Werkgever talmt met ontslag, geen dringende reden

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelt in de uitspraak van 14 juli 2014 dat de werkgever in de periode na afronding van het onderzoek op 29 januari 2013 tot het moment dat verzoeker in kennis is gesteld van het voornemen hem te straffen, 27 maart 2013, niet voortvarend heeft gehandeld. Niet kan worden aanvaard dat een periode van bijna twee maanden nodig is om verzamelde feiten te kunnen kwalificeren als ernstig plichtsverzuim en verzoeker van deze kwalificatie en het daaraan te verbinden gevolg van een ontslagvoornemen op de hoogte te brengen. Daarbij is van belang dat al in de brief van 12 februari 2013 is geconstateerd dat het afgeronde interne onderzoek doet vermoeden dat verzoeker gewerkte uren stelselmatig onjuist heeft geregistreerd en dat dit als zeer ernstig plichtsverzuim is aan te merken. Het heeft echter tot 19 maart 2013 geduurd voordat de werkgever het voornemen heeft genomen verzoeker ter zake van zijn gedragingen te straffen. Dit voornemen is pas op 27 maart 2013 aan verzoeker bekend gemaakt. In de tussenliggende periode is weliswaar advies ingewonnen bij de chef bureau Arbeidsvoorwaarden, maar deze heeft pas op 5 maart 2013 zijn advies uitgebracht. Niet gebleken is dat voor afronding van dit advies nog nader feitenonderzoek nodig was, zodat niet valt in te zien waarom dit advies zo lang op zich heeft laten wachten. Gelet op dit tijdsverloop moet worden geconcludeerd dat de gedragingen van verzoeker voor de werkgever blijkbaar niet zodanig waren, dat deze een arbeidsrechtelijke dringende reden voor ontslag vormden.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.
lees meer …

Geen extra aanmaning incassokosten

Voor het kunnen innen van incassokosten, hoeft de schuldeiser na de bekende ‘veertiendagenbrief’ geen extra aanmaning te sturen. Dit volgt uit een arrest van de Hoge Raad in juni 2014. Eind vorig jaar adviseerde een landelijk overleg van rechters nog om deze extra aanmaning wel verplicht te stellen.

Twee weken

Veel mensen kennen de aanmaning die op de deurmat kan vallen: ‘Als u binnen veertien dagen niet betaalt, brengen wij ook de incassokosten in rekening’. Het gaat om rekeningen waarvoor de afgesproken termijn is vervallen. De schuldeiser, bijvoorbeeld de verhuurder of een telecombedrijf, maakt vanaf dat moment kosten voor de incasso. Is het voldoende om twee weken vooraf een aanmaning te sturen voor het in rekening kunnen brengen van deze kosten? Nee, stelde een landelijk overleg van rechters eind vorig jaar in een (54,7 kB)Rapport-BGK-integraal.pdfadviesrapport: de consument of huurder heeft recht op een extra aanmaning. Die zou nog verstuurd moeten worden na de zogeheten veertiendagenbrief.

Niet verplicht

In een recent arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze extra aanmaning niet verplicht is. De schuldeiser hoeft niet ‘nog nadere incassohandelingen te verrichten’, schrijft het hoogste rechtscollege letterlijk. Het landelijk overleg van rechters voert naar aanleiding van dit arrest een (0,98 MB)aanbeveling-lovs.pdfaanpassing door in de tekst van zijn adviesrapport. lees meer …

Werktijdverkorting mogelijk door Russische boycot

Nederlandse bedrijven die direct zijn getroffen door de Russische boycot van EU-goederen en daardoor minder werk hebben, kunnen werktijdverkorting voor hun medewerkers aanvragen. De boycot van Rusland is volgens het kabinet een buitengewone omstandigheid die niet tot het gewone ondernemersrisico kan worden gerekend. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt de bestaande regeling werktijdverkorting per direct open.

Groentetelers en transportbedrijven zijn bijvoorbeeld ondernemers die te kampen hebben met verminderde bedrijvigheid als gevolg van de boycot en eventueel voor werktijdverkorting in aanmerking kunnen komen. Om in aanmerking te kunnen komen voor werktijdverkorting moeten bedrijven voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo moet de werkvermindering tenminste 20% per week zijn en minimaal 2 en maximaal 24 weken duren. Wordt aan die voorwaarden voldaan dan kan een bedrijf voor de betreffende werknemers een WW-uitkering krijgen voor de niet-gewerkte uren, vanaf de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

Aanvragen kunnen bij het ministerie van SZW worden ingediend.

De maatregel maakt onderdeel uit van een breder pakket om de getroffen ondernemers te ondersteunen en is vanmiddag door minister Kamp en staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken naar de Tweede Kamer gezonden.

Meer informatie voor werkgevers.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

 lees meer …

Onredelijke schuldeiser verplicht mee te werken aan redding bedrijf

Onredelijke schuldeiser verplicht mee te werken aan redding bedrijf

Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie wil een sanering van schulden van een onderneming buiten faillissement mogelijk maken door crediteuren en aandeelhouders die hierbij onredelijk dwarsliggen, te dwingen mee te werken. Doel is de problematische schulden praktisch, snel en met zo min mogelijk kosten aan te pakken om het bedrijf van de ondergang te redden.

Dit blijkt uit een wetsvoorstel dat voor advies naar verschillende instanties is gestuurd. De regeling maakt deel uit van het wetgevingsprogramma “Herijking Faillissementsrecht” dat het reorganiserend vermogen van bedrijven bevordert, de bestrijding van faillissementsfraude versterkt en de faillissementsprocedure moderniseert. Met het wetgevingsprogramma wil de bewindsman vooral praktische oplossingen bieden voor concrete problemen, als steun in de rug voor het bedrijfsleven.

Een akkoord tussen de onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders kan straks de basis vormen voor de sanering van schulden. Schuldeisers stemmen er bijvoorbeeld mee in dat zij later worden terugbetaald of in plaats van terugbetaling aandelen ontvangen. Aandeelhouders gaan daarmee akkoord of werken mee aan de uitgifte van extra aandelen aan een verschaffer van nieuw kapitaal. De nieuwe regeling ziet niet op werknemers: hun positie in geval van veranderde bedrijfseconomische omstandigheden wordt geregeld in de Wet Werk en Zekerheid.

Omdat de rechter onredelijke schuldeisers en aandeelhouders nu niet kan dwingen mee te werken aan een akkoord, blijft er voor ondernemingen met financiële problemen vaak niets anders over dan een faillissement aan te vragen. Dat is onwenselijk want het leidt bijvoorbeeld tot hoge kosten voor crediteuren (zij krijgen vaak niets), scherpe daling van de bedrijfswaarde en verlies van arbeidsplaatsen. Dit verandert met het wetsvoorstel. Een ruime meerderheid van schuldeisers en aandeelhouders is straks voldoende om de schulden te saneren. Degenen die op onredelijke gronden tegen het akkoord blijven, krijgen van de rechter opdracht mee te werken. Dat geldt echter niet als zij op basis van het akkoord minder zouden krijgen dan bij een faillissement.

Het plan van Opstelten voorziet in een behoefte. Deskundigen uit de insolventieprakrijk vinden het bezwaarlijk dat 1 onwillige schuldeiser een akkoord kan frustreren. Zij zien het als een praktisch probleem en als een belangrijke oorzaak van het mislukken van de reorganisatie van op zichzelf economisch levensvatbare ondernemingen buiten faillissement.

VNO-NCW en MKB Nederland delen die mening. Zij hebben aangedrongen op een regeling die het mogelijk maakt weigerachtige schuldeisers en aandeelhouders tot medewerking te dwingen. Veel andere landen, bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, kennen al een succesvolle regeling.

Tot slot versterkt de bewindsman de positie van financiers die noodkrediet willen verschaffen. Voor de redding van een onderneming is vaak noodkrediet nodig, maar dat is niet zonder risico. Daarom willen geldschieters er graag voldoende zekerheid voor. Als de redding mislukt en de onderneming toch failliet gaat, komt het voor dat de curator ten gunste van de andere crediteuren een streep zet door de zekerheidsstelling. De verschaffer van het noodkrediet blijft dan met lege handen achter. Opstelten vindt dat onwenselijk omdat alle crediteuren ervan profiteren als de redding wel slaagt.  lees meer …

Ontslag op staande voet niet direct uitgevoerd

Voor een geldig ontslag op staande voet moet niet alleen sprake zijn van een dringende reden, het ontslag op staande voet moet ook direct aan de werknemer worden medegedeeld. In de onderstaande casus was dat niet het geval.

Het hof was van oordeel dat een dag wachten meebrengt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is geschied. Omdat dit een voorwaarde is voor een dergelijk ontslag werd Dit betekent dat niet voldoende aannemelijk was dat dit ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zou houden.   lees meer …

Advocare

Goed werkgeverschap en verhaal van niet-verzekerde schade op werknemer

De eis van goed werkgeverschap van art. 7:611 BWbrengt mee dat een werkgever niet-verzekerde schade aan een leaseauto van meer dan geringe omvang niet op de werknemer kan verhalen indien deze schade wel gedekt zou zijn bij een gebruikelijke verzekering die alleen geen dekking biedt bij opzet of roekeloosheid. Deze regel lijdt uitzondering als de werkgever de werknemer zelf heeft laten kiezen tussen, aan de ene kant, een volledige verzekering en, aan de andere kant, een beperkte verzekering met de mogelijkheid van verhaal door de werkgever op de werknemer van niet door die verzekering gedekte schade, en de werknemer ondubbelzinnig heeft gekozen voor de beperkte verzekering.

Juridisch kader 

Het komt dikwijls voor dat een werkgever aan een werknemer een “auto van de zaak” ter beschikking stelt, die bij een leasebedrijf is geleased. Indien de leaseauto beschadigd wordt of verloren gaat, rijst de vraag wie voor de schade aansprakelijk is.

In de rechtsverhouding tussen de werkgever en de werknemer geldt als hoofdregel dat de werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake jegens de werkgever niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid (art. 7:661 BW). Deze regel vertoont samenhang met art. 6:170 BW, waar de aansprakelijkheid van de werkgever ten opzichte van een derde-benadeelde is geregeld. Ook dan geldt dat de schade slechts dan ten laste van de werknemer kan worden gebracht, als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.

Indien een werknemer schade veroorzaakt anders dan bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (zoals bij privégebruik van de auto) dan mist art. 7:661 BW toepassing en geldt dus hetgeen tussen partijen is overeengekomen.

In de regel wordt voor de leaseauto een schadeverzekering afgesloten. De wet bepaalt in art. 7:952 BW dat de verzekeraar geen schade vergoedt aan de verzekerde die de schade met opzet of roekeloosheid heeft veroorzaakt. Maar partijen kunnen in hun verzekeringsovereenkomst een beperktere dekking overeenkomen, bijvoorbeeld dat schade door grove schuld evenmin verzekerd is.

De onderhavige zaak

In de onderhavige zaak tracht de werkgever (APG) schade aan een leaseauto op zijn werknemer te verhalen. De leaseauto mag ook privé worden gebruikt. De schade is ontstaan als gevolg van diefstal tijdens het privégebruik van de auto. De leasemaatschappij heeft een verzekering afgesloten bij Euro Insurances. Deze verzekering is beperkter dan het wettelijk uitgangspunt van art. 7:952 BW; zij biedt namelijk (ook) geen dekking indien de gebeurtenis of het ongeval is veroorzaakt door grove schuld of onzorgvuldig handelen van de verzekerde zelf, of indien één van de genoemde aspecten met diens goedvinden heeft plaatsgevonden. In dit geval wordt de werknemer roekeloosheid dan wel onzorgvuldig handelen verweten ter zake van de diefstal van de auto. De verzekering biedt daarvoor geen dekking. APG tracht daarom in deze procedure de schade te verhalen op de werknemer.

De centrale vraag is wat rechtens is in deze situatie, die zich kenmerkt door de volgende drie omstandigheden:

  • De leaseauto is beperkt verzekerd, namelijk (ook) niet voor schade veroorzaakt door grove schuld of onzorgvuldig handelen;
  • De werknemer kan ter zake van de schade geen opzet of roekeloosheid, maar wel nalatigheid worden verweten;
  • De schade is ontstaan tijdens privé-gebruik, zodat art. 7:661 BW (dat verhaal op de werknemer uitsluit tenzij hem opzet of bewuste roekeloosheid kan worden verweten) toepassing mist.

Mag de werkgever onder deze omstandigheden de niet-verzekerde schade verhalen op zijn werknemer?

Oordeel hof

Het hof heeft, met bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, deze vraag ontkennend beantwoord en de vordering van APG afgewezen. Aan dit oordeel ligt de volgende redenering ten grondslag. APG heeft met de leasemaatschappij een overeenkomst gesloten op grond waarvan voor de auto een verzekering werd aangegaan met een beperktere dekking, dan het wettelijke uitgangspunt in art. 7:952 BW (alleen geen dekking bij opzet of roekeloosheid). Door deze beperktere dekking viel de diefstal niet onder de verzekering, omdat in dit geval geen opzet of roekeloosheid te verwijten valt met betrekking tot de diefstal.

Zou de diefstal van de auto hebben plaatsgevonden bij zakelijk gebruik van de auto, dat wil zeggen bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (art. 7:661 lid 1 BW), dan zou de werknemer jegens APG alleen aansprakelijk zijn geweest als sprake was geweest van opzet of bewuste roekeloosheid. Verhaal van de schade op grond van de leaseregeling zou dan daarop zijn afgestuit.

Zou de werknemer de auto zelf hebben moeten verzekeren, dan zou hij duidelijk voor de keuze zijn gesteld welke verzekering hij wenste: een verzekering conform het wettelijk uitgangspunt, of een verzekering met beperkte dekking. In dit geval heeft voor de werknemer die keuzemogelijkheid ontbroken doordat de werkgever in het contract met de leasemaatschappij voor een beperkte verzekering had gekozen. Het lag echter voor de hand dat de werknemer de auto ook privé zou gebruiken, nu de leaseregeling daartoe de mogelijkheid bood (tegen betaling van een eigen bijdrage). Het ligt volgens het hof voorts voor de hand dat de werknemer, nu hij niet zelf de verzekering voor de auto heeft afgesloten, zich niet of onvoldoende heeft gerealiseerd dat op grond van de verzekering waarvoor de werkgever heeft gekozen, eigen nalatigheid of onvoorzichtigheid niet was verzekerd.

Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof een zodanig verband tussen de diefstal van de auto en de arbeidsovereenkomst aanwezig dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) onaanvaardbaar is als de werknemer zich niet naar analogie op art. 7:661 BW zou kunnen beroepen. Het hof acht daarom alleen verhaal van APG op de werknemer mogelijk indien sprake zou zijn van opzet of bewuste roekeloosheid.

Oordeel Hoge Raad 

In cassatie klaagt APG dat het hof uit het oog heeft verloren dat de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling van een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De motivering van de honorering van zo’n beroep moet aan hoge eisen voldoen. Volgens APG voldoet de door het hof gegeven motivering daaraan niet.

De Hoge Raad oordeelt echter dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Daartoe overweegt de Hoge Raad dat het in deze zaak gaat om het geval dat een werkgever een auto ter beschikking stelt van een werknemer, welke auto mede is bestemd voor privégebruik of privé mag worden gebruikt. Op dat gebruik is art. 7:661 lid 1 BW niet van toepassing. De vraag is of de werkgever schade die aan de auto ontstaat bij privégebruik en die niet wordt gedekt door de verzekering die door de werkgever of de leasemaatschappij is afgesloten, en die daarom voor rekening van de werkgever komt, mag verhalen op de werknemer.

De maatstaf die volgt uit de eis van goed werkgeverschap 

Volgens de Hoge Raad heeft het hof bij de beantwoording van deze vraag terecht in aanmerking genomen dat uitgangspunt van de wettelijke regeling van de verzekeringsovereenkomst is dat de verzekeraar geen schade aan de verzekerde vergoedt die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. In dit verband is ook van belang dat een cascoverzekering met een dekking die (nagenoeg) neerkomt op dit wettelijke uitgangspunt, een gebruikelijke verzekering is voor een auto (veelal bekend als allriskverzekering). Voorts acht de Hoge Raad van belang dat de schade aan een door de werkgever ter beschikking gestelde auto – die bij de aanvang van die terbeschikkingstelling veelal nieuw is – bij onder meer diefstal en ernstige beschadiging een zodanige omvang kan hebben dat deze door een werknemer niet of bezwaarlijk is te dragen.

“3.4.5 (…) Gelet op dit een en ander, brengt de eis van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW mee dat een werkgever niet-verzekerde schade van meer dan geringe omvang niet op de werknemer kan verhalen indien deze schade wel gedekt zou zijn bij een gebruikelijke verzekering die alleen geen dekking biedt bij opzet of roekeloosheid. Een andere regel zou immers meebrengen dat de werknemer wordt blootgesteld aan een risico waarvan hij veelal niet of in onvoldoende mate zal zijn doordrongen, zelfs indien hij daarvoor is gewaarschuwd – doordat hij niet zelf de keuze voor de verzekering heeft gemaakt, maar deze door de werkgever is gemaakt – en dat hij, gelet op omvang ervan, veelal niet zal kunnen dragen of had willen lopen, terwijl dat risico eenvoudig te ontgaan zou zijn geweest door een meer volledige verzekering af te sluiten.”

De Hoge Raad vervolgt met de overweging dat de werkgever de meerkosten van zo’n verzekering in rekening zal kunnen brengen bij de werknemer (tenzij de arbeidsovereenkomst zich daartegen verzet), zodat er voor de werkgever ook geen reden is de werknemer met dat risico te belasten. Onder schade van meer dan geringe omvang valt in dit verband te verstaan: schade die meer beloopt dat hetgeen redelijkerwijs – als prikkel voor voorzichtig en zorgvuldig gedrag – voor eigen risico van de werknemer is te brengen. De gevallen en de omvang waarin verhaal van deze schade mogelijk is, zal bovendien moeten zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst of in een andere tussen partijen geldende regeling. Een regeling die aan deze eisen voldoet, ontbreekt evenwel in dit geval.

Uitzondering op de genoemde maatstaf 

De Hoge Raad formuleert direct ook een uitzondering op de hiervoor genoemde regel (rov. 3.4.6). Als de werkgever de werknemer zelf heeft laten kiezen tussen, aan de ene kant, een volledige verzekering en, aan de andere kant, een beperkte verzekering met de mogelijkheid van verhaal door de werkgever op de werknemer van niet door die verzekering gedekte schade, en als de werknemer ondubbelzinnig heeft gekozen voor de beperkte verzekering, dan is volgens de Hoge Raad wel volledig verhaal van de niet-gedekte schade mogelijk.

Geen analoge toepassing van art. 7:661 lid 1 BW bij privégebruik

Schade die bij privégebruik van de auto is ontstaan door opzet of roekeloosheid, kan de werkgever in beginsel wel voor het geheel op de werknemer verhalen indien de wet of overeenkomst daarvoor een grondslag biedt. Die schade had de werknemer immers, naar uitgangspunt mag zijn gelet op genoemde wettelijke regeling van de verzekeringsovereenkomst, ook moeten dragen als het diens eigen auto had betroffen en deze door hemzelf was verzekerd. Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat er geen grond is voor (een nog verdergaande beperking van de mogelijkheid van verhaal op de werknemer door) analoge toepassing van art. 7:661 lid 1 BW, dat opzet of bewuste roekeloosheid eist. Deze bepaling ziet immers uitsluitend op de risico’s die bestaan bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en hetgeen daartoe mede te rekenen valt, aldus de Hoge Raad in rov. 3.4.7.

Toepassing op de onderhavige zaak 

Ten slotte overweegt de Hoge Raad in rov. 3.4.8 dat het hof zijn oordeel heeft gegrond op de omstandigheid dat de werknemer zich in dit geval niet of onvoldoende ervan bewust is geweest dat op grond van de verzekering waarvoor APG heeft gekozen, eigen nalatigheid of onvoorzichtigheid niet was verzekerd. Hierin ligt volgens de Hoge Raad besloten dat de werknemer niet op de in rov. 3.4.6 omschreven wijze zelf de keuze heeft gemaakt voor de door de leasemaatschappij afgesloten verzekering. Het hof heeft verder vastgesteld, in cassatie niet bestreden, dat het in dit geval gaat om schade die wel gedekt zou zijn geweest bij een verzekering die alleen dekking uitsloot in geval van opzet of roekeloosheid. Het hof heeft volgens de Hoge Raad dan ook tot het oordeel kunnen komen dat verhaal op de werknemer niet mogelijk is.

De Hoge Raad verwerpt – conform de conclusie van A-G Langemeijer – het beroep.

 lees meer …

advocare

Werkgever die overgaat tot demotie begeeft zich op moeilijk terrein

Als een werkgever overgaat tot demotie, dan begeeft hij zich vaak op moeilijk terrein. Juridisch gezien is een demotie een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst die alleen tot stand kan komen als beide partijen met deze demotie instemmen. Bij het grootste deel van demoties zal het initiatief van de werkgever komen, meestal door een reorganisatie, het niet functioneren van een werknemer of als sanctiemaatregel.

Bij een demotie is het belangrijk dat het `waarom` voor iedereen helder is en dat het mogelijk is dit objectief aan te tonen in de vorm van een rapport. Hierna kan worden gekeken naar het `hoe` van de demotie. Zo is het mogelijk een werknemer bij een demotie door een reorganisatie te herplaatsen. Hierbij moet wel gekeken worden of de nieuwe functie ook past bij de werknemer.

Er zijn een aantal praktische tips voor werkgevers die een medewerker in een lagere functie willen plaatsen. Ten eerste moet er een duidelijke functieomschrijving zijn inclusief beleidsstukken. Ten tweede moet er hoor en wederhoor worden toegepast, zodat de werknemer ook zijn verhaal kan doen. Ten slotte moeten de gevolgen van een demotie duidelijk zijn voor de werknemer. lees meer …

Bron: PW de Gids