Invorderingskosten bij betalingsachterstanden

Nieuw: invorderingskosten bij betalingsachterstanden

Zeker in een financiële crisis zijn betalingsachterstanden aan de orde van de dag. Op basis van Europese regelgeving is op 16 maart 2013 een wetswijziging ingevoerd die maakt dat de manier waarop contractspartijen en adviseurs naar betaling en betalingsachterstanden (moeten) kijken is veranderd. Die heb ik eerder gehoord, zal de oplettende lezer denken, terwijl later bleek dat de soep toch iets minder heet gegeten werd. Ditmaal is het daadwerkelijk waar. Wat is er veranderd?

Om paal en perk te stellen aan de door de wetgever gesignaleerde oplopende betalingsachterstanden is de bestaande wetgeving aangepast. Een nieuw wetsartikel bepaalt ten aanzien van overeenkomsten waarbij beide contractspartijen zakelijk actief zijn, dat indien de schuldenaar die een betalingstermijn laat verlopen, deze zonder aanmaning onmiddellijk een bedrag voor invorderingskosten van ten minste 40 euro verschuldigd is. De bepaling geldt uitsluitend indien de schuldenaar een onderneming of een overheid is. Voor consumenten is een uitzondering gemaakt.
Lees verder “Invorderingskosten bij betalingsachterstanden”

Werkgever belanghebbende bij besluit deeltijd-WW

Werkgever belanghebbende bij besluit deeltijd-WW

De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 6 maart 2013 dat de werkgever ook belanghebbende is als er besluiten tot beëindiging van WW-uitkering van zijn werknemers voorliggen.

Met het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten (Besluit) is geen wijziging gebracht in de WW. Het is slechts de werknemer die de gerechtigde is op deeltijd-WW. Dat betekent echter nog niet dat de werkgever geen belanghebbende bij een besluit over deeltijd-WW is. Het Besluit legt een groot aantal verplichtingen op de werkgever. Hieruit volgt dat het Besluit een bijzondere regeling is, met eigen normen die zich richten tot de werkgever. Deze normen hebben voor de werkgever zowel een begunstigend als een belastend karakter. De werkgever kan door deze regeling bezuinigen op loonkosten met een bedrag gelijk aan de WW-uitkering.

. . . lees verder op Internet

de ontslagvergoeding voor ambtenaren

eigen-formule-ambtenaren-voor-berekening-extra-ontslagvergoeding

Ambtenaren die worden ontslagen wegens verstoorde verhoudingen die vooral aan de werkgever te wijten zijn, kunnen zich voortaan beroepen op een formule voor de berekening van extra ontslagvergoeding. Dat vloeit voort uit twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht. Zoals in het bedrijfsleven de kantonrechtersformule kan worden toegepast, hebben ambtenaren nu hun eigen CRvB-formule.

Ambtenaren krijgen vaak al een ruimere uitkering bij ontslag dan andere werknemers. Daarom kan bij hen de kantonrechtersformule niet gebruikt worden voor de berekening van een extra vergoeding, heeft de Centrale Raad van Beroep eerder vastgesteld. In twee uitspraken van 28 februari 2013 geeft het rechtscollege nu een berekening waarmee ambtenaren wel iets extra’s kan worden toegekend als hun verhouding met de werkgever, vooral door het toedoen van die werkgever, onherstelbaar is verstoord of in een impasse geraakt. In die situatie is de normale ontslaguitkering voor ambtenaren niet voldoende, stelt de Centrale Raad van Beroep.

Voor de berekening van de vergoeding zijn van belang:

  • het bruto maandsalaris op het moment van ontslag (inclusief vakantiegeld);
  • het aantal dienstjaren gedeeld door twee, omdat de ambtenaar al recht heeft op een ruimere vergoeding bij ontslag;
  • het aandeel dat de werkgever had in het ontstaan van de onhoudbare situatie.

Daaraan wordt een factor 1 toegekend als het aandeel van de werkgever 80 tot 100%, 0,75 voor 65 tot 80% en 0,5 als de situatie voor 51 tot 65% te wijten is aan de werkgever. De CRvB-formule luidt: bruto maandsalaris (inclusief vakantiegeld) x (aantal dienstjaren:2) x 0,5, 0,75 of 1.

. . . lees verder op Internet

Vergelijkende reclame

Vergelijkende reclame; Een objectieve vergelijking is toegestaan

Is het toegestaan om als ondernemer reclame te maken voor het eigen product of de eigen dienst en daarbij de vergelijking te maken met het product of de dienst van een of meer concurrenten? Het antwoord luidt ja, zij het onder bepaalde voorwaarden. Die voorwaarden worden hierna kort toegelicht met een aantal voorbeelden.

Waarom staan die voorwaarden in ons Burgerlijk Wetboek? Een Europese richtlijn heeft sinds 2002 deze voorwaarden geformuleerd. Reclame is vaak grensoverschrijdend en grote verschillen in toelaatbaarheid van vergelijkende reclame kunnen het vrije verkeer van goederen en diensten belemmeren, aldus de Europese Commissie. Consumenten zijn gebaat bij een objectieve voorlichting en een rationele vergelijking tussen goederen en diensten, zodat zij in staat worden gesteld een goede keuze te maken uit een gevarieerd aanbod. Uitgangspunt is vergelijkings- en concurrentievrijheid.

Kern is dat de vergelijkende reclame niet misleidend mag zijn, objectief en rationeel moet vergelijken, niet tot verwarring tussen concurrenten mag leiden en goederen of diensten moet vergelijken die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd. Enige overdrijving levert nog geen misleiding op: het gebruik van superlatieven in vergelijkingen is nu eenmaal eigen aan reclame en dient door de consument met een zekere scepsis te worden bejegend. Vergelijkende reclame die vermeldt dat het algemene prijsniveau lager is dan bij de concurrent, terwijl slechts een selectie van producten is vergeleken, kan misleidend zijn zonder vermelding van het selectieve karakter van de vergelijking.

Een objectieve vergelijking betekent dat in de reclameboodschap wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken worden vergeleken van de goederen of diensten, zoals de prijs of de kleurvastheid of het suikergehalte. En het moet gaan om vergelijkbare producten of diensten. Niet bedoeld is om vergelijking slechts toe te staan tussen identieke producten of diensten. Dat wil zeggen dat de vergeleken producten in voldoende mate onderling verwisselbaar moeten zijn, hetgeen ook mogelijk is bij een diverse productengroep zoals levensmiddelen. Een vergelijking tussen verschillende zaken als houten en aluminium raamkozijnen, of tussen het vervoer per trein en per auto (reisduur, betrouwbaarheid bij vertraging, comfort), is dus zeker toegestaan. Wat de controleerbaarheid betreft gaat het niet om cijfermatige meetbaarheid, maar moet de gemiddelde klant in staat worden gesteld om na te gaan of de vergelijking zakelijk gesproken klopt. Een vergelijking behoeft niet steeds betrekking te hebben op alle aspecten van het product of de dienst, wil zij toegelaten zijn. Een vergelijking van uitsluitend de prijs is dus toegestaan.

Elke vergelijking die verwijst naar een speciale aanbieding moet duidelijk het einde en het begin aangeven van de periode gedurende welke de speciale prijs of andere voorwaarden gelden, of vermelden dat de speciale aanbieding loopt zo lang de voorraad strekt. Ook al is vergelijkende reclame dus in beginsel toegestaan, toch kan een concurrent die zich benadeeld voelt een vordering instellen bij de rechter. Wie de reclameboodschap zelf heeft vormgegeven, moet dan binnen korte termijn de bewijzen aandragen waarop de materiële juistheid en volledigheid berust van de feitelijke gegevens in de vergelijking.       

wet bestuur en toezicht – nieuwe regeling tegenstrijdig belang

Onrustige tijden voor BV’s; nieuwe regeling tegenstrijdig belang

De onrustige tijden uit het eerste deel van de titel wijst niet op de economische realiteit. Die is vandaag de dag veelal uitdagend, om het voorzichtig uit te drukken. De onrustigheid zit momenteel ook in de regelgeving. Op 1 oktober 2012 is nieuwe wetgeving met betrekking tot de Flex BV in werking getreden en nu is er alweer nieuwe wetgeving met betrekking tot de BV. Op 1 januari 2013 is namelijk de Wet bestuur en toezicht in werking getreden.

Gelukkig brengt de wet voor de gemiddelde MKB ondernemer niet veel belangrijke veranderingen met zich mee. De meeste wijzigingen zien op grote BV’s en (beursgenoteerde) NV’s met regelgeving over bestuursmodellen, het stimuleren van diversiteit onder bestuurders en toezichthouders en een maximering van het aantal toezichthoudende functies dat een persoon mag hebben.

Op één punt is de wetswijziging wel van belang en dat is de nieuwe regeling tegenstrijdig belang. Onder de oude regels gold dat de bestuurder van een BV met een persoonlijk tegenstrijdig belang in beginsel onbevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen (tenzij het tegenstrijdig belang in de statuten is ‘weggeschreven’). In de Wet bestuur en toezicht wordt deze aanpak verlaten en heeft een dergelijk tegenstrijdig belang in beginsel slechts gevolgen voor de interne besluitvorming van de vennootschap. De nieuwe regeling verbiedt een bestuurder en een commissaris deel te nemen aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen en als die er niet is door de aandeelhoudersvergadering.

Rechtshandelingen van vóór de inwerkingtreding van de Wet, worden ook daarna nog beoordeeld aan de hand van de oude regeling. Indien dergelijke rechtshandelingen zijn verricht door een bestuurder met een tegenstrijdig belang, kunnen zij ook na inwerkingtreding van de Wet worden bekrachtigd door een aanwijzingsbesluit van de aandeelhoudersvergadering. Op statutaire bepalingen die inhouden dat de vennootschap in gevallen van tegenstrijdig belang wordt vertegenwoordigd door anderen dan bestuurders, kan na inwerkingtreding van de Wet geen beroep meer worden gedaan. Toch kan er enige onduidelijkheid ontstaan met betrekking tot de regeling van de bevoegdheden, bijvoorbeeld ook indien er in een aandeelhoudersovereenkomst van de oude en nieuwe wetgeving afwijkende afspraken zijn gemaakt. Het is dus zaak bij een periodieke update van de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst hier naar te kijken en voor zover nodig aan te passen aan de nieuwe regels. Op dus naar de APK-keuring voor BV’s!      

Inspectie SZW kondigt hardere aanpak overtredingen aan

Hardere aanpak overtredingen sociale wetgeving

Bedrijven en burgers die de regels op het gebied van arbeid en sociale wetgeving overtreden, worden met ingang van 2013 door de Inspectie SZW harder aangepakt.

Door de Wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW krijgt de Inspectie meer mogelijkheden voor haar vernieuwde aanpak. Zo zijn de boetes vanaf 1 januari flink omhoog gegaan en kunnen de bedrijven van hardnekkige overtreders eerder worden stilgelegd voor een periode van maximaal drie maanden.

Bij illegale arbeid zijn vanaf 1 januari de boetes voor de werkgever omhoog gegaan van 8.000 euro naar 12.000 euro per werknemer. Zeven jaar geleden lag de boete voor dit vergrijp nog op 900 euro. Verder spoort de Inspectie georganiseerde uitkeringsfraude op en bekijkt ze of gemeenten niet te gemakkelijk bijstandsgerechtigden ontheffen van de plicht tot solliciteren. Daarnaast zal de inspectie ook meer inzetten op het ‘afpakken’ van crimineel vermogen.

. . . lees verder op Internet

Betalingstermijnen worden wettelijk vastgelegd

Betalingstermijnen in de wet geregeld

De betalingstermijnen bij overeenkomsten tussen bedrijven en bij overeenkomsten tussen bedrijven en overheden worden wettelijk vastgelegd. Nu bepaalt de wet alleen dat de betalingstermijn niet onredelijk mag zijn. De wijziging gaat in per 16 maart 2013.

Bij overeenkomsten tussen bedrijven geldt het volgende:

  • als u contractueel niets regelt, moet binnen 30 dagen na de factuurdatum worden betaald;
  • in de overeenkomst mag een langere betaaltermijn van maximaal 60 dagen worden afgesproken;
  • een betalingstermijn van langer dan 60 dagen is alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat dit voor geen van beide partijen nadelig is.

Bij overeenkomsten tussen bedrijven en overheden dient binnen 30 dagen na de factuurdatum te worden betaald. Afwijken van deze termijn is vrijwel niet mogelijk.

Betaalt uw tegenpartij de factuur niet of te laat? Dan mag u een standaardvergoeding voor incassokosten vragen. U hoeft hiervoor geen aanmaning te sturen. Hebt u niets afgesproken over de hoogte van de vergoeding? Dan is de vergoeding een percentage van de rekening. Het minimumbedrag van de vergoeding is 40 euro. Daarnaast mag u wettelijke rente in rekening brengen.

Er is en er komt geen wettelijke minimumbetalingstermijn. U maakt hierover zelf afspraken met de tegenpartij. U kunt zelfs afspreken vooraf te betalen. Hierbij geldt dat de betalingstermijn niet onredelijk mag zijn.

De wijziging gaat in per 16 maart 2013. Dit is de datum waarop het wetsvoorstel ter uitvoering van de richtlijn uiterlijk in werking moet zijn getreden.

. . . lees verder op Internet

Eerste Kamer stemt in met regeling schadevergoeding overheid

Schadevergoeding overheid eenvoudiger

De Eerste Kamer heeft een wetsvoorstel met algemene stemmen aanvaard dat het recht op schadevergoeding voor rechtmatig en onrechtmatig overheidshandelen eenvoudiger en toegankelijker maakt.

In het geval van rechtmatig overheidshandelen kan sprake zijn van zogeheten nadeelcompensatie. Dat is een schadevergoeding die bijvoorbeeld wordt toegekend aan ondernemers wanneer hun bedrijf tijdelijk niet of niet goed te bereiken is als gevolg van reconstructie van een weg. Die schadevergoeding is geen regel maar uitzondering, en in beginsel wordt slechts een gedeelte van de schade vergoed. Het uitgangspunt is en blijft dat burgers en bedrijven in beginsel moeten accepteren dat de overheid maatregelen neemt die voor hen nadelig zijn, maar dat er reden is voor compensatie als iemand onevenredig zwaar wordt getroffen.

Het tweede onderwerp is de schadevergoeding voor onrechtmatige besluiten. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de overheid schade moet vergoeden omdat ten onrechte een vergunning werd geweigerd. Anders dan bij nadeelcompensatie is déze schadevergoeding geen uitzondering maar regel en moet de volledige schade worden vergoed.

. . . lees verder op Internet

Heeft de zieke werknemer die weigert te re-integreren een loonaanspraak?

Loonaanspraak voor weigerende zieke werknemer?

Een zieke werknemer heeft aanspraak op in ieder geval een gedeelte van zijn loon. Een (gedeeltelijk) zieke werknemer moet meewerken aan zijn reïntegratie. Vaak komt het voor dat de arboarts zegt dat de zieke werknemer voor een deel van zijn uren kan re-integreren.

De wet bepaalt dat de zieke werknemer zijn aanspraak op loon verliest – kortgezegd – voor de tijd dat hij weigert passend werk te doen (artikel 7:629 lid 3 onder c BW). De vraag is wat er moet worden betaald wanneer hij die uren weigert op te komen dagen.

Lange tijd is de lijn in de jurisprudentie geweest dat de weigerende werknemer enkel de uren misliep die hij moest re-integreren. De aanspraak op loon over de uren dat hij ziek was en dus hoe dan ook niet hoefde te re-integreren, werden door zijn weigerachtige houding niet aangetast. Op 3 oktober 2012 heeft de kantonrechter in Amsterdam daar in een zeer uitgebreid gemotiveerd vonnis een andere uitspraak over gedaan.

De kantonrechter in Amsterdam gaat terug naar de wetsgeschiedenis en kijkt naar de samenhang met artikel 7:627 BW. Wordt er niet gewerkt, dan heeft de werknemer geen recht op loon. Dat de zieke werknemer over de uren dat hij weigert te re-integreren geen recht heeft op loon, volgt dus al uit dat wetsartikel.

Dat brengt de kantonrechter er toe aan te nemen dat artikel 7:629 lid 3 onder c BW dus ruimer is en gaat over de uren dat de werknemer ziek is en er op hem geen re-integratieverplichting rust. De bedoeling van dat artikel is om de werknemer een duidelijke prikkel te geven om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. Die prikkel wordt niet gegeven wanneer slechts over bijvoorbeeld twee uur per week de aanspraak op salaris vervalt.

Afgaand op deze uitspraak mag een werkgever dus het gehele salaris stopzetten als een zieke werknemer weigert passend werk te doen, al hoeft hij maar een paar uurtjes te komen. Wel mag dat slechts wanneer hij direct nadat hij merkt dat de werknemer zich niet aan zijn verplichtingen houdt, hem daarop aanspreekt èn hij hem dan ook direct ervan in kennis stelt dàt hij het gehele salaris zal stopzetten.

Hierbij geldt uiteraard dat wanneer de werknemer desgevraagd in een second opinion gelijk krijgt van het UWV en hij niet had hoeven te re-integreren, de werkgever met terugwerkende kracht het loon zal dienen te voldoen.     

Afspraak is afspraak

Afspraak is afspraak

Jaren geleden verkocht de overheid van één van de ABC-eilanden onroerend goed aan een partij D voor prijs X. Enige tijd later, toen de akte bij de notaris gepasseerd zou worden, kreeg D in de gaten dat in de notariële akte allemaal (extra) voorwaarden stonden die eerder in het geheel niet mondeling waren overeengekomen. Het zouden standaard bedingen zijn, zo riep de overheid, maar D beriep zich op wat was afgesproken en kreeg van de Hoge Raad gelijk. Dergelijke gevallen doen zich nog steeds voor.

Niet lang geleden had een advocaat een kwestie tegen Medirisk. De advocaat kwam op voor een kind dat medio 1995 ernstig blijvend letsel en beperkingen had opgelopen door een toerekenbare medische misslag. Het kind was geopereerd, doch verzuimd was om het kind veiligheidshalve antibiotica te geven waardoor na de operatie infectie kon ontstaan met alle schade van dien. Niet expres, maar wel toerekenbaar verkeerd. Medirisk is vaak de verzekeringsmaatschappij van de arts of van het ziekenhuis. De arts en het ziekenhuis worden buitenspel gezet en de verzekeraar neemt de touwtjes in handen met behulp van door Medirisk ingeschakelde advocaten en (externe) schaderegelaars.

Nadat een onafhankelijk medisch deskundige in 1998 vond dat er verkeerd gehandeld was waardoor die schade kon ontstaan, werd aansprakelijkheid door Medirisk (namens de arts en het ziekenhuis) erkend. In 2010 schakelde Medirisk een (externe) schaderegelaar in. Na enkele rituele dansen tussen de advocaat van het slachtoffer en de schaderegelaar van Medirisk stuurde eerstgenoemde een schadestaat per mail uitkomend op 118.000 euro vermeerderd met twee pro memorie posten wegens wettelijke rente. Twee dagen later vond op basis van die schadestaat een bespreking plaats tussen de schaderegelaar en de advocaat van de ouders van het kind. Ze waren het eens geworden, zij het dat de advocaat het nog wel even moest voorleggen aan de ouders. De schaderegelaar maakte geen enkel voorbehoud.

De ouders gingen akkoord zodat hun advocaat zes dagen na de bespreking mailde dat er overeenstemming was en verzocht werd om toezending van een vaststellingsovereenkomst op basis van 118.000 euro te vermeerderen met kosten. Ruim twee weken later werd de advocaat door de schaderegelaar gebeld. Hij had (ineens bij nader inzien en dus achteraf) vraagtekens bij het bedrag van 118.000 euro en hij moest nog goedkeuring hebben van Medirisk. Tijdens de onderhandelingen was het bedrag van 118.000 euro akkoord en de voorwaarde ‘mits akkoord door Medirisk’ was niet gesteld. Vier dagen later mailde hij uit te komen op 78.000 euro, contact zou opnemen met Medirisk en nadien wel van zich zou laten horen. Een procedure volgde en de rechter oordeelde dat de schaderegelaar zijn opdrachtgever Medirisk had gebonden aan de afspraak af te wikkelen op basis van 118.000 euro.

Samenvattend: afspraak is afspraak.