Opeisbaarheid geldlening tussen ouders en dochter

De rechtbank bepaalt dat de geldlening tussen de ouders en hun dochter niet opeisbaar is, ook niet nu het inkomen van de dochter aflossen toelaat. Dit is immers niet uit de overeenkomst af te leiden. Nu er onduidelijkheid bestaat over de wijze van aflossen, stelt de rechtbank een regeling vast.

M en V sluiten op 8 april 2010 een geldleningsovereenkomst met hun dochter D, waarin staat:
‘a. Ouders hebben aan [D] geleend een bedrag van € 55.100, welk bedrag [D] verklaart te hebben ontvangen.
b. Over dit bedrag, of over het niet afgeloste deel daarvan, betaalt [D] een rente van 8% per jaar, achteraf te voldoen in maandelijkse termijnen, voor het eerst per 30 april 2010. De eerste maal pro rata, daarna met een maandbedrag van € 367.
c. Aflossingen van de hoofdsom worden in onderling overleg tussen ouders en [D] vastgesteld. Daarbij is de afspraak gemaakt dat zodra het inkomen van [D] het toelaat met de aflossing zal worden gestart.
d. Na gedeeltelijke aflossing van de hoofdsom blijft het te betalen maandbedrag ad € 367 in stand, hetgeen tot versnelde aflossing van de hoofdsom leidt.

Tot meerdere zekerheid verklaart [D] zich jegens ouders te verbinden om, zolang ouders uit hoofde van bovengenoemde lening nog enige vordering hebben op [D], op eerste verzoek van ouders (…) aan ouders hypotheek te verlenen op [haar woning] (…).’

Begin 2018 heeft D in totaal € 100 op de lening afgelost.

Vorderingen

M en V vorderen primair veroordeling van D tot onmiddellijke terugbetaling aan hen van het nog openstaande bedrag van € 50.000, danwel (subsidiair) ontbinding van de geldleningsovereenkomst.

Standpunten van partijen

Volgens M en V is het restantbedrag onmiddellijk opeisbaar, nu D in staat is om de resterende hoofdsom ineens terug te betalen. Daarnaast zijn M en V van oordeel dat D tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, nu zij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van M en V om ten gunste van hen een hypotheek te vestigen op haar woning. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de overeenkomst, aldus M en V.

D betwist dat de hoofdsom opeisbaar is geworden. Daarnaast is zij van oordeel dat het niet nakomen van de verbintenis tot het verstrekken van zekerheid de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt.

Opeisbaarheid

De rechtbank stelt vast dat uit de tekst van de overeenkomst niet volgt dat het restantbedrag van € 50.000 ineens kan worden opgeëist. Immers, uit sub c van de overeenkomst volgt dat D in termijnen zal aflossen zodra haar inkomen dat toelaat. M en V hebben geen feiten gesteld die een andere uitleg van de overeenkomst onderbouwen.

Ontbinding

Dat leidt tot de vraag of het restantbedrag geheel opeisbaar is als gevolg van een nog uit te spreken ontbinding. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.

Vast staat dat D tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende verbintenis op grond van de overeenkomst om op eerste verzoek van M en V een hypotheek te verlenen op haar woning. D stelt echter dat deze tekortkoming de ontbinding (met haar gevolgen) niet rechtvaardigt. Zij legt daaraan de onweersproken stelling ten grondslag dat M en V, als gevolg van het feit dat zij ten gunste van hen (nog) geen recht van hypotheek heeft gevestigd op haar huis, geen nadeel hebben gehad, omdat (1) het huis een lagere waarde vertegenwoordigt dan het eerste recht van hypotheek dat zij heeft gevestigd ten gunste van Rabobank, zodat bij een eventuele uitwinning op dit moment geen middelen zullen resteren waarop M en V zich zouden kunnen verhalen, (2) het nog steeds mogelijk is om een hypotheek te vestigen ten behoeve van M en V en (3) zij daartoe alsnog bereid is. Hiertegenover staat dat D, bij een ontbinding ter uitvoering van de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenis, de gehele resterende hoofdsom ineens aan M en V zal moeten terugbetalen, terwijl zij gemotiveerd heeft gesteld dat zij daartoe niet in staat is. In deze omstandigheden, zo concludeert de rechtbank, is de tekortkoming in de nakoming te weinig ernstig van betekenis om de ontbinding en haar gevolgen te rechtvaardigen.

Eindoordeel

Nu niet is komen vast te staan dat de resterende hoofdsom van € 50.000 direct opeisbaar is op grond van de overeenkomst dan wel een ontbinding van de overeenkomst, wijst de rechtbank de primaire en subsidiaire vorderingen van M en V af. De rechtbank veroordeelt D (ex artikel 7A:1798 BW) om de restant-hoofdsom van € 50.000 gespreid terug te betalen in maandelijkse termijnen van € 500. Daarnaast beveelt de rechtbank D om een recht van hypotheek ten gunste van haar ouders op haar woning te vestigen.

Rechtbank Rotterdam 9 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3726

bron: SDU opmaat                                                                

Een echtscheiding: hoe gaat dat eigenlijk?

Het huwelijksvermogensrecht is per 1 januari 2018 gewijzigd, maar veruit de meeste echtscheidingen zijn van huwelijken die dateren van voor de wetswijziging. Het is in ieder geval erg belangrijk om te inventariseren wat er op jouw huwelijk van toepassing is.

Soms komt de mededeling onverwacht, je partner geeft aan dat hij of zij het huwelijk niet langer ziet zitten en wenst een echtscheiding. Andersom kan het natuurlijk ook, je vindt zelf dat de koek op is en wil een echtscheiding. Regelmatig gebeurt het natuurlijk ook dat echtgenoten gezamenlijk tot de conclusie komen dat het beter is om hun leven gescheiden voort te zetten.

Waar moet je beginnen?

Er komt in alle drie de situaties veel op je af, zeker als er ook nog minderjarige kinderen zijn. Natuurlijk is het afhankelijk welk huwelijksgoederenregime op je huwelijk van toepassing is. Ben je destijds getrouwd in gemeenschap van goederen of heb je huwelijkse voorwaarden op laten stellen? Het huwelijksvermogensrecht is per 1 januari 2018 gewijzigd, maar veruit de meeste echtscheidingen zijn van huwelijken die dateren van voor de wetswijziging. Het is in ieder geval erg belangrijk om te inventariseren wat er op jouw huwelijk van toepassing is en vervolgens goed op een rij te zetten welke vermogensbestanddelen er zijn, zowel qua bezittingen als schulden. Is er een koophuis? Kan en wil een van de echtgenoten daarin blijven wonen of moet een makelaar gezocht worden om de woning te verkopen. Hoe zit het met de hypotheek: is daar een levensverzekering aan gekoppeld die eventueel ook waarde opbouwt? Zijn er minderjarige kinderen dan zal er sowieso een ouderschapsplan opgesteld moeten worden.

Wat als je er samen niet uitkomt?

Een echtscheidingsprocedure kan, zeker in het geval je niet gezamenlijk tot overeenstemming kunt komen, lang duren. Soms is lopen de emoties hoog op en is het niet langer vol te houden om gezamenlijk in de echtelijke woning te blijven wonen. Indien beide echtgenoten menen recht te hebben om in de woning te blijven kan een voorlopige voorzieningenprocedure uitkomst bieden. De rechter wordt dan verzocht om uit te spreken wie gedurende de echtscheidingsprocedure in de woning mag blijven. De rechter zal in zo’n geval alle omstandigheden meenemen in zijn/haar beslissing en de belangen van alle partijen wegen, waarbij het belang van de kinderen het zwaarst weegt. Kortom: degene die de hoofdzorg voor de kinderen heeft, zal in de regel ook de woning toegewezen krijgen. Mocht je het niet eens zijn over de zorg voor de kinderen, kan daar ook een voorlopige voorziening voor verzocht worden aan de rechter evenals voor de kinderalimentatie en de partneralimentatie. Binnen 4 weken nadat de rechter de voorlopige voorzieningen heeft uitgesproken, moet de echtscheidingsprocedure gestart worden door middel van het indienen van een verzoekschrift tot echtscheiding. Daarin worden de definitieve regelingen verzocht. De andere partij krijgt de gelegenheid om daarop te reageren middels een verweerschrift met eventueel zelfstandige verzoeken. Op die zelfstandige verzoeken mag de oorspronkelijke verzoeker dan weer reageren met een verweerschrift. Vervolgens zal er zitting gepland worden bij de rechtbank tijdens welke zitting beide partijen de gelegenheid krijgen hun standpunten mondeling toe te lichten. Dan volgt de echtscheidingsbeschikking waarin de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken en heeft beslist op alle verzoeken van partijen. Die beschikking moet vervolgens ingeschreven worden in de registers van de burgerlijke stand, waarna de echtscheiding officieel is geworden.

Gezamenlijk traject beter?

Lang niet altijd hoeft dit uitgebreide traject gevolgd te worden. Indien de echtgenoten het over alle gevolgen van de echtscheiding eens kunnen worden, kunnen deze afspraken vastgelegd worden in een echtscheidingsconvenant. Dit convenant wordt dan ofwel met een gezamenlijk verzoekschrift bij de rechtbank ingediend ofwel met een eenzijdig verzoekschrift van een der partijen waarbij de andere partij een zogenaamde referteverklaring tekent waarmee hij/zij aangeeft geen verweer te zullen voeren. De rechtbank zal dan geen zitting plannen en de zaak wordt geheel, vaak al binnen enkele weken, schriftelijk afgedaan.

Bron: Actuele Artikelen                                             

Nieuw IPR-huwelijksvermogensrecht

Alle achttien lidstaten waar de verordening gaat gelden (waaronder Nederland), passen voortaan dezelfde conflictregels toe. En als het goed is, komt men op grond daarvan tot hetzelfde oordeel over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht. Dit betekent dat bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden gemakkelijker in het buitenland worden erkend.

Niet alleen in Nederland houdt de wetgever zich met het huwelijksvermogensrecht bezig. Ook de Europese wetgever laat zich op dit terrein niet onbetuigd. In het kader van een nauwere samenwerking binnen de Europese Unie dient vanaf volgend jaar de Huwelijksvermogensrechtverordening te worden toegepast. Deze verordening bepaalt onder meer welk huwelijksvermogensrecht in grensoverschrijdende situaties van toepassing is

Uniforme regels voor huwelijksvermogensrecht

Verschillen de echtgenoten van nationaliteit of wonen zij bijvoorbeeld in het buitenland, dan rijst de vraag welk recht hun huwelijksvermogensregime beheerst. Nu nog bepaalt Nederland dit aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, waarbij naast Nederland alleen Frankrijk en Luxemburg zijn aangesloten. Verder past ieder land zijn eigen regels toe. Niet erg handig natuurlijk, in een wereld waarin steeds meer mensen hun heil ook buiten de eigen landsgrenzen zoeken.

Dat gaat met de komst van de Huwelijksvermogensrechtverordening veranderen. Alle achttien lidstaten waar de verordening gaat gelden (waaronder Nederland), passen voortaan dezelfde conflictregels toe. En als het goed is, komt men op grond daarvan tot hetzelfde oordeel over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht. Dit betekent dat bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden gemakkelijker in het buitenland worden erkend. Ook het belangrijke estateplanningsinstrument van de rechtskeuze zal in alle deelnemende lidstaten geldig zijn.

Welk recht is van toepassing?

Hebben de echtgenoten geen rechtskeuze uitgebracht, dan geldt voor hen het recht van het land waar zij zich na hun huwelijk hebben gevestigd. Blijven zij in verschillende landen wonen, dan is het recht van hun gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing. Ontbreekt ook die, dan geldt het recht waarmee de echtgenoten het nauwst zijn verbonden.

In het kader van de estate planning verdient het natuurlijk aanbeveling dat de echtgenoten zelf het toepasselijke recht vastleggen. Dit kan bijvoorbeeld door in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuzebeding op te nemen. De keuzemogelijkheden zijn beperkt tot rechtsstelsels waarmee een nauwe band bestaat. De echtgenoten mogen kiezen voor het recht van het land van de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van een van hen.

Naast het toepasselijke recht, regelt de Huwelijksvermogensrechtverordening ook de internationale bevoegdheid van de rechter en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het terrein van de huwelijksvermogensrecht.

Geregistreerde partnerschappen

In aanvulling op de verordening voor huwelijksvermogensstelsels gaat een tweede verordening gelden voor de vermogensrechtelijke gevolgen van grensoverschrijdende geregistreerde partnerschappen. Ook hier worden de regels van rechtsmacht, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging binnen de deelnemende lidstaten – waaronder Nederland – geharmoniseerd. Als de partners niet zelf een rechtskeuze zijn overeengekomen, wordt hun partnerschapsvermogensregime onder de verordening beheerst door het recht van het land waar het partnerschap is aangegaan.

Vooruitgang?

De Europese verordeningen betekenen zeker een vooruitgang voor de eenvoud van de afwikkeling van grensoverschrijdende huwelijksboedels en partnerschapsvermogensregimes in de deelnemende landen. De kring van achttien lidstaten kan bovendien nog groter worden. Ook nemen de mogelijkheden om maatregelen van estate planning in het buitenland erkend te krijgen, toe. Dit geldt overigens alleen voor de civiele aspecten; fiscale zaken blijven buiten schot.

Ingangsdatum

De verordeningen zijn van toepassing op huwelijken en geregistreerde partnerschappen die op of na 29 januari 2019 worden gesloten. Voor huwelijken en partnerschappen van vóór deze datum blijven de oude regels gelden, tenzij na deze datum een rechtskeuze wordt uitgebracht. Ook echtgenoten en partners die reeds voor 29 januari 2019 zijn gehuwd of als partners zijn geregistreerd, kunnen op deze wijze van de estateplanningsinstrumenten uit de nieuwe verordeningen profiteren.

Bron: SDU

De werknemer en het recht op ouderschapsverlof

Ouderschapsverlof bestaat voor een kind tot 8 jaar. Een werknemer mag zelf bepalen hoe en wanneer het verlof wordt opgenomen. Een werknemer wiens partner is bevallen heeft recht op 3 dagen partnerverlof .

De regels

De volgende regels gelden op dit moment, maart 2018, voor het ouderschapsverlof
• ouderschapsverlof geldt voor kinderen tot 8 jaar.
• ouderschapsverlof geldt voor elk kind
• ouderschapsverlof geldt voor een kind, adoptiekind of erkend kind
• ouderschapsverlof geldt ook voor pleegkind, stiefkind of aspirant-adoptiekind. Het kind moet dan wel ingeschreven staan bij de werknemer.
• ouderschapsverlof kan voor meerdere kinderen tegelijk worden opgenomen.
• ouderschapsverlof geldt voor beide ouders.
• ouderschapsverlof bij een tweeling geldt per kind, dus 2 keer.
• ouderschapsverlof kan bij de werkgever worden aangevraagd vanaf de eerste dag van indiensttreding .

Verlof opnemen

De werknemer bepaalt zelf hoe en wanneer het ouderschapsverlof wordt opgenomen. Dit wordt in de aanvraag aan de werkgever vermeld.
De werkgever moet in principe de aanvraag om ouderschapsverlof honoreren. Alleen als het verlof het bedrijf ernstig in de problemen brengt dient de werkgever in overleg met de werknemer een andere verdeling van de verlofuren af te spreken.

Ouderschapsverlof bij geboorte kind

Na de bevalling van zijn partner heeft de werknemer recht op 3 dagen ouderschapsverlof. De werkgever mag dit verlof en de manier waarop dit wordt opgenomen ook niet weigeren. Deze 3 dagen verlof staan los van de 2 dagen kraamverlof waarop een werknemer recht heeft..
Deze 3 dagen ouderschapsverlof kunnen aaneensluitned met het kraamverlof worden opgenomen, maar het kan ook later.

Ouderschapsverlof en vakantiedagen

Het wettelijk ouderschapsverlofrecht is onbetaald verlof. De werknemer ontvangt over de periode dan mogelijk minder loon. Daarover wordt dan ook geen vakantie opgebouwd. In een CAO of arbeidsovereenkomst kunnen werkgever en werknemer afspreken dat het loon (deels) wordt doorbetaald. Voor zover wordt doorbetaald vindt wel vakantieopbouw plaats.

Het ouderschapsverlof komt niet in mindering op de opbouw van vakantiedagen.

Ouderschapsverlof en werkloosheid

Bij werkloosheid stopt het ouderschapsverlof op de 1e dag van de werkloosheid.

Nieuwe werkgever en ouderschapsverlof

Is het tegoed aan ouderschapsverlof nog niet opgenomen bij de ene werkgever, dan kan het overblijvende tegoed nog bij de opvolgende werkgever worden opgenomen. Sinds 2015 heeft de vorige werkgever de verplichting om een verklaring af te geven over het reeds opgenomen verlof

Ouderschapsverlof aanvragen

De werknemer dient ten minste 2 maanden van tevoren schriftelijk het ouderschapsverlof bij de werkgever aan te vragen. Het verzoek kan de werkgever in beginsel niet weigeren.
In het verzoek dient de ingangsdatum en de wijze waarop het ouderschapsverlof wordt opgenomen, bijvoorbeeld aaneensluitend of slechts enkele dagen in de week . De werknemer bepaalt zelf hoe en wanneer het verlof wordt opgenomen.

Alleen als het verlof het bedrijf ernstig in de problemen brengt kan de werkgever overleg voeren over een andere verdeling van de verlofuren. Dit kan tot 4 weken voor de ingangsdatum van het ouderschapsverlof. Als de werknemer het niet eens is met de verdeling, kan een geschil hierover aan de rechter worden voorgelegd.
De werkgever kan partnerverlof (3 dagen kraamverlof ) niet weigeren.

Wijziging werktijden na ouderschapsverlof

De opname van ouderschapsverlof brengt geen wijziging in het dienstverband, en de werknemer heeft dus het recht op invulling van de oorspronkelijke functie en werktijden.
De werknemer heeft echter ook de mogelijkheid tijdelijk, gedurende 1 jaar, deze werktijden (arbeidstijdpatroon) aan te passen. Daarbij blijft het aantal uren  hetzelfde als voor het ouderschapsverlof.
Een dergelijke tijdelijke aanpassing van de werktijd dient 3 maanden voor de afloop van ouderschapsverlof te worden aangevraagd. De werkgever dient uiterlijk 4 weken voor het einde van het verlof te reageren. De werkgever mag het verzoek wel weigeren.                          

Partneralimentatie afkopen

In het geval van een echtscheiding, zal er gekeken worden of er sprake is van een onderhoudsverplichting van de ene echtgenoot ten opzichte van de andere. Afhankelijk van de omstandigheden kan er sprake zijn van behoefte aan een bijdrage in zijn/haar levensonderhoud bij een van de partners en, indien de andere partner over voldoende draagkracht beschikt, zal een bedrag aan partneralimentatie vastgesteld worden. De wettelijke termijn waarover partneralimentatie dient te worden betaald, is tot op heden nog gelijk aan de duur van het huwelijk – voor zover dit niet langer dan 5 jaar heeft geduurd en kinderloos is gebleven – en in alle andere situaties bedraagt deze 12 jaar. Uiteraard is het wel mogelijk in onderling overleg daar andere afspraken over te maken

De vastgestelde/overeengekomen partneralimentatie wordt vervolgens veelal maandelijks bij vooruitbetaling betaald. Er zijn ook situaties denkbaar dat het niet wenselijk is om een langere periode iedere maand een bepaald bedrag aan de ander te betalen. Het is dan ook mogelijk om in onderling overleg overeen te komen dat de partneralimentatie wordt afgekocht. Een rechter kan dit overigens niet opleggen. Er wordt dan een afkoopsom in één keer betaald, waarmee partijen elkaar finale kwijting ten aanzien van de partneralimentatie verlenen. Voor kinderalimentatie is dit niet mogelijk.

Het voordeel van het afkopen van partneralimentatie zit met name in het feit dat partijen financieel onafhankelijk van elkaar zijn na de scheiding en er geen maandelijkse confrontatie meer is of kosten voor nieuwe procedures in verband met wijzigingen van de alimentatie in de toekomst, als gevolg van wijziging van omstandigheden in bijvoorbeeld inkomen.
De ontvangende partij ontvangt een groot bedrag in één keer dat zij/hij normaliter over meerdere jaren zou ontvangen.

Aan de andere kant kleven er ook nadelen aan afkoop van partneralimentatie. Ten eerste zal een groot bedrag in één keer opgehoest moeten worden en de mogelijkheid bestaat dat er onterecht geld betaald is, bijvoorbeeld in het geval de ontvanger na korte tijd al gaat samenleven met een nieuwe partner, zodat normaliter het recht op partneralimentatie zou zijn komen te vervallen. Ook andere situaties zijn denkbaar, zoals het verlies/verminderen van inkomen aan de zijde van de betalende partij, waardoor er door de afkoop achteraf gezien teveel is betaald.

Deze voor- en nadelen zullen op een rij gezet moeten worden en allemaal verdisconteerd moeten worden in de berekening van de afkoopsom. Tot slot kleven er nog de nodige fiscale aspecten aan het afkopen van partneralimentatie. Immers is de afkoopsom voor de betalende partij aftrekbaar en voor de ontvanger belast. Kortom: denkt u over het afkopen van de partneralimentatie dan is het verstandig u hierover goed te laten informeren: zowel juridisch als fiscaal!

Bron: Actuele Artikelen                         

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op school

Naar mening van de rechtbank prevaleren de belangen van de vrouw en de kinderen boven die van de man. Bovendien is hem een compensatie in de zorgregeling aangeboden.

De feiten

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen verblijven hoofdzakelijk bij V. Partijen wonen vlak bij elkaar in [A]. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden.

Het geschil

V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen van [A] naar het 60 km verderop gelegen [B] te verhuizen en hen aldaar op school in te schrijven. Verder verzoekt V de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen drie weekenden per vier weken van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur dan wel tot maandagochtend bij M zullen verblijven, alsmede de helft van de zomer/schoolvakanties. M verzoekt op zijn beurt te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben en dat de kinderen drie weekenden per vier weken van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur, althans tot maandagochtend, bij V verblijven.

Beoordeling

Verhuizing
De rechtbank stelt voorop dat V in beginsel het recht heeft om haar leven opnieuw in te richten en te verhuizen. Verder is gebleken dat in het ouderschapsplan is overeengekomen dat de kinderen ook in geval van verhuizing in beginsel bij V blijven wonen. V heeft onder andere gesteld dat [B] een gezondere leefomgeving biedt. Dit is wenselijk, nu een van de kinderen astma heeft. Pogingen om andere woonruimte in [A] te vinden, zijn mislukt. In geval van een verhuizing woont V tevens dichter bij X en haar familie, zodat zij een groter sociaal netwerk heeft. Dit biedt meer mogelijkheden voor eventuele opvang, temeer nu V in geval van calamiteiten niet op M kan bouwen. Zoals M zelf ook ter zitting heeft verklaard, is hij van mening dat V zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de zorg en opvang als de kinderen op dat moment bij haar verblijven. Verder zijn de woonlasten in [B] aanzienlijk lager dan in [A]. Alles overwegende acht de rechtbank aannemelijk dat een verhuizing de belangen van V dient, zal leiden tot minder stress over haar woonsituatie en financiën en de gezondheid van V en de kinderen ten goede zal komen.

Voorbereiding

De rechtbank overweegt verder dat V sinds eind 2016 heeft geprobeerd om met M in overleg te gaan. M heeft dit tot april 2017 echter afgehouden, wat de rechtbank hem aanrekent. Naar de mening van de rechtbank heeft V de verhuizing goed doordacht en voorbereid en is zij zich bewust geweest van de gevolgen. V heeft in [B] een school met kleinere klassen gevonden, wat volgens haar van belang is gezien de huidige problemen van de kinderen op school en de mogelijkheid dat het oudste kind autistische trekken vertoont. Daarnaast is [B] voor de kinderen – gezien het feit dat V regelmatig met hen bij familie of X verblijft – geen onbekende omgeving, wat de verhuizing en overgang makkelijker kan maken.

Communicatie

De verhuizing zal onbetwist gevolgen hebben voor het contact tussen M en de kinderen, aldus de rechtbank. In [A] is M bewust op slechts circa 300 meter van V gaan wonen, zodat de kinderen makkelijk (zelfstandig) naar hem toe kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door V voorgestelde zorgregeling echter voldoende compensatie. Wel acht de rechtbank het van belang M de helft van alle schoolvakanties te gunnen. Verder heeft V aangeboden een groter deel van het halen en brengen van de kinderen op zich te nemen, waardoor zij een gedeelte van de extra kosten en reistijd ondervangt.
De rechtbank merkt ten slotte op dat de communicatie tussen M en V, totdat de verhuizing ter sprake kwam, altijd goed is geweest. De rechtbank vertrouwt er dan ook op dat zij dit op dezelfde voet kunnen voortzetten.
Alles overwegende concludeert de rechtbank dat het belang van V om te verhuizen prevaleert boven dat van M op continuering van de huidige situatie. De rechtbank wijst daarom de verzoeken van V toe.

Zorgregeling

De rechtbank stelt de zorgregeling vast zoals door V verzocht. Daarbij acht de rechtbank het wenselijk dat M het halen en brengen van de kinderen in een van de drie weekenden voor zijn rekening neemt, zodat hij contact en binding houdt met de school en de omgeving van de kinderen. De rechtbank realiseert zich dat de verhuizing ook gevolgen zal hebben voor de hobby’s <en sporten van de kinderen. Partijen dienen hiervoor in gezamenlijk overleg tot een oplossing te komen.

Rechtbank Amsterdam 31 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7655 (publicatie 20 oktober 2017)

Bron: SDU                  

erfgenaam: wat is een verklaring van erfrecht

Een verklaring van erfrecht beschrijft kort gezegd wie de overledene is overleden, of deze een testament heeft gemaakt en wat er in dat testament is beschreven. De notaris stelt meteen vast of er een vruchtgebruik geldt ten aanzien van de nalatenschap. Voorts is er een opsomming van de bekende erfgenamen van de overledene en wie is aangewezen om de nalatenschap af te wikkelen.

De verklaring  wordt opgemaakt door een notaris, die alle gegevens opzoekt en controleert. De notaris heeft soms enige tijd nodig om alle erfgenamen te achterhalen. Nadat alle gegevens zijn gecontroleerd geeft de notaris deze af aan de erfgenaam die daarom vraagt.

Waar toe dient een verklaring van erfrecht?

Een verklaring van erfrecht kan dienen om de erfgenamen of de executeur handelingen te verrichten die voorheen alleen de overledene kon doen, zoals het beschikken over een bankrekening. Een bank blokkeert doorgaans na het overlijden de rekening van de rekeninghouder, maar vragen een verklaring van erfrecht indien erfgenamen toch betalingen willen doen. Nadat een verklaring van erfrecht is afgegeven, kunnen de erfgenamen weer over de zogenaamde ervenrekening beschikken.

Andere instanties en organen vragen eveneens om een verklaring van erfrecht. Zoals gemeenten of uitvoeringsorganisaties, bijvoorbeeld in het kader van Persoonsgebonden Budget, pensioen of volksverzekering, of bewind over het vermogen van een erfgenaam.

Soms is  verklaring van erfrecht niet nodig

Zolang een organisatie, die door de erfgenamen wordt benaderd uit naam van de overledene, niet om een verklaring van erfrecht vraagt, is het niet nodig een verklaring van erfrecht te laten opmaken.

Sinds 2012 geldt dat op bepaalde voorwaarden geen verklaring van erfrecht nodig is voor handelingen met de bankinstelling. Deze voorwaarden zijn:

  • Er is een langstlevende partner (echtgenoot/echtgenote of geregistreerde partner) en eventueel kinderen;
  • De overledene heeft geen testament opgesteld;
  • Het totale banksaldo van de overledene is lager dan € 100.000In zo`n geval zal de bank geen verklaring van erfrecht vragen, maar dient de langstlevende partner een vrijwaringsverklaring tekenen, zodat de bank niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de (juridische en fiscale) gevolgen van het vrijgeven van de bankrekeningen.

    Door het tekenen van deze verklaring ligt de verantwoordelijkheid van het vrijgeven van de bankrekeningen niet bij de bank, maar bij de langstlevende. Als de erfenis negatief is (omdat er veel schulden zijn) biedt de getekende verklaring bij de bank geen bescherming. De verklaring van erfrecht biedt deze bescherming wel omdat je beneficiair kunt aanvaarden.

    Maakt een en/of rekening deel uit van de nalatenschap, dan mag de bank die rekening niet blokkeren. De bank hoeft echter niet mee te werken aan de tenaamstelling van zo`n en/of rekening. Daarvoor zal een bank wel een verklaring van erfrecht vragen.

    Voor een verklaring van erfrecht kunnen de erfgenamen zich wenden tot de notaris. Elke notaris hanteert zijn eigen tarief omdat de tarieven van notarissen vrij zijn.
    Het is nuttig om vooraf de noodzaak van de verklaring van erfrecht goed te onderzoeken, en daarna om de prijzen van verschillende notarissen te vergelijken alvorens een notaris opdracht te geven.

(Gezamenlijk) ouderlijk gezag

Veel mensen zullen wel eens iets gehoord hebben over ‘ouderlijk gezag’. Feit is echter dat slechts een fractie van die mensen ook daadwerkelijk weet wat het betekent. In dit artikel leest u wat het ouderlijk gezag inhoudt, waarom het zo belangrijk is om dit te weten en wat de grote misverstanden hierover zijn.

Het ouderlijk gezag is het alomvattende recht van een ouder om zijn/haar kind op te voeden en te verzorgen, waarbij de ouder alle belangen van het kind behartigt. De ouder die het ouderlijk gezag heeft, is tevens de wettelijk vertegenwoordiger van een kind. Hebbenbeide ouders het ouderlijk gezag, dan spreekt men van ‘gezamenlijk gezag’. Een praktisch voorbeeld: de ouder die het ouderlijk gezag over een kind heeft, mag bepalen naar welke basisschool een kind gaat of welke medicijnen een kind mag krijgen. Is er sprake van gezamenlijk gezag, dan zullen ouders dit soort beslissingen dus steeds samen moeten nemen.

 Het ontstaan van ouderlijk gezag

Er bestaat een groot misverstand over het ontstaan van het ouderlijk gezag. Indien een kind wordt geboren tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap van zijn/haar ouders, dan zullen de ouders van rechtswege het gezamenlijk gezag krijgen over een kind.

Maar wat nu als de ouders niet getrouwd zijn (of geregistreerd partner), maar als zij slechts samenwonen of slechts een samenlevingscontract hebben? In dat geval verkrijgt de vader dus niet automatisch het ouderlijk gezag over zijn kind! Evenmin is het voldoende om een kind te erkennen, want ook daardoor ontstaat er nog altijd geen ouderlijk gezag.

Indien ouders niet getrouwd zijn en geen geregistreerd partnerschap hebben, doen zij er verstandig aan om hun kind te herkennen en vervolgens het gezamenlijk gezag aan te vragen via de rechtbank. Hiervoor is het voldoende om een formulier in te vullen, dat onder meer verkrijgbaar is via de website www.rechtspraak.nl. Het kind dient dan uiteraard al wel erkend te zijn (bij de gemeente). Het formulier dient door beide ouders ingevuld en ondertekend te worden, waarna het bij de rechtbank kan worden ingediend. De rechtbank zal het gezamenlijk gezag dan inschrijven in het zogenaamde gezagsregister.

Ouderlijk gezag en omgang of alimentatie

Een ander misverstand is dat een ouder geen recht op omgang heeft of geen kinderalimentatie hoeft te betalen op het moment dat die ouder niet het ouderlijk gezag heeft. Ook een vader die niet het ouderlijk gezag heeft, heeft nog altijd het wettelijke recht op contact en omgang met zijn kind. Bovendien zijn beide ouders onderhoudsplichtig ten opzichte van hun kind, ongeacht of zij nu het ouderlijk gezag hebben of niet.

In bepaalde gevallen kunt u het gezamenlijk gezag overigens slechts aanvragen via een advocaat (die daarvoor een verzoekschrift moet indienen bij de rechtbank). Dit gaat met name om de gevallen waarin één van de ouders niet de biologische ouder van een kind is, en deze personen toch het gezamenlijk gezag over een kind wensen.

Bron: Actuele Artikele                       

Is een niet-erkend kind erfgenaam?

Een vader die een kind kreeg, maar deze door omstandigheden niet heeft erkend, blijft de natuurlijk vader van het kind. De wet bepaald nu eenmaal wie een kind is, ongeacht erkenning.

De wet bepaald echter ook in Artikel 199 Burgerlijk Wetboek Boek 1 dat, voorzover het niet in een huwelijk of geregistreerd partnerschap is geboren, de vader van kind alleen diegene is die het ook heeft erkend.

Een kind dat wel is erkend heeft een andere positie dan een niet erkend kind. Onder andere erft dat kind van de vader. Indien de vader overlijdt, en er geen testament is, is het wettelijk erfrecht van toepassing. Dit houdt dit in dat de gehuwde partner de wettige kinderen erfgenamen zijn.

Een vader en een niet- erkend kind kunnen van elkaars bestaan niet afweten. Weten zij wel van elkaars bestaan dan is het nuttig om hun rechtspositie te kennen bij overlijden van de vader. Een biologische kind, buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren, en niet erkend door de vader, zou dan ook mede-erfgenaam kunnen zijn. Het kind erft voort een gelijk deel, als ware het een wel erkend kind.

Voorwaarde daarvoor is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, hetgeen tegenwoordig bewijs middels een DNA test vraagt. Als de vader het kind kent, maar door omstandigheden toch niet wenst dat dit natuurlijk kind ook mede-erfgenaam wordt dan kan de vader een testament maken. Het kind kan weliswaar niet geheel worden onterfd en het kind heeft, na vaststelling, altijd recht op tenminste de legitieme portie. Dit is het deel dat volgens de wet aan onterfde kinderen toekomt. De legitieme portie bedraagt de helft van de waarde van het deel van de erfenis waar een kind volgens het wettelijk erfrecht recht op zou hebben, vermeerderd met de waarde van bepaalde door de erflater gedane giften.

De wet bepaalt echter ook dat de legitieme portie binnen vijf jaar na overlijden van de vader moet worden opgeëist. Het maakt daarbij niet uit of het kind wel of niet op de hoogte was van persoon van de vader of zijn overlijden. De termijn gaat dus altijd lopen en eindigd na 5 jaren. bna het overlijden. Een kind dat de vader dus niet kent, of geen kennis draagt van zijn overlijden, loopt de boot dus mis.

Naast redenen van persoonlijke aard is het dus ook om die reden nuttig om onderzoek naar het vaderschap te doen, en tijdig de gerechtelijke vaststelling te vragen en een beroep te doen op een kindsdeel of de legitieme portie.

Voor meer informatie kunt u een vraag stellen of bellen met 0900-0600.

kindgebonden budget strekt niet in mindering op behoefte van alimentatiegerechtigde

Deze vraag werd door het gerechtshof Den Haag in een lopende procedure voorgelegd aan de Hoge Raad. Een dergelijke vraag, noemen we een prejudiciële vraag. In 2015 werd de Hoge Raad al gevraagd of het kindgebonden budget en de daarin begrepen alleenstaande ouderkop invloed had op de berekening van de hoogte van de behoefte van het kind. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing van 9 oktober 2015 beslist dat dat niet het geval is, maar dat het kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop, moet worden meegenomen in de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.

Thans lag de vraag voor of het ontvangen kindgebonden budget door de alimentatiegerechtigde in mindering zou moeten strekken op diens behoefte aan partneralimentatie of dat dit buiten beschouwing zou moeten worden gelaten.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing van 7 juli 2017 deze vraag beantwoord. Het kindgebonden budget strekt niet in mindering op de behoefte van de alimentatiegerechtigde bij de bepaling van diens behoefte aan partneralimentatie. De Hoge Raad overweegt hierbij dat kindgebonden budget een inkomensafhankelijke inkomensondersteuning van de overheid is. Zou je dit als inkomen bij de alimentatiegerechtigde meenemen, dan zou dat inhouden dat de alimentatiegerechtigde minder partneralimentatie zou ontvangen, waardoor in feite de overheid een stuk van de behoefte van de alimentatiegerechtigde voor zijn rekening neemt in plaats van de alimentatieplichtige ex-echtgenoot.

De Hoge Raad is van mening dat het kindgebonden budget enkel voor de kosten van de kinderen bedoelt is en dat het te allen tijde ten goede moet komen aan de kinderen en om die reden volledig buiten de partneralimentatieberekening gehouden moet worden. Dit geldt ook indien het door de alimentatiegerechtigde ouder ontvangen kindgebonden budget het eigen aandeel van die ouder in de kosten van het kind overschrijdt.

De Hoge Raad heeft met deze uitspraak het ontvangen kindgebonden budget in de behandeling van de partneralimentatie gelijk getrokken met bijvoorbeeld de huurtoeslag en de zorgtoeslag: ook die toeslagen worden niet als inkomen meegenomen in de berekening van de behoefte aan partneralimentatie.

Bron: Actuele Artikelen