeenkomsten waar in partijen reeds vooraf afstand doen van dit recht is echter nietig, zoals is te lezen in artikel 1:400 lid 2 Burgerlijk wetboek.

Een nihilbeding wordt echter zowel in de wet als in de parlementaire geschiedenis niet zonder meer als nietig beschouwd. Zowel in de rechtspraak als in de literatuur zijn de opvatting over dit onderwerp verdeeld. In de rechtspraak zijn in 1980 en 1996 arresten gewezen door de Hoge Raad. Nihilbedingen in voorhuwelijkse voorwaarden zijn een aantal maal voorgelegd aan Rechtbanken en ook in appel is de kwestie voorgelegd.
Volgens de jurisprudentie is een voorhuwelijkse nihilbeding nietig, maar onder bijzondere omstandigheden kan het beroep op de nietigheid van het beding in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dat wil zeggen dat het beding kennelijk toch indirecte werking kan hebben, ook al is de uitkomst onzeker.

In een recent geval had het Gerechtshof in Den Haag een soortgelijke arrest gewezen. Naar aanleiding van dit arrest heeft de Advocaat Generaal van het Hof Den Haag een vordering tot cassatie in het belang der wet ingesteld.

De Advocaat Generaal stelt soms beroep in in het belang van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, teneinde de Hoge Raad ervoor te laten zorgen dat verschillende lagere rechters in het land juridische regels op dezelfde manier uitleggen en toepassen. Het is toch in strijd met de rechtszekerheid als een rechter in Utrecht in dezelfde soort zaken anders oordeelt dan een rechter in Groningen. Overigens heeft cassatie in het belang der wet geen rechtsgevolgen voor de partijen in deze procedure.

De Advocaat Generaal geeft zijn opinie in dit beroep, en geeft als zijn mening dat de wettelijke bepaling over de nietigheid van overeenkomsten waarin vooraf reeds afstand wordt gedaan van een wettelijk recht als partneralimentatie, niet van toepassing is op overeenkomsten over partneralimentatie.
De AG betoogd dat de in wet bepaalde contractsvrijheid van echtgenoten ten aanzien van partneralimentatie leidend is en voorrang heeft op de wettelijke plicht die voortvloeit uit de wet.
Bovendien zijn er nu reeds tal van andere mogelijkheden voor toekomstige echtgenoten om bij overeenkomst van de wettelijke regeling af te wijken, onder andere voor pensioen en het huwelijksvermogensregime.

In het betoog wordt wel gesteld dat een nihilbeding in de voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst aantastbaar is op grond van bijzondere omstandigheden, zodat, eenvoudiger dan bijvoorbeeld een uitsluiting van gemeenschap, de rechter kan worden gevraagd het nihilbeding terzijde te stellen of te wijzigen. Dit is in feite de omgekeerde uitleg van de rechtspraak tot aan heden, waarin een nihilbeding nietig is, maar onder bijzondere omstandigheden toch indirect werking kan hebben wegen de redelijkheid en billijkheid.

De uitspraak Hoge Raad wordt niet eerder verwacht dan november 2022.
Wilt u meer weten over alimentatie, uw recht, het doen van afstand, de berekening en invordering van alimentatie, bel dan met 0900-advocaten of stuur een email aan Advocaten.nl.

De stiefouder en kinderalimentatie

De ouders zijn samen financieel verantwoordelijk voor de kosten van levensonderhoud hun minderjarige kinderen. Die verantwoordelijkheid bestaat tot het 21 jaar. Indien ouders gaan scheiden blijft die verantwoordelijkheid voor beide ouders in beginsel bestaan.

Een ouder betaalt aan de andere ouder een maandelijks kinderalimentatie.

Indien een ouder hertrouwd of een geregistreerd partnerschap aangaat dan wordt de nieuwe partner (de stiefouder) eveneens onderhoudsplichtig voor uw kinderen. In art. 1:395 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een stiefouder in zo`n geval verplicht is tot het verstrekken van levensonderhoud aan zijn/haar stiefkinderen die tot zijn gezin behoren.

Of een kind tot het gezin van de stiefouder behoort wordt volgens de literatuur ruim uitgelegd. Behoort een stiefkind niet tot het gezin van de stiefouder dan heeft de stiefouder formeel geen onderhoudsplicht.

Waar de streep wel scherp wordt getrokken is of er sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Is er alleen sprake van samenwoning, dan bestaat die verplichting niet. Of er sprake is van family life als bedoeld in art. 8 EVRM is niet relevant.

Gevolgen van de onderhoudsverplichting.

Indien de onderhoudsplicht van de stiefouder vaststaat, krijgt de stiefouder vanaf de datum van het aangaan daarvan een financiële verplichting naar de stiefkinderen toe. De draagkracht van de stiefouder zal dus moeten worden bepaald om de verdeling van de kosten voor de kinderen over de ouders te kunnen berekenen.

De procedure tot vaststelling en de stiefouder

De stiefouder wordt zelf niet in een gerechtelijke procedure aangesproken tot onderhoudsplicht. De stiefouder wordt in de wet rechter niet als belanghebbende aangemerkt. Hij/zij mag ook niet bij de zitting aanwezig zijn. Alleen diens partner, de echtgenoot en de biologische ouder van het kind, wordt daartoe aangesproken.

Toch doet de stiefouder er verstandig aan zijn of haar financiële gegevens te overleggen aan de rechter, omdat bij gebrek aan die informatie de rechter een ruwe schatting geeft van die draagkracht, doorgaans in het nadeel van die stiefouder. Het risico is dat de kinderbijdrage te hoog wordt vastgesteld.

Mocht het tot een juridische procedure komen dan wordt is de stiefouder dus wel gehouden is zijn/haar financiële stukken in de procedure te overleggen zodat de draagkracht berekend kan worden.

De andere ouder

Maar betekent dit nu dat de andere ouder in het geheel geen alimentatieplicht meer heeft? Gelukkig niet. In beginsel zijn de verplichtingen van de ex-partners en van de stiefouder van gelijke rang. De rechter zal echter bij de bepaling van de kinderbijdrage de een nauwere verwantschap tussen de biologische ouders en het kind dan tussen de stiefouder en het kind laten meewegen.

Rechtspraak

De rechter beoordeelt in de praktijk per geval in hoeverre een stiefouder naast de ouders tot een bijdrage verplicht is.Alle feitelijke omstandigheden worden daarbij in aanmerking genomen, maar dit brengt ook mee dat de rechtspraak over dit onderwerp vrij casuïstisch is

Einde alimentatieplicht

Tot slot is van belang dat de verplichting van de stiefouder jegens zijn niet biologische kinderen weer eindigt zodra het huwelijk weer wordt ontbonden. Overigens is er een wetsvoorstel in de maak dat de onderhoudsplicht van de stiefouder definitief beëindigd. Wanneer dit tot een wet wordt is nog onbekend

Voor meer informatie kunt u bellen met 0900-advocaten of een email zenden aan advocaten.nl.

Nieuwe Regels Partneralimentatie

Op 1 januari 2020 gaan de wet herziening partneralimentatie in. Volgens de nieuwe wet wordt de duur van de partneralimentatie na echtscheiding ingekort. De maximale termijn is nu 12 jaar en dit wordt teruggebracht naar maximaal 5 jaar.

De nieuwe wet partneralimentatie gaat gelden voor partneralimentaties die na 1-1-2020 worden vastgesteld. Indien voor die datum afspraken over partneralimentatie zijn vastgesteld, dan blijven die onverkort gelden, en daarop heeft de nieuwe wet geen invloed. afspraken hebt, deze gewoon zo blijven. De nieuwe wet verandert niets aan de huidige situatie.  Het wetsvoorstel is alleen van toepassing op nieuwe alimentatieafspraken.

In welk geval geldt de nieuwe wet?

Ook als vóór 1 januari 2020 al een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank dan blijven de huidige maximale termijnen gelden.

De huidige regeling

De huidige alimentatieplicht duurt 12 jaar met een mogelijke uitloop voor bijzondere gevallen. Voor huwelijken korter dan 5 jaar geldt nu reeds een beperkte alimentatieduur, gelijk aan de duur van het huwelijk. Die uitzondering geldt dan weer niet voor huwelijken waarin nog minderjarige kinderen uit dit huwelijk zijn geboren.

Beperkte duur alimentatieplicht

De wet beperkt de duur van de partneralimentatie. De kinderalimentatie blijft onveranderd tot 21 jaar. De duur van de partneralimentatie wordt vanaf 1-1-2020 de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar. Wie 3 jaar getrouwd was, moet dus 1,5 jaar kan dus gedurende maximaal 18 maanden alimentatieplichtig worden.  De duur vangt  aan op de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De duur van de alimentatie in het voortraject, dus tijdens de echtscheidingsprocedure, die in theorie meer dan een jaar kan duren,  wordt daarin niet meegeteld.

Verschil met de huidige regelingen

In de huidige wet geldt reeds dat voor een huwelijk van maximaal 5 jaar de alimentatieplicht dezelfde duur als het huwelijk heeft, tenzij er nog minderjarige kinderen zijn die in het huwelijk zijn geboren. In dat geval blijft de alimentatieplicht nog 12 jaren.

Huwelijken met jonge kinderen

In de nieuwe wet geldt dat die alimentatieplicht dus wordt gehalveerd, en niet langer dan 5 jaar kan duren. Ook hier geldt echter dat, in geval er kinderen jonger dan 12 jaar in het huwelijk zijn, de alimentatieplicht blijft bestaan tot het jongste kind 12 jaar is.

Bij huwelijken met kinderen, die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt, wordt de duur van de partneralimentatie maximaal 12 jaar, ongeacht de duur van het huwelijk of de leeftijd van de partners.

Indien in het huwelijk nog minderjarige kinderen zijn, kan de partneralimentatie dus maximaal nog 12 jaar gelden tot het jongste kind twaalf is geworden.

Oudere huwelijkspartners

Wie langer dan vijftien jaar is getrouwd én op het moment van het scheidingverzoek binnen tien jaar de AOW-leeftijd bereikt, kan tot de AOW datum aanspraak maken op partneralimentatie.

Overgangsregeling langdurige huwelijken

De alimentatieplicht van iemand met een partner die ouder is dan 50 jaar, en die minimaal 15 jaar getrouwd zijn, is dan weer 10 jaar. Het betreft hier een overgangsregeling en deze uitzondering geldt 7 jaar na invoering van de wet. Na 2027 vervalt deze uitzonderingsgroep. De eerstkomende 7 jaar hebben alle 50-plussers na een huwelijk van minimaal 15 jaar dus recht op 10 jaar alimentatie.

Ook kunnen rechters rekening houden met schrijnende gevallen. Het is afwachten hoe de rechtspraak zich ontwikkeld. Verwacht wordt dat deze niet zal afwijken van de huidige jurisprudentie betreffende schrijnende gevallen.

In de aanloop naar de invoering van de wet is het dus goed om vooraf uit te rekenen of u als alimentatieplichtige of alimentatiegerechtigde het verzoek vóór of na 1 januari 2020 moet indienen. Om te onderzoeken welke aanpak voor u het beste is kunt u een vraag stellen aan advocaten.nl of bellen met 0900-advocaten.

Verkorting termijn partneralimentatie

In de nieuwe situatie wordt de 12-jaars termijn verkort tot 5 jaar.

Het begint er nu steeds meer op te lijken dat met ingang van 1 januari 2020 de termijn voor partneralimentatie zal worden verkort. De Tweede Kamer heeft op 11 december jl. ingestemd met het wetsvoorstel Herziening Partneralimentatie. Als ook de Eerste Kamer instemt dan betekent dit een behoorlijke wijziging van de termijn waarover partneralimentatie verschuldigd is

Huidige situatie
Op dit moment is de maximum duur van partneralimentatie 12 jaar, waarbij enkel kinderloze huwelijken die korter dan 5 jaar hebben geduurd een uitzondering vormen. In deze laatste gevallen is de termijn waarover partneralimentatie verschuldigd is gelijk aan de duur van het huwelijk.

Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie wordt de 12-jaars termijn verkort tot 5 jaar. In beginsel zal de termijn waarover partneralimentatie verschuldigd is gelijk zijn aan de helft van de duur van het huwelijk, met een maximum van 5 jaar. Wel zijn er nog behoorlijk wat uitzonderingen, waarbij de termijn toch nog langer kan zijn en zelfs de huidige termijn van 12 jaar kan bedragen.

Uitzonderingen tot meer dan 12 jaar …
Deze uitzonderingen gelden in situatie waarbij de alimentatiegerechtigde in een zwakkere positie zit. Zo geldt dat in de situatie waarin een echtpaar kinderen heeft onder de 12 jaar de termijn waarover partneralimentatie verschuldigd is voortduurt tot het moment dat het jongste kind de 12-jarige leeftijd heeft bereikt. Ook mensen die boven de 50 zijn en langer dan 15 jaar gehuwd zijn hebben een langere tijd recht op partneralimenatatie namelijk 10 jaar.

Deze uitzondering geldt overigens maar gedurende 7 jaar na invoering van de wet. Ook in situaties waarbij het huwelijk langer dan 15 jaar heeft geduurd en de alimentatiegerechtigde binnen 10 jaar na de echtscheiding de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, heeft de alimentatiegerechtigde maximaal 10 jaar recht op partneralimentatie. De rechter heeft wel de mogelijkheid om in schrijnende gevallen een langere termijn dan 5 jaar toe te wijzen.

De hierboven genoemde termijnen gelden overigens enkel voor nieuwe gevallen dat wil zeggen dat de procedure over de partneralimentatie is gestart na de inwerkingtreding van de wet. In situaties waarbij de procedure is gestart of waarbij reeds een alimentatie is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de wet blijven de huidige termijnen gelden.

Partneralimentatie en lotsverbondenheid

Door een recente Hoge Raad uitspraak is het een stuk lastiger geworden om eenmaal vastgestelde partneralimentatie voor de thans nog geldende termijn van 12 jaar definitief te beëindigen.

De termijn van partneralimentatie bedraagt nog steeds 12 jaar in Nederland. De grondslag voor partneralimentatie is de lotsverbondenheid, die door het huwelijk is ontstaan. Partneralimentatie wordt vastgesteld op grond van enerzijds de behoefte bij de alimentatiegerechtigde en draagkracht bij de alimentatieplichtige anderzijds.

Wat te doen bij opnieuw samenwonen?
Gedurende de tijd dat er partneralimentatie verschuldigd is, kunnen zich wijzigingen van omstandigheden voordoen, die een wijziging van de hoogte van de partneralimentatie rechtvaardigen. Zo kan de draagkracht van de alimentatieplichtige bijvoorbeeld door onvrijwillig inkomensverlies verminderen en zal de partneralimentatie in de regel (mits goed onderbouwd) worden verlaagd tot de actuele draagkracht. Ook is het mogelijk dat er een einde komt aan de partneralimentatie. Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien de alimentatiegerechtigde hertrouwt. Het recht op partneralimentatie vervalt eveneens indien de alimentatiegerechtigde gaat samenleven als ware hij/zij gehuwd. Aan deze wijziging zitten echter behoorlijk wat haken en ogen omdat in de jurisprudentie is vastgelegd dat aan het laten beëindigen van de vastgestelde partneralimentatie binnen de 12-jaars termijn hoge motiveringseisen aan de rechter worden gesteld. Het dient dus volledig vast te staan dat er inderdaad sprake is van een duurzame relatie, waar sprake is van een samenwoning en dat er sprake is van wederzijdse verzorging (in financiële zin). Het is ook wel logisch dat er hoge motiveringseisen aan een dergelijke wijziging worden gesteld: er is immers sprake van een definitief einde van het recht op alimentatie.

Procederen over einde lotsverbondenheid
Er is regelmatig geprocedeerd over een vervroegd einde van de partneralimentatie als gevolg van het afnemen of vervallen van de lotsverbondenheid. Het Gerechtshof Den Haag heeft meerdere keren uitgesproken dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde door verloop van de tijd kan verbleken. De lotsverbondenheid neemt volgens het Gerechtshof Den Haag in de loop van de tijd af en van de alimentatiegerechtigde kan worden verlangd dat hij of zij zich inspant om zelf in eigen levensonderhoud te voorzien.

Hoge Raad komt tot ander oordeel
Recent heeft de Hoge Raad daar echter een heel andere uitspraak over gedaan. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 4 mei 2018 beslist dat het afnemen of vervallen van de lotsverbondenheid geen grond kan zijn voor het eindigen van de partneralimentatie. Weliswaar is de lotsverbondenheid de grondslag voor het ontstaan van het recht op partneralimentatie, maar het voortduren van het recht op partneralimentatie is niet afhankelijk van het voortduren van de lotsverbondenheid. Om die reden kan – ook niet in samenhang met andere omstandigheden – een afnemende lotsverbondenheid tot een beëindiging van de partneralimentatie leiden.

Kortom door de recente Hoge Raad uitspraak is het een stuk lastiger geworden om eenmaal vastgestelde partneralimentatie voor de thans nog geldende termijn van 12 jaar definitief te beëindigen.

Verhuizen na scheiding

Als ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen hebben, dan dienen zij belangrijke beslissingen aangaande hun kinderen in beginsel gezamenlijk te nemen. Voor een verhuizing met de kinderen is in beginsel toestemming van de andere ouder nodig, en anders vervangende toestemming van de rechtbank. Alvorens vervangende toestemming te geven, zal de rechter een uitvoerige belangenafweging maken.

Een scheiding of relatiebreuk heeft vaak al grote impact op minderjarige kinderen, dus het is zaak om een verhuizing zorgvuldig aan te pakken. Het beste is om tijdig vooraf met elkaar in overleg te treden, zo nodig onder begeleiding van een deskundige zoals een mediator. Komen de ouders er niet uit, dan zou de kwestie vooraf aan de rechtbank voorgelegd moeten worden. Pas als de rechter duidelijkheid heeft gegeven, zou een eventuele volgende stap gezet moeten worden.

Bodemprocedure vaak frustrerend

In de praktijk kom ik helaas veelvuldig situaties tegen waarin één van de ouders simpelweg is vertrokken met de kinderen, zonder toestemming van de ander of van de rechtbank. Dit kan erg ingrijpend en schadelijk voor de kinderen zijn. Bovendien leidt het vaak tot vervelende gerechtelijke procedures die de onderlinge verstandhoudingen nog verder op scherp zetten.

Helaas biedt de rechtspraak niet altijd oplossing. Bij een plotselinge verhuizing van een ouder met de kinderen, start de achterblijver vaak een kort geding. Uitgangspunt voor de kort gedingrechter is echter dat aansluiting gezocht wordt bij de feitelijke situatie. De verhuisde ouder hoeft dus niet direct terug te keren, de uitkomst van de bodemprocedure moet maar afgewacht worden. Dat is bijzonder frustrerend, want tegen de tijd dat er in de bodemprocedure een uitspraak wordt gedaan, verblijven de kinderen soms al bijna een jaar (of zelfs langer!) in hun nieuwe woonplaats. Ik zie dat de verhuisde ouder dan vaak het argument opwerpt dat de kinderen inmiddels al gewend zijn in hun nieuwe woonplaats, dat ze daar vriendjes hebben, op sport zitten, naar school gaan, enz.

Recht op gelijkwaardig ouderschap

Sinds enige jaren is het beginsel van gelijkwaardig ouderschap in de wet opgenomen. Dit recht (van het kind!) op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders betekent niet dat een rechter geen toestemming voor een verhuizing mag verlenen. Maar als er toestemming wordt verleend, moet er wel op toegezien worden dat in de situatie die na verhuizing ontstaat, zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan het beginsel van gelijkwaardig ouderschap. Het verbaast mij dat de dwingendrechtelijke bepalingen omtrent gelijkwaardig ouderschap vaak niet eens genoemd worden in uitspraken rondom verhuizing met kinderen. Mijn advies aan ouders is om het vooral volgens het boekje te doen, dat is waar de kinderen doorgaans het meest bij gebaat zijn.