Vergoedingsrechten tussen ongehuwd samenwonenden

Vergoedingsrechten tussen echtgenoten zijn goed verankerd in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. Het komt vaak voor dat een van de partners met eigen vermogen een investering doet in een gezamenlijk goed, zoals een huis. Bij gehuwde stellen leidt dit doorgaans tot een vergoedingsrecht. Maar hoe zit het met ongehuwde samenwonenden? De recente jurisprudentie van de Hoge Raad maakt duidelijk dat vergoedingsrechten niet zomaar analoog kunnen worden toegepast op samenwoners. Dit artikel onderzoekt de juridische aspecten van vergoedingsrechten, ongerechtvaardigde verrijking, en hoe de rechtspraak hierop anticipeert in situaties van informeel samenleven zonder huwelijkse of geregistreerde verbintenissen.

1. Wat is een vergoedingsrecht?

Een vergoedingsrecht ontstaat wanneer een van de echtgenoten met eigen vermogen een investering doet in een gemeenschappelijk goed of in een goed dat eigendom is van de andere echtgenoot. Het meest voorkomende voorbeeld is de aflossing van een hypotheek op een gezamenlijke woning. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten bevestigd dat dergelijke vergoedingsrechten bestaan tussen echtgenoten​. Dit principe is inmiddels gecodificeerd in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht en zorgt ervoor dat de betalende echtgenoot recht heeft op een vergoeding wanneer bijvoorbeeld een lening met eigen middelen wordt afgelost​​.

2. Toepassing van vergoedingsrechten bij ongehuwden: Jurisprudentie Hoge Raad

In de zaak die leidde tot de uitspraak van de Hoge Raad op 14 april 2023, speelde een geschil tussen een man en een vrouw die ongehuwd samenwoonden. De man had met eigen geld de gezamenlijke hypothecaire lening afgelost en claimde dat de vrouw hem de helft van dit bedrag verschuldigd was, aangezien de woning voor de helft van haar was​​.

Het gerechtshof had eerder geoordeeld dat de vrouw inderdaad een bedrag van €107.000 aan de man moest betalen, verwijzend naar eerdere arresten over vergoedingsrechten binnen het huwelijksvermogensrecht. Echter, de Hoge Raad oordeelde anders. Het Hof had verzuimd te onderkennen dat deze jurisprudentie niet geldt voor ongehuwd samenwonenden. Er is immers geen wettelijke grondslag om vergoedingsrechten uit het huwelijksvermogensrecht analoog toe te passen op ongehuwd samenwonenden​.

3. Vermogensrechtelijke verplichtingen bij ongehuwde samenwonenden

Hoewel er geen vergoedingsrechten bestaan zoals in het huwelijksvermogensrecht, betekent dit niet dat er geen enkele vermogensrechtelijke aanspraak bestaat tussen samenwonenden. Volgens de Hoge Raad kunnen er onder het algemene vermogensrecht wel degelijk verplichtingen ontstaan tussen ongehuwd samenwonenden, bijvoorbeeld op grond van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling​​.

Ongerechtvaardigde verrijking

In situaties waarbij de ene partner de andere partner verrijkt zonder rechtsgrond, kan een vordering ontstaan op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De kern van ongerechtvaardigde verrijking is dat iemand ten koste van een ander is verrijkt zonder daarvoor een juridische reden. Artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek regelt deze verplichting​.

Onverschuldigde betaling

Een andere mogelijke rechtsgrond voor een vordering tussen samenwonenden is onverschuldigde betaling. Dit betreft situaties waarin een partij een betaling doet zonder dat daar een rechtmatige verplichting aan ten grondslag ligt​.

4. Rol van huwelijkse voorwaarden of samenlevingscontracten

Voor ongehuwde samenwonenden is het belangrijk om de financiële afspraken schriftelijk vast te leggen in een samenlevingscontract. Hoewel een samenlevingscontract niet dezelfde juridische werking heeft als huwelijkse voorwaarden, kunnen de partijen hierin wel bepalingen opnemen over de verdeling van vermogens, de woning, en eventuele vergoedingsrechten bij beëindiging van de relatie. Dit biedt rechtszekerheid en voorkomt geschillen bij de verdeling van gezamenlijke eigendommen​​.

Een voorbeeld is het afspreken van een verdelingsclausule die bepaalt dat als een van de partners met eigen vermogen bijdraagt aan een gezamenlijk goed, dit bedrag bij het einde van de relatie terugbetaald moet worden. Dit kan geschillen voorkomen over de vraag of er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking​​.

5. Conclusie: Voorkom onduidelijkheden met contracten

De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van duidelijke afspraken tussen ongehuwd samenwonenden. Vergoedingsrechten zoals die gelden voor gehuwden of geregistreerde partners zijn niet van toepassing op samenwoners zonder formeel contract. In plaats daarvan moet een beroep worden gedaan op het algemene vermogensrecht, zoals ongerechtvaardigde verrijking. Dit maakt het des te belangrijker voor samenwonenden om hun afspraken goed vast te leggen in een contract. Door een samenlevingscontract op te stellen kunnen partners zich wapenen tegen toekomstige geschillen.

Heeft u vragen over vergoedingsrechten of wilt u hulp bij het opstellen van een samenlevingscontract? Voor meer gedetailleerde informatie en professionele hulp door advocaten kunt u een vraag stellen via advocaten.nl of bellen met 0900-advocaten ().

Internationaal Alimentatierecht: Welke rechter is bevoegd, welk recht is toepasselijk?

Woont u buiten Nederland en hebt u te maken met alimentatie recht- of onderhoudsverplichting jegens een partner of kinderen, dan is het essentieel om vast te stellen welke rechter in Nederland of een ander land bevoegd is, en welk recht dient te worden toegepast. De uitkomst van een procedure kan per geval sterk wisselen.

Als u te maken heeft met problemen rond de vaststelling of incasso van alimentatie met internationale aspecten, is het belangrijk om te begrijpen hoe het internationaal alimentatierecht en de Europese Alimentatieverordening functioneren. Deze regelgeving is van essentieel belang bij grensoverschrijdende alimentatiezaken, maar is tegelijkertijd dermate complex dat degelijke rechtsbijstand noodzakelijk is.

Erkenning en Tenuitvoerlegging van Buitenlandse Beslissingen

Gaat het om een reeds bestaande beslissing die door een buitenlands rechter is gegeven, dan is het belangrijk om te kunnen bepalen of die beslissing in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Een cruciaal aspect van het internationaal alimentatierecht is de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen. Hierbij zijn onder meer de volgende regelgevingen en verdragen van belang:

In de meeste gevallen zal een buitenlandse beslissing, mits voorzien van een zogenaamd Europees certificaat, in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Voor meer informatie over ten uitvoerlegging van beschikkingen en incasseren van alimentatie leest u hier meer.

Is er nog geen beslissing, of is er een beslissing die dient te worden gewijzigd, omdat de inhoud niet meer beantwoord aan de feitelijke situatie – en dient over de alimentatie een procedure te worden gevoerd, dan is het van belang vast te stellen of de Nederlandse dan wel een buitenlandse rechter bevoegd is om over de vordering te oordelen. Dus bevoegdheid van de rechter moet eerst door de rechter zelf worden vastgesteld, alvorens hij een inhoudelijke beslissing kan geven. Ook de regels over de bevoegdheid van de rechter zijn bij grensoverschrijdende alimentatiegeschillen complex. In de meeste gevallen geldt binnen Europa de Europese Alimentatieverordening van 2008.

Belangrijkste Bronnen van Internationaal Alimentatierecht

Het internationaal alimentatierecht bestaat uit diverse bronnen, waaronder:

De Europese Alimentatieverordening

De Europese Alimentatieverordening speelt een centrale rol in grensoverschrijdende alimentatiezaken binnen de EU. Deze verordening bepaalt:

  • Welke rechtbanken bevoegd zijn om alimentatiezaken te behandelen (Artikelen 1 lid 1, 3 e.v., 75, 76 Alimentatie Verordening).
  • Forumkeuze en stilzwijgende forumkeuze (Artikelen 4, 5 Alimentatie Verordening).
  • Subsidiaire aanknoping en forum necessitatis (Artikelen 6, 7 Alimentatie Verordening).
  • Verzoeken tot wijziging van alimentatiebeslissingen (Artikel 8 Alimentatie Verordening)​​.

Toepasselijk Recht

Bij het vaststellen van alimentatie dient de Nederlandse rechter het toepasselijke recht te bepalen. Dit kan Nederlands of buitenlands recht zijn, afhankelijk van de omstandigheden. De regels hiervoor zijn vastgelegd in het Haags Alimentatie Protocol 2007 (Artikelen 3-8)​​.

Voor zowel de alimentatiegerechtigde als de alimentatieplichtige is het belangrijk te weten welk mogelijkheden er zijn voor de keuze van het toepasselijk recht. In enkele gevallen, zoals voor kinderbijdragen, bieden de regels weinig speelruimte, en zijn dwingend recht. Men kan daar niet van afwijken. In gevallen van partneralimentatie is dat anders. Zowel door een gezamenlijke keuze van partijen als door de keuze van één partij om de procedure bij de rechter in het ene dan wel het andere land aan te vangen kan de uitkomst van een procedure worden beïnvloed. Die keuzemogelijkheid is echter in sommige gevallen weer beperkt door de bescherming die bijvoorbeeld de alimentatiegerechtigde geniet. De regels hierover zijn complex en het is dus aan te bevelen om vooraf een degelijk advies in te winnen over de processtrategie. Die strategie kan dus zowel de aanvang van de procedure als het te voeren verweer – indien de procedure reeds is aangevangen – omvatten.

Conclusie

Ex-partners die te maken hebben met internationale alimentatiekwesties staan voor complexe juridische uitdagingen. Kennis van zowel nationale als internationale regelgeving, waaronder de Europese Alimentatieverordening en het Haags Alimentatie Protocol, is essentieel. Deze wetten en verdragen bieden een raamwerk voor de vaststelling, wijziging, en incasso van alimentatie over de grenzen heen. Bij problemen of onduidelijkheden is het raadzaam juridisch advies in te winnen bij advocaten.nl. U kunt daarvoor een email zenden aan info@advocaten.nl of bellen met 0900-advocaten.

Afhandeling van Echtscheiding en Verdeling Gemeenschappelijk Vermogen

De gemeenschap van goederen wordt beëindigd zodra het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend. Vanaf dat tijdstip zijn de echtgenoten niet langer aansprakelijk voor nieuwe schulden die door de andere echtgenoot worden aangegaan.

Bij een echtscheiding is de verdeling van gemeenschappelijk vermogen of de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden een belangrijk proces. In Nederland trouwen de meeste paren in gemeenschap van goederen, waarbij alle bezittingen en schulden worden gedeeld. Dit omvat zaken als de woning, inboedel, auto’s, banktegoeden, spaarpolissen, schulden, maar ook een eigen bedrijf of aandelen in een BV. Uitzonderingen zijn erfenissen of schenkingen die met een uitsluitingsclausule zijn verkregen, waardoor ze privébezit blijven​.

Procedure bij Echtscheiding

Tijdens de echtscheidingsprocedure worden afspraken gemaakt over de verdeling van het vermogen. Standaard wordt alles gelijk verdeeld na het vaststellen van wat tot de huwelijksgemeenschap behoort. De verdeling, inclusief de afhandeling van eventuele schulden, wordt bij voorkeur vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. Als er geen overeenstemming is, kan de rechter een beslissing nemen met hulp van deskundigen zoals een makelaar of accountant.

Beëindiging van de Gemeenschap van Goederen

De gemeenschap van goederen eindigt op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend. Vanaf dat moment zijn de echtgenoten niet meer verantwoordelijk voor nieuwe schulden die door de ander worden aangegaan​​.

Verschillende Vormen van Vermogensverdeling

  1. Gemeenschap van Goederen: Alles wat het echtpaar bezit en schulden zijn gezamenlijk. Vermogen moet ‘in redelijkheid en billijkheid’ worden verdeeld, soms door de ex-partner uit te kopen​​.
  2. Beperkte Gemeenschap van Goederen: Voor huwelijken na 1 januari 2018 geldt vaak deze vorm. Vermogen verkregen vóór het huwelijk blijft privé, en vermogen opgebouwd tijdens het huwelijk wordt als gezamenlijk beschouwd​
  3. Huwelijkse Voorwaarden: Hier worden voorwaarden opgesteld voor het vermogen. Bij een verrekenbeding moet er jaarlijks een verrekening plaatsvinden van het gezamenlijk opgebouwde vermogen​

Bovenstaand biedt enig inzicht in de complexe aspecten van vermogensverdeling bij echtscheidingen in Nederland. Voor gedetailleerd advies en juridische bijstand, bezoek advocaten.nl en 0900-advocaten.

Verzwijging Van Goederen Bij Verdeling En Verbeuring

De Hoge Raad heeft bevestigd dat voor de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW enkel daadwerkelijk weten van de deelgenoot over het behoren van het goed tot de gemeenschap vereist is. De sanctie vervalt niet door inkeer, behoudens bijzondere omstandigheden.

Wat is de reikwijdte Sanctie Artikel 3:194 Lid 2 BW volgens Hoge Raad Uitspraak

De Hoge Raad heeft op 31 maart 2017, onder zaaknummer ECLI:NL:HR:2017:565, een belangrijke uitspraak gedaan over de reikwijdte van de sanctie in artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze bepaling houdt in dat een deelgenoot in een gemeenschap die opzettelijk goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in deze goederen verliest ten gunste van de overige deelgenoten.

In deze zaak was de vraag of voor het toepassen van deze sanctie het voldoende is dat de deelgenoot die het goed verzwijgt of verbergt, behoorde te weten dat dit goed tot de gemeenschap behoort. De Hoge Raad bevestigde dat enkel het ‘behoren te weten’ niet voldoende is om de sanctie toe te passen. Het vereiste van opzet kan niet worden geobjectiveerd; de deelgenoot moet daadwerkelijk weten dat het goed tot de gemeenschap behoort.

De Hoge Raad onderzocht tevens of de sanctie vervalt als de deelgenoot die het goed verzwegen heeft, tot inkeer komt. De Hoge Raad bevestigde dat de sanctie niet vervalt door inkeer, tenzij er sprake is van omstandigheden die een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen. Dit standpunt onderscheidt zich van de regel in artikel 1:135 lid 3 BW, waar een sanctie pas van toepassing is na verrekening van het vermogen tussen echtgenoten.

Het arrest van het hof in deze zaak werd echter vernietigd door de Hoge Raad. Dit was vanwege een fout in de beoordeling van de fiscale gevolgen van de verzwijging door het hof, waarmee het buiten de grenzen van de rechtsstrijd trad.

Voor een volledige inzage in de uitspraak, bezoek ECLI:NL:HR:2017:565.

Wilt u meer weten over de gevolgen en mogelijkheden bij verzwijging van gemeenschapsgoederen, stel aan vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten

Gemeenschapsschuld na een echtscheiding

Dit artikel bespreekt de gemeenschapsschuld na een echtscheiding, waarbij wordt ingegaan op draagplicht, verknochtheid en redelijkheid en billijkheid. Het legt uit wanneer schulden als verknocht worden beschouwd en hoe een beroep op redelijkheid en billijkheid kan worden gedaan. Daarnaast wordt het automatisch verdelen van pensioen bij echtscheiding besproken.

De belangrijkste elementen waarmee rekening wordt gehouden omvatten de draagplicht, verknochtheid en de redelijkheid en billijkheid.

Wat betekenen deze begrippen en in hoeverre kunnen ze een oplossing bieden? Sinds 1 januari 2018 is de Wet beperkte gemeenschap van goederen van kracht. Vanaf deze datum trouwt u in een beperkte gemeenschap van goederen. Vóór 1 januari 2018 waren alle schulden en bezittingen die vóór het huwelijk van u persoonlijk waren, automatisch ook schulden en bezittingen van uw echtgenoot.

Wijziging na 1 januari 2018

Als u na 1 januari 2018 in het huwelijk treedt, blijven uw schulden en bezittingen die u vóór het huwelijk had, uw persoonlijke verantwoordelijkheid. Bezittingen en schulden die tijdens het huwelijk ontstaan, zijn gezamenlijk eigendom van u en uw echtgenoot. Natuurlijk kunt u huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden opstellen om de bezittingen en schulden na het huwelijk gescheiden te houden. Deze situatie verandert niet door de nieuwe wet. Dit artikel behandelt de gemeenschap van goederen van vóór 1 januari 2018. Laten we een studieschuld als voorbeeld nemen. Meestal is zo’n schuld vóór het huwelijk aangegaan door één van de echtgenoten. Dit betekent echter niet dat beide echtgenoten niet verantwoordelijk zijn voor de aflossing van deze schuld. In principe zijn beide echtgenoten elk voor de helft verantwoordelijk voor de gemeenschapsschuld, maar wat houdt draagplicht precies in? Het begrip draagplichtig – in deze context – verwijst naar de verplichte (maandelijkse) bijdrage die u moet betalen aan uw voormalige partner met betrekking tot een schuld die moet worden afgelost. Draagplicht draait om de vraag wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de aflossing van de schuld. Een studieschuld valt onder de huwelijksgemeenschap en wordt dus gedragen door beide echtgenoten, tenzij deze schuld als verknocht wordt beschouwd. Maar wat betekent verknochtheid eigenlijk en valt een studieschuld hieronder?

Wat betekent verknochtheid?

Bij een echtscheiding worden alle schulden, zowel vóór als tijdens het huwelijk, ongeacht wie van de (ex-)echtelieden deze is aangegaan en ongeacht aan wie ze toebehoren, beschouwd als gemeenschapsschulden. Er zijn slechts drie uitzonderingen op deze regel in de wet:

  • Goederen en schulden die aan een echtgenoot zijn geschonken;
  • Een erfenis met uitsluitingsclausule;
  • Goederen en schulden die als verknocht worden beschouwd.

Verknochtheid verwijst naar individueel eigendom van goederen en schulden die (gedeeltelijk of volledig) buiten de gemeenschap van goederen vallen. Bij verknochte goederen en schulden gaat het om bezittingen en schulden die zo persoonlijk zijn dat ze betrekking hebben op het privévermogen van de betreffende echtgenoot. Persoonlijke bezittingen, zoals sieraden, collecties of hobbygerelateerde items, kunnen als verknocht worden beschouwd. Volgens de jurisprudentie kunnen goederen of schulden als verknocht worden beschouwd als ze als uiterst persoonlijk worden beschouwd. Voorbeelden van zulke hoogstpersoonlijke zaken kunnen onder andere invaliditeitspensioenen, overbruggingsuitkeringen en smartengelduitkeringen zijn. Deze voorbeelden worden als dusdanig persoonlijk beschouwd dat ze als verknocht worden beschouwd.

Is een studieschuld dan niet een uiterst persoonlijke schuld?

Een beroep op de verknochtheid van een goed of schuld wordt in zeer uitzonderlijke gevallen gehonoreerd. In de praktijk zal een beroep op verknochtheid zelden slagen als het gaat om de draagplichtverhouding met betrekking tot een schuld. Een dergelijk beroep kan echter succesvol zijn als de draagplichtverhouding onredelijk is op basis van redelijkheid en billijkheid. Laten we eerst verduidelijken wat redelijkheid en billijkheid precies betekenen.

Wat bedoelen we met redelijkheid en billijkheid?

De wet is van toepassing op iedereen en op elke situatie. In verreweg de meeste gevallen leidt de wet tot een eerlijke en rechtvaardige uitkomst. Toch zijn er uitzonderingen waarin de uitkomst niet eerlijk is en dus niet in overeenstemming is met de redelijkheid en billijkheid. De vraag is dan: is het redelijk en billijk? De uitdaging is om de rechter ervan te overtuigen om hetgeen tussen partijen is overeengekomen aan te passen of buiten beschouwing te laten.

Wat betekenen redelijkheid en billijkheid in deze context?

Terugkomend op de studieschuld: is het redelijk en billijk dat een voormalige echtgenoot deze schuld aflost, terwijl het niet zijn/haar uiterst persoonlijke schuld is? In zo’n geval kan de rechter de echtgenoot die niet de studieschuld heeft aangegaan tegemoetkomen. Er wordt dan gekeken naar het doel van de studielening en hoe deze lening zou zijn afgelost als de partijen bij elkaar waren gebleven. De echtgenoot met de studieschuld zou in dat geval meer hebben afgelost, omdat het zijn/haar eigen uiterst persoonlijke studieschuld is. Door de echtscheiding bevindt de echtgenoot met de studieschuld zich in een gunstigere positie, terwijl de gevolgen van de lening door de echtscheiding voor de andere echtgenoot veel zwaarder kunnen wegen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat door de aflossing de kinderalimentatie niet kan worden betaald of dat de benadeelde echtgenoot maandelijks moeite heeft om rond te komen. Een dergelijk geval als hierboven beschreven kan als uitzonderlijk worden gekwalificeerd. De echtgenoot die wordt belast met het betalen van de studieschuld van zijn/haar ex-partner kan nog sterker staan als de studieschuld vóór het huwelijk is aangegaan en bovendien verzwegen is. Bovendien is een studielening bedoeld om een opleiding te financieren waar alleen degene die de lening heeft afgesloten, baat bij zal hebben. Als de opleiding niet is afgerond, kan de omvang van de schuld worden beperkt door te stoppen met de opleiding en het lenen. Er zijn tal van redenen om het begrip ‘uiterst persoonlijk’ aan te kaarten en zo sterker te staan.

Gevolgen van een succesvol beroep op redelijkheid en billijkheid Als voldoende kan worden aangetoond dat de schuld uiterst persoonlijk is, kan worden afgeweken van de hoofdregel van gelijke verdeling van de gemeenschap. Er moeten echter voldoende feiten en omstandigheden worden aangedragen door de benadeelde partij om dit te laten slagen. Het resultaat van een succesvol beroep is een herziene verdeling van de draagplichtverhouding (verplichte maandelijkse bijdrage voor de schuldaflossing). Het kan ook voorkomen dat de draagplichtverhouding dusdanig onaanvaardbaar is dat degene die de schuld is aangegaan, de schuld volledig moet dragen.

Lees meer in het artikel op advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Dwangsom Voor De Moeder Die Pakjesavond Bij Vader Tegenhoud

Pakjesavond, kerstviering en Nieuwjaar staan elk jaar gerant voor fikse ruzies tussen ouders over de omgang en de uitvoering van de omgangsregeling.

Pakjes avond, kerstviering en Nieuwjaar staan elk jaar gerant voor fikse ruzies tussen ouders over de omgang en de uitvoering van de omgangsregeling.

Zo ook in geval van de ouders die scheidden in 2019, een omgangsregeling hadden en ook gezamenlijk het ouderlijk gezag.

De vader wilde met hun 5-jarige zoon op 5 december sinterklaas pakjesavond vieren, samen met zijn nieuwe partner en hun kinderen. Zoals vaker gebeurd ontstaat dan een conflict, min of meer ingegeven door afgunst, overbezorgdheid over het welzijn van het kind, de nieuwe partner of om andere redenen. In dit geval weigerde de moeder medewerking aan de omgang van de zoon tijdens pakjesavond, omdat dit volgens haar ‘te vermoeiend’ voor haar zoon zou zijn. Deze had dezelfde dag ook op school al sinterklaasviering, en moest ook naar een belangrijke zwemles.

Hoewel men zich afvraagt waarom het noodzakelijk is voor dergelijke zaken aar de rechter te stappen, deed de vader dit toch. En dwangsom werd gevorderd, voor het geval de moeder aan deze omgang niet zou meewerken.
De rechter wees de vordering toe, inclusief de dwangsom.

In veel uitspraken wordt een dwangsom in dergelijke vordering in eerste instanties afgewezen. Pas nadat een ouder structureel en zonder goede reden de omgangsregeling met de andere ouder frustreert, gaat de rechter er toe over zwaardere maatregelen te nemen.

De Afwikkeling Van Een Nalatenschap: Conflict Met De Executeur?

Wanneer een executeur zijn taak niet goed vervult, door traag of ondoorzichtig handelen, onterecht schulden betaalt of onbegrijpelijk kosten in rekening brengt, staan de erfgenamen slechts enkele mogelijkheden open om daar iets aan te doen.

Bij de afwikkeling van een nalatenschap kent met 3 soorten executeurs, grofweg de 1, 2 en 3 sterren executeur genaamd. Meer daarover leest u hier.

De executeur wordt niet door de erfgenamen aangewezen, maar wordt door de erflater benoemd in het testament. De erfgenamen zijn daar aan gebonden.

De beheersexecuteur wikkelt de nalatenschap van een overledene af, maar mag deze niet verdelen. Voor de verdeling is dan weer de medewerking van de gezamenlijke erfgenamen noodzakelijk.
De beheersexecuteur is wat de titel inhoud: hij heeft het beheer over de nalatenschap. Hij betaalt schulden, en voor zover nodig liquideert hij goederen om de schuldeisers te voldoen. Maar ook dan is in enkele gevallen de medewerking van de erfgenamen noodzakelijk. Door het beheer en door het afleggen van een rekening en verantwoording aan het einde van het beheer wordt het voor de erfgenamen duidelijk wat de omvang van de nalatenschap en hoe groot dus ieders erfdeel is.

Voor de executeur-afwikkelingsbewindvoerder geldt nagenoeg hetzelfde, maar de afwikkelingsbewindvoerder heeft meer zelfstandige bevoegdheden. Hij kan ook zelf de verdeling tussen de erfgenamen tot stand brengen. De erfgenamen hebben zelf niet veel te zeggen over het beheer en de verdeling.

Problemen met de executeur.

De executeur wordt in de meeste gevallen niet door de erfgenamen aangewezen, maar wordt door de erflater benoemd in het testament. De erfgenamen zijn daar aan gebonden.

Wanneer een executeur zijn taak niet goed vervult, door trage afhandeling, ondoorzichtig handelen, of onterechte schulden betaalt of onbegrijpelijk kosten in rekening brengt, staan de erfgenamen maar enkele mogelijkheden open om daar iets aan te doen.

Welke maatregelen indien de executeur zijn werk niet doet?

Indien erfgenamen niet tevreden zijn met een executeur, omdat deze zijn taak niet naar behoren vervult, kunnen de erfgenamen actie ondernemen. Hieronder leest u welke maatregelen mogelijk zijn.

Ontslag van de executeur
Op verzoek van een of mee erfgenamen kan de kantonrechter een executeur ontslaan worden.

In artikel 4:149 sub f is bepaald dat de kantonrechter de executeur kan ontslaan op grond van gewichtige redenen, op verzoek van een mede-executeur, een erfgenaam of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve. De executeur kan ook tijdelijk geschorst worden, voor de duur van de ontslagprocedure, totdat een onderzoek naar de taakvervulling is verricht, en een definitieve beslissing volgt. Zoals uit dit artikel volgt kan niet iedereen het ontslag verzoeken; Een verzoek wordt in de praktijk meestal ingediend door een of meer ontevreden erfgenamen.
Ook de executeur zelf kan zijn ontslag aanvragen, indien hij zijn taak niet meer kan of wil vervullen en zijn dat geval zal de kantonrechter altijd overgaan tot ontslag.

Redenen voor het ontslag van de executeur

In de praktijk zijn de drie meest voorkomende reden voor ontslag

  • het niet of niet snel genoeg aanvaarden van de functie,
  • het te laat aanvangen van de werkzaamheden, of gewoon
  • slechte uitvoering van de noodzakelijke taken.

    Door traag handelen van de executeur kan immers schade ontstaan door het onbeheerd blijven van goederen en het ontstaan van nieuwe schulden. Ook kan door vertraging belangrijke administratie verloren gaan. De executeur kan ook worden ontslagen wanneer de taken niet goed of niet op tijd worden uitgevoerd.

De talmende executeur

Indien de executeur te lang wacht met het aanvaarden van zijn functie ontstaat er een probleem voor de erfgenamen: zij kunnen immers zelf niets doen om de nalatenschap af te wikkelen. Zij zijn gebonden aan de benoeming van de executeur. Maar de executeur dient deze volgens de wet wel eerst officieel te aanvaarden.
Indien de executeur er te lang over doet om zijn functie te aanvaarden, dan kunnen een of meer erfgenamen de kantonrechter vragen om een termijn te stellen aan de executeur. Na verloop van die termijn kan de in het testament genoemde persoon zijn taken als executeur niet meer aanvaarden.

Volgens de wet dient de executeur nadat hij de functie heeft aanvaard zijn taken ‘met bekwame spoed’ te gaan uitvoeren. Hij dient volgens het testament meestal binnen 3 tot 6 maanden na het overlijden een boedelbeschrijving te hebben gemaakt, en die ter kennis hebben gebracht aan de erfgenamen.

Alsnog ontslag slecht presterende executeur

Is de executeur echter in gebreke met zijn beheerstaken, door bijvoorbeeld geen boedelbeschrijving te maken, goederen onbeheerd te laten, geen informatie te geven aan de erfgenamen, dan kunnen de erfgenamen aan de kantonrechter alsnog verzoeken om de executeur te ontslaan.

Wanneer wordt de executeur ontslagen

Een ontevreden erfgenaam is geen uitzondering. Eén erfgenaam wil nu eenmaal meer of anders geïnformeerd worden dan een andere erfgenaam. Vaak heeft elke erfgenaam een eigen mening over de afwikkeling, en in veel gevallen spelen ook de persoonlijke verhoudingen een rol. Erfgenamen en executeur zijn niet zelden ook familie van elkaar. Een executeur handelt zelfstandig en hoeft voor de uitvoering van veel taken geen aanwijzingen van de erfgenamen op te volgen. Een conflict ligt dus altijd op de loer.

Indien een erfgenaam om een dringende reden het ontslag aanvraagt, dient de kantonrechter degelijk te onderzoeken of de klachten terecht zijn.

Grondige redenen voor een ontslag

De erfgenaam moet echter met hele grondige redenen komen, en zal daarvan ook duidelijke aanwijzingen moeten aanleveren in de vorm van schriftelijk bewijs. De aanvraag moet dan ook degelijk onderbouwd zijn en mag niet zomaar gestoeld zijn op persoonlijke onvrede, of een persoonlijk conflict.
Aan een werkelijk ontslag dienen gewichtige redenen ten grondslag te liggen, zoals wanbeheer (goederen blijven onbeheerd, schuldeisers gaan er van door met zaken, de boedelbeschrijving is zeer gebrekkig, of de executeur misbruikt bevoegdheden al of niet voor eigen gewin, of hij bevoordeelt een of meer erfgenamen, waar hij anderen benadeelt. De kantonrechter dient per geval te onderzoeken of de omstandigheid ernstig genoeg is om gewichtige redenen aan te nemen om tot ontslag van de executeur over te gaan.

De ontslagen executeur kan zijn werkzaamheden niet meteen staken, omdat de wet bepaalt dat zijn taak pas eindigt indien de nieuwe executeur of de erfgenamen zelf die taken gaan uitvoeren.

Vervanging van de executeur

Na ontslag dient in de meeste gevallen te worden voorzien in een vervangende executeur. Indien het testament een reserve executeur noemt, wordt deze benaderd en wordt die aangewezen om de taken voort te zetten.
Als het testament geen reserve-executeur noemt mag de kantonrechter alleen een nieuwe executeur aanwijzen als dit in het testament expliciet is bepaald. Indien het testament hierover zwijgt, moeten de erfgenamen in onderling overleg zelf de erfenis afwikkelen. Mogelijk met nog meer problemen tot gevolg.

Zelf afwikkelen na ontslag executeur

Dit zelf in onderling overleg de nalatenschap afwikkelen kan een probleem worden, indien de erfgenamen niet of niet snel tot overeenstemming kunnen komen. Kantonrechters voorzien dit meestal tijdig. Indien een aanvraag tot ontslag wordt ingediend door één of enkele ontevreden erfgenamen, maar alle overige erfgenamen zich afzijdig houden, of juist de executeur steunen, zal de kantonrechter extra kritisch zijn bij het onderzoek naar de gewichtige redenen.
Indien niet alle erfgenamen achter de ontslagaanvraag staan, zal het duidelijk zijn dat alleen in geval een nieuwe executeur de taken voortzet, problemen kunnen worden voorkomen. In het andere geval, dat zich geen nieuwe executeur aandient, of indien er geen reserve executeur is, zullen de erfgenamen, waar tussen al enige onenigheid is gerezen, aan zichzelf zijn overgelaten bij de afwikkeling van de nalatenschap. De problemen kunnen dan nog ernstiger worden. Die situatie voorspelt meestal weinig goeds voor een snelle en heldere afwikkeling en verdeling van de nalatenschap. Na ontslag van een executeur, en indien geen nieuwe executeur de taken voortzet, kan het vaak nog jaren duren alvorens de afwikkeling gereed is.

Wees terughoudend bij een ontslag aanvraag van de executeur

Men dient dus zeer terughoudend te zijn bij een aanvraag om ontslag van de executeur. De executeur zou immers in zo`n situatie, nog voordat de kantonrechter een besluit neemt, zelf zijn taak kunnen neerleggen of ontslag aan kunnen vragen, bijvoorbeeld wegens het ontbreken van het noodzakelijke vertrouwen bij de erfgenamen. Dan zijn de erfgenamen op zichzelf aangewezen om de nalatenschap af te wikkelen. Bij complexe nalatenschappen kan dat voor aanzienlijke problemen, hoge kosten en lange vertraging zorgen.

Hebt u vragen over de afwikkeling van een nalatenschap, over de executeur of afwikkelingsbewindvoerder, bel dan met 0900-advocaten of zend een bericht aan advocaten.nl.

De Beloning Van De Executeur Van De Nalatenschap

De beloning van een executeur of bewindvoerder die is betrokken bij de nalatenschap kan aanleiding geven tot geschillen, tenzij zowel de benoeming als de beloning goed is geregeld. Sommige nalatenschappen vergen bij de afwikkeling nu eenmaal meer en complexere taken dan andere. Een redelijke beloning die op heldere wijze is berekend kan conflicten voorkomen.

Een erflater kan bij testament een persoon benoemen die voor de erfgenamen bepaalde taken uitvoert. Er zijn verschillende soorten executeurs, waarover u hier meer leest.
Afhankelijk van de soort bewindvoerder zal de bemoeienis meer of minder zwaar zijn. Een executeur die uitsluitend de begrafenis regelt is natuurlijk sneller klaar met zijn taak als een executeur afwikkelingsbewindvoerder. Bovendien bepaalt de de omvang en de complexiteit van de nalatenschap welke taken dienen te worden uitgevoerd. Tot slot is ook van groot belang wat de opstelling van de erfgenamen zal zijn; gaan deze met elk redelijk voorstel van de executeur akkoord, dan is zijn taak natuurlijk aanzienlijk eenvoudiger, dan wanneer hij voortdurend tegenstand ervaart van een of meer erfgenamen. Welke middelen de erfgenamen hebben om bezwaren tegen de executeur kenbaar te maken leest u in een volgend artikel.

De wet bepaalt in artikel 4:159 BW dat de executeur 1% van de omvang van de nalatenschap (berekend op de sterfdag) ontvangt als vergoeding voor zijn bemoeienis bij de afwikkeling van de nalatenschap.
Artikel 4:159 BW lid 1: “Tenzij bij uiterste wil anders is geregeld, komt de bewindvoerder, of als er meer dan een bewindvoerder is, hun tezamen, per jaar een ten honderd van de waarde aan het einde van dat jaar van het onder bewind staande vermogen toe.”

Deze beloning is dus geen uurtarief en is ook niet afhankelijk van de hoeveelheid of complexiteit van het werk dat moet worden uitgevoerd. In sommige gevallen kan die beloning dus veel te laag” of te hoog uitvallen.

Artikel 4:159 lid 3 BW bepaalt: “Op grond van onvoorziene omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder, van de rechthebbende of iemand in wiens belang het bewind is ingesteld, voor bepaalde of voor onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de uiterste wil of de wet is aangegeven.
In bijzondere gevallen kan de kantonrechter de beloning veranderen, bijvoorbeeld indien de beloning onredelijk hoog of laag is.

Indien een professionele bewindvoerder wordt benoemd wordt er meestal een uurtarief bepaald.

Is er niets ver het loon geregeld in het testament dan kan de executeur teveel of te weinig beloning ontvangen. Dan spreekt u onderling een uurtarief af. Dit tarief kan per professional verschillen en in de loop der jaren veranderen. Een uurtarief houdt rekening met de hoeveelheid werk en de complexiteit van de nalatenschap. Benoemt u een vriend? Dan geeft een vast bedrag voldoende erkenning, zonder teveel druk bij de executeur te leggen over de nalatenschap.

De erflater doet er dan ook verstandig aan om, naast de benoeming van de executeur, ook het loon in het testament vast te leggen. Dit zal in dat geval meestal een uurtarief bedragen. Hoewel nog de vraag is of een executeur werkelijk zijn taak zal aanvaarden na het overlijden, kan in dat geval geen geschil meer ontstaan over de kosten. Het loon dient immers te worden voldaan uit de nalatenschap, en die kosten worden dus omgeslagen over alle erfgenamen gezamenlijk.

Indien een vriend of familielid, bijvoorbeeld één van de erfgenamen zelf, wordt benoemd kan ook een vast bedrag worden toegekend, of een combinatie van een gematigd uurtarief en een vast bedrag.

Een familielid of erfgenaam heeft vaak een eenvoudiger taak omdat deze al enig inzicht heeft in de complexiteit van de nalatenschap. Bovendien is de beloning hier minder belangrijk, omdat men een taak uitvoert voor familieleden.

De erfgenaam doet ook verstandig indien het testament bepaalt hoe de beloning wordt uitbetaald, tussentijds of achteraf door vaststelling door de erfgenamen, of door de executeur zelfstandig vast te stellen, mits er naderhand rekenschap wordt afgelegd aan de erfgenamen.

Meer informatie over de (onredelijke) belang van een executeur, wanbeleid of andere vragen over de executeur, bel 0900 advocaten of stuur een bericht aan advocaten.nl. Professionele juristen en advocaten beantwoorden uw vragen.

Het Onterfde Kind En De Legitimaire Massa

Door onterving ontstaat een recht op de legitieme portie. Hoewel dit slechts een vordering in geld is, ontstaan vaak probleem bij de vaststelling van deze vordering. Een onterfd kind, ook wel legitimaris genoemd, heeft immers alleen een vordering, maar is niet betrokken bij de verdeling van de nalatenschap. Hoe wordt deze vordering berekend en welke regels gelden bij vaststelling van de de legitimaire massa.

Kinderen en de echtgenoot zijn de wettelijke erfgenamen. Is er geen testament, dan erven zij alle gelijke delen. Een ouder kan een echtgenoot of een kind onterven door een testament te maken. Wordt in een testament een ander als enig erfgenaam benoemd, of een wettelijk erfgenaam uitgesloten, dan is er sprake van onterving. Huwt een een vader van kinderen na het overlijden van zijn echtgenoot opnieuw, en overlijdt de vader zonder een testament te maken, dan zijn de kinderen feitelijk onterft, al hebben zij wel een vordering op de nieuwe echtgenoot.

In één geval geldt in de wet een remedie tegen de onterving. De wet bepaalt dat het onterfde kind een beroep kan doen op de legitieme portie. De legitieme geldt niet voor de echtgenoot of eventueel andere erfgenamen bij versterf in de 2e of 3e graad, en ook niet voor stiefkinderen. Echter wel weer kleinkinderen; als een kind vóór de ouder overlijdt, en zelf kinderen had, dan worden die kinderen legitimaris door plaatsvervulling.

De legitieme portie
De wet kent aan een kind uit de erfenis van zijn ouder een minimaal deel. Het kind kan niet voor minder dan dit deel worden gekort in zijn wettelijke rechten.

Een kind dat is onterfd en die recht heeft op de legitieme portie wordt ook ‘legitimaris’ genoemd. De legitimaris heeft 5 jaar na het overlijden de tijd om zijn deel op te eisen.

Dit opeisen moet de legitimaris doen bij de executeur of de erfgenamen. De wet bepaalt hier dat de legitimaris geen aandeel in alle goederen kan eisen, maar slechts een bedrag, dat een deel vertegenwoordigd van de waarde van de gehele nalatenschap. Hoe deze wordt berekend wordt hier uitgelegd, dat handelt over de legitimaire massa.

De legitieme portie is een vordering in geld, en in omvang de helft van de waarde die hij als wettelijk erfgenaam zou ontvangen, als hij niet onterft was. Een onterfd kind die één broer heeft zou dus 50% erven van de nalatenschap van een ouder. Is de broer tot enig erfgenaam aangewezen dan is het kind dus onterfd, maar heeft in elk geval recht op een bedrag in geld, dat 25% van de omvang van de nalatenschap bedraagt. Hij moet dan binnen 5 jaar vorderen bij de broer.

De legitimaire massa.
Het wettelijk erfdeel wordt berekend over de waarde van de nalatenschap. De legitieme portie (de helft van het wettelijk erfdeel) wordt echter niet berekend over de waarde van de nalatenschap maar over de legitimaire massa. Dit is de legitimaire aanspraak.

Het is voor de legitimaris belangrijk dit onderscheid in de gaten te houden, omdat deze bepaling voorkomt dat zijn legitieme portie toch niet via een vermindering van de nalatenschap door toedoen van de erflater alsnog lager wordt dan de helft van een wettelijke erfdeel.

De legitimaire massa is de waarde van een erfenis op de dag van overlijden, maar vermeerderd met de giften van de erflater voorafgaande aan het overlijden gedaan. De kosten van de nalatenschap, zoals beheerskosten, begrafenis of crematie, kosten van de bewindvoerder of executeur etc worden hier nog van afgetrokken.

De wet bepaalt in artikel 4:65 BW
De legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f. Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder i zijn ontstaan.

Stel dat de broer, die tot enig erfgenaam is aangewezen, tijdens het leven van de ouder al aanzienlijke sommen geld heeft ontvangen, en laten we aannemen dat de ouder 10 jaren vóór zijn overlijden al de helft van zijn vermogen heeft geschonken aan de de broer als enig erfgenaam, dan zou de onterfde broer die schenking in de berekening moeten betrekken om de legitimaire massa te kunnen vaststellen.

De wet bepaalt dus dat die giften voor de vaststelling van de legitimaire aanspraak fictief moeten worden “ingebracht”, dus opgeteld bij de waarde van de nalatenschap op de dag van het overlijden. De hoofdregel is de vijfjaarstermijn in artikel 4:67 BW sub e BW: Als de gift binnen vijf jaar voor het overlijden van de erflater is gedaan, wordt de gift meegenomen in de berekening van de legitimaire massa.

Artikel 4:67 BW geeft een opsomming welke door de erflater gedane giften in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de legitimaire massa, ook indien deze giften langer dan 5 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Niet elke gift wordt in aanmerking genomen. Kleine giften, voor zover gebruikelijk, blijven buiten beschouwing, giften aan de echtgenoot, en giften in verband met kosten van levensonderhoud doorgaans ook.
Bij de berekening van de legitieme porties worden de volgende door de erflater gedane giften in aanmerking genomen:
a. giften die kennelijk gedaan en aanvaard zijn met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld;
b. giften die de erflater gedurende zijn leven te allen tijde had kunnen herroepen of die hij bij de gift voor inkorting vatbaar heeft verklaard;
c. giften van een voordeel, bestemd om pas na zijn overlijden ten volle te worden genoten;
d. giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;
e. andere giften, voor zover de prestatie binnen vijf jaren voor zijn overlijden is geschied.

Een curieuze regel is die van art 4:67 sub d:
de giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is;

Als voorbeeld kan hier gelden:
Een alleenstaande moeder met twee kinderen, broer A en zus B, schenkt een woning met een waarde van € 500.000,- aan haar B. Acht jaar nadat B de schenking kreeg overlijdt de moeder. De nalatenschap bestaat nog uit uit een bankrekening met € 20.000,- en er zijn geen schulden. Beide kinderen zijn ieder voor de helft erfgenaam. Feitelijk is broer A onterft, althans ernstig gekort in zijn rechten.
Het saldo van de nalatenschap is dus niet meer dan € 20.000,-.
Als A. en B. beiden de nalatenschap aanvaarden en broer A. een beroep op zijn legitieme portie doet, zou de legitimaire massa (€ 500.000 + € 20.000 =) € 520.000 bedragen. Zijn wettelijk erfdeel zou € 260.000 bedragen, dus de legitimaire aanspraak van A. is € 130.000. Op die legitimaire aanspraak wordt zijn aandeel in het saldo van de nalatenschap nog in mindering gebracht, dus verminderd met € 10.000,- . Zijn legitimaire tekort is nu dus € 120.000. Broer A kan nu zus B aanspreken door de aanspraak van B op de nalatenschap in te korten, maar ook op de (waarde van de) gift van B.
Volgens de concrete opvatting zou zuster B echter eenvoudig deze aanspraak van A kunnen ontlopen: door de nalatenschap te verwerpen zonder zich haar legitieme voor te behouden, zullen de giften die langer dan vijf jaren voor het overlijden van de erflater zijn uitgevoerd volgens artikel 4:67 sub d niet meer voor inkorting vatbaar zijn. Door verwerping is B immers geen legitimaris meer in de ruime zin (zij is dan geen erfgenaam meer). De uitzondering van art 4:67 sub d is dan van toepassing: de schenking wordt meegerekend “mits zij erfgenaam is“.
Het maakt hierbij overigens niet uit of B zou zijn onterfd en B de legitieme niet zou opeisen.

In de literatuur is ook de opvatting beleden dat een dergelijke zienswijze niet redelijk is. Op die wijze wordt A immers ernstig benadeeld, en de wetsregel geeft dan niet het door de wet gewenste resultaat. De abstracte zienswijze gaat er van uit de in artikel 4:67 sub d wordt bedoeld met “mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is” de legitimaris in ruime zin wordt bedoeld, ongeacht of deze zich bediend van de “legitieme”. In deze abstracte opvatting maakt het niet uit dat B de nalatenschap verwerpt; de bepaling van artikel 4:67 sub d wordt geabstraheerd van de door een kind werkelijk een beroep op de legitieme is of kan worden gedaan.

In de abstracte opvatting kan A dus altijd inkorten en daarvoor B aanspreken.
In één uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden wordt de abstractie visie gevolgd.
“Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voor het zijn van ‘legitimaris’ in de zin van artikel 4:67 lid d BW niet relevant is of een beroep op de legitieme portie is gedaan of niet. Het woord ‘legitimaris’ in artikel 4:67 lid d duidt de persoon aan die aanspraak kan maken op een legitieme portie, niet slechts de persoon die dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Steun voor deze uitleg biedt de omschrijving die het hiervoor vermelde artikel 4:63 lid 2 BW geeft van legitimarissen, te weten afstammelingen van de erflater die door de wet als erfgenamen tot zijn nalatenschap worden geroepen.”

Dit lijkt een meer redelijke opvatting te zijn waarvoor meerdere argumenten gelden. Het gaat te ver om al deze argumenten hier te noemen maar voor meer informatie kunt u bellen met 0900- advocaten of een bericht zenden aan Advocaten.nl.

Afstand Van Het Recht Op Alimentatie – Kan Dat Bij De Huwelijkssluiting Al Worden Vastgelegd?

Afscheid nemen doet zeer, zeker als er een hoge alimentatie verschuldigd wordt na de echtscheiding. Veel echtelieden komen vóór het huwelijk al overeen om daarop geen aanspraak te maken. Maar werkt dat ook?

Levensonderhoud na de echtscheiding is een wettelijke recht waar op elke ex partner jegens de andere partner een beroep kan doen. Toch doen ex-partners regelmatig afstand van dit recht bij de echtscheiding.
Hoewel sinds 2018 de termijn waarin de alimentatie dient te worden betaald verkort is van 12 naar 5 jaren komt het nog regelmatig voor dat echtelieden reeds vóór de huwelijkssluiting dit beroep op alimentatie willen uitsluiten.

Afstand van onderhoudsbijdrage of alimentatie
Bij huwelijkse voorwaarden kunnen echtgenoten reeds vóór het huwelijk overeen komen dat zij over en weer afzien van het recht op partneralimentatie na de echtscheiding.

Dit zogenaamde nihilbeding wordt door sommige notarissen bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden opgenomen, maar met dien verstande dat de contractspartijen rekening moeten houden met de omstandigheid dat dit beding mogelijk geen rechtskracht heeft.

In de wet is bepaald dat echtelieden bij de echtscheiding kunnen overeenkomen (vóór of na de echtscheidingsbeschikking) of en welk bedrag één ex-partner jegens de ander alimentatie verschuldigd is. (art. 1:158 Burgerlijk wetboek) Een overeenkomsten waar in partijen reeds vooraf afstand doen van dit recht is echter nietig, zoals is te lezen in artikel 1:400 lid 2 Burgerlijk wetboek.

Een nihilbeding wordt echter zowel in de wet als in de parlementaire geschiedenis niet zonder meer als nietig beschouwd. Zowel in de rechtspraak als in de literatuur zijn de opvatting over dit onderwerp verdeeld. In de rechtspraak zijn in 1980 en 1996 arresten gewezen door de Hoge Raad. Nihilbedingen in voorhuwelijkse voorwaarden zijn een aantal maal voorgelegd aan Rechtbanken en ook in appel is de kwestie voorgelegd.
Volgens de jurisprudentie is een voorhuwelijkse nihilbeding nietig, maar onder bijzondere omstandigheden kan het beroep op de nietigheid van het beding in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dat wil zeggen dat het beding kennelijk toch indirecte werking kan hebben, ook al is de uitkomst onzeker.

In een recent geval had het Gerechtshof in Den Haag een soortgelijke arrest gewezen. Naar aanleiding van dit arrest heeft de Advocaat Generaal van het Hof Den Haag een vordering tot cassatie in het belang der wet ingesteld.

De Advocaat Generaal stelt soms beroep in in het belang van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, teneinde de Hoge Raad ervoor te laten zorgen dat verschillende lagere rechters in het land juridische regels op dezelfde manier uitleggen en toepassen. Het is toch in strijd met de rechtszekerheid als een rechter in Utrecht in dezelfde soort zaken anders oordeelt dan een rechter in Groningen. Overigens heeft cassatie in het belang der wet geen rechtsgevolgen voor de partijen in deze procedure.

De Advocaat Generaal geeft zijn opinie in dit beroep, en geeft als zijn mening dat de wettelijke bepaling over de nietigheid van overeenkomsten waarin vooraf reeds afstand wordt gedaan van een wettelijk recht als partneralimentatie, niet van toepassing is op overeenkomsten over partneralimentatie.
De AG betoogd dat de in wet bepaalde contractsvrijheid van echtgenoten ten aanzien van partneralimentatie leidend is en voorrang heeft op de wettelijke plicht die voortvloeit uit de wet.
Bovendien zijn er nu reeds tal van andere mogelijkheden voor toekomstige echtgenoten om bij overeenkomst van de wettelijke regeling af te wijken, onder andere voor pensioen en het huwelijksvermogensregime.

In het betoog wordt wel gesteld dat een nihilbeding in de voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst aantastbaar is op grond van bijzondere omstandigheden, zodat, eenvoudiger dan bijvoorbeeld een uitsluiting van gemeenschap, de rechter kan worden gevraagd het nihilbeding terzijde te stellen of te wijzigen. Dit is in feite de omgekeerde uitleg van de rechtspraak tot aan heden, waarin een nihilbeding nietig is, maar onder bijzondere omstandigheden toch indirect werking kan hebben wegen de redelijkheid en billijkheid.

De uitspraak Hoge Raad wordt niet eerder verwacht dan november 2022.
Wilt u meer weten over alimentatie, uw recht, het doen van afstand, de berekening en invordering van alimentatie, bel dan met 0900-advocaten of stuur een email aan Advocaten.nl.