Tewerkstellingsvergunning voor Japanse medewerkers

Vanaf 1 januari 2017 is een tewerkstellingsvergunning vereist voor Japanse werknemers die in Nederland willen werken.

Sinds een uitspraak van de Raad van State in december 2014 hebben Japanners vrije toegang tot de arbeidsmarkt. Dat komt door een clausule in het handelsverdrag Nederland-Japan (1912) en het NederlandsZwitsers Tractaat (1875) waarin staat dat Japanners gelijk worden behandeld als Zwitsers, die vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. De Nederlandse en Zwitserse regering hebben een verduidelijking opgesteld bij het Tractaat waardoor Japanners die in Nederland willen komen werken een tewerkstellingsvergunning nodig hebben.

Lees verder “Tewerkstellingsvergunning voor Japanse medewerkers”

Eerste Kamer steunt aanpak faillissementsfraude

strafbaarstelling overtreding administratieplicht bij faillissement

Minister Ard van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft een nieuwe stap kunnen zetten in de aanpak van faillissementsfraude. De Eerste Kamer stemde in met de wetsvoorstellen civielrechtelijk bestuursverbod en herziening strafbaarstelling faillissementsfraude. Beide maatregelen maken onderdeel uit van het wetgevingsprogramma ‘Herijking Faillissementsrecht’ en treden naar verwachting op 1 juli 2016 in werking. Lees verder “Eerste Kamer steunt aanpak faillissementsfraude”

telefonische rechtshulp via 0900-0600

   Geschiedenis

0900-advocaten (0900-238 62 28) Is het oorspronkelijke naam nummer van de orde van advocaten. In 2003 beëindigd door de orde van advocaten haar activiteiten betrekking tot dit telefoonnummer en is de activiteit voortgezet door advocaten.nl. Omdat naam-nummers in Nederland niet ingeburgerd raakten, is het daarnaast nummer 0900-0600 in gebruik genomen Lees verder “telefonische rechtshulp via 0900-0600”

Overeenkomsten sluiten doet iedereen

De meeste geschillen ontstaan pas na het sluiten van de overeenkomst,

Een overeenkomst sluiten klinkt als iets formeels. Toch doen we het praktisch iedere dag. Een brood bij de bakker kopen, de boodschappen bij de supermarkt, een bezoekje aan de kapper… Het kan dan geen kwaad om er iets meer over te weten.

Een overeenkomst hoeft niet per sé op papier te staan, een mondelinge overeenkomst is net zo rechtsgeldig (behoudens enkele uitzonderingen). Krijgen partijen een geschil met elkaar over de uitvoering van de overeenkomst, dan is het wel handig om een schriftelijke overeenkomst te hebben, zodat je kunt bewijzen wat er precies is afgesproken.

Lees verder “Overeenkomsten sluiten doet iedereen”

minimumjeugdloon vanaf 21 jaar geschrapt

Asscher schrapt minimumjeugdloon vanaf 21 jaar

Jongeren vanaf 21 jaar gaan hetzelfde minimumloon verdienen als volwassenen. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schaft het minimumjeugdloon af voor jongeren tussen 21 en 23 jaar, want “volwassenen verdienen een volwassen loon”, aldus de bewindsman.

Minister Asscher presenteerde zijn voorstellen in Den Haag in aanwezigheid van enkele tientallen enthousiaste actievoerders van de jongerenvakbond van de FNV. De afschaffing gebeurt in twee stappen: volgend jaar en in 2019.

De Tweede Kamer, waaronder regeringspartij PvdA, pleitte al langer voor een verhoging van jeugdlonen. Om te voorkomen dat bedrijven jongeren te duur gaan vinden, komt er voor werkgevers een compensatieregeling.

Dat gebeurt via de subsidieregeling ‘lage inkomensvoordeel’. Via deze Liv kunnen werkgevers te beginnen in 2017 subsidie krijgen voor laagbetaalde werknemers. Voor de compensatie van de hogere jeugdlonen trekt het kabinet 100 miljoen euro uit, bovenop de 500 miljoen die al voor de Liv beschikbaar is. De 100 miljoen betalen werkgevers overigens zelf want het komt uit de kas voor arbeidsongeschikten.

Door die vergoeding kan ook coalitiepartner VVD zich vinden in de verhoging. De VVD spreekt over een ‘evenwichtige’ regeling. De liberalen vreesden onder meer dat de jeugdwerkloosheid zou stijgen.

Bron: PenO Actueel

Schade uit onrechtmatige: Gemeenschaps- of privéschuld?

De rechtbank beoordeelt of een schuld die tijdens het huwelijk is ontstaan vanwege onrechtmatig handelen door de man, is aan te merken als gemeenschapsschuld of privéschuld.

De feiten

M en V zijn in 1996 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. Tijdens het huwelijk hebben eisers obligatieleningen van € 100.000 verstrekt aan de BV van M. Dit bedrag is niet terugbetaald. De BV is tot terugbetaling veroordeeld, maar bood geen verhaal. Om die reden hebben de eisers M tot betaling aangesproken. M is veroordeeld tot terugbetaling en is als bestuurder persoonlijk aansprakelijk geacht voor de door eisers geleden schade. Vervolgens hebben eisers V aansprakelijk gesteld voor 50% van de schuld van M.

Ontstaan schuld

Vast staat dat de vordering van eisers op M is ontstaan in de periode dat M en V nog met elkaar gehuwd waren. Het huwelijk is vóór 1 januari 2012 ontbonden. Om die reden zijn de bepalingen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen, van toepassing.

Uitgangspunt

Gedurende het bestaan van de gemeenschap van goederen kan iedere echtgenoot ten laste van de gemeenschap schulden aangaan, maar is alleen de echtgenoot die de schuld is aangegaan voor die schuld aansprakelijk. De schuldeiser kan verhaal zoeken op het gemeenschapsvermogen en op het privévermogen van de echtgenoot die de schuld aanging. Na de ontbinding van de gemeenschap komt daar, op grond van artikel 1:102 BW (oud), voor wat betreft de aansprakelijkheid bij dat iedere echtgenoot voor 50% ook hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de gemeenschapsschulden die door de andere echtgenoot zijn aangegaan. De ontbinding van de huwelijksgemeenschap leidt aldus tot uitbreiding van de aansprakelijkheid van de echtgenoten voor gemeenschapsschulden.

Privéschuld?

V betwist dat zij voor de helft van de schuld van M aansprakelijk is. Volgens haar is geen sprake van een gemeenschapsschuld, maar van een privéschuld. De schuld van M is ontstaan uit hoofde van onrechtmatige daad en is dus een verknochte schuld die niet in de gemeenschap valt. Daarom is zij hiervoor (ook na ontbinding van de huwelijksgemeenschap) niet aansprakelijk.

Verknochte schuld?

Hoofdregel is dat alle schulden in de gemeenschap vallen, ongeacht de vraag of de schuld ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is aangegaan. Een uitzondering geldt ten aanzien van schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover de verknochtheid zich hiertegen niet verzet (artikel 1:94 lid 3 BW (oud)). Of een schuld aan een van de echtgenoten verknocht is (en zo ja: in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat de schuld in de gemeenschap valt), is afhankelijk van de aard van de schuld conform de maatschappelijke opvattingen. Maatstaven van redelijkheid en billijkheid kunnen tot gevolg hebben dat wordt afgeweken van gelijke draagplicht van een schuld tussen de echtgenoten onderling. Eisers hebben volgens de rechtbank terecht betoogd dat dit voor de positie van de schuldeiser niet relevant is. Ook in het geval waarin de ene echtgenoot gehouden is om op grond van redelijkheid en billijkheid een schuld geheel te dragen, kan de schuldeiser beide echtgenoten aanspreken op grond van artikel 1:102 BW (oud).

Schuld uit hoofde van onrechtmatige daad verknocht?

Een criterium om de aard van de schuld als zijnde een verknochte schuld aan te merken, kan nergens uit worden afgeleid en is ook (nog) niet door de Hoge Raad gegeven. Volgens de wetsgeschiedenis zijn alleen schulden die gerelateerd zijn aan privégoederen van de echtgenoten te beschouwen als verknochte schulden. De regeling van de verknochtheid van een schuld dient derhalve zeer beperkt te worden uitgelegd. Algemeen wordt aangenomen dat een tijdens het huwelijk ontstane schuld die zijn oorzaak vindt in het onrechtmatig handelen van een der echtgenoten, zonder bijzondere bijkomende omstandigheden, niet als een verknochte schuld kan worden aangemerkt.

In dit licht oordeelt de rechtbank dat de schuld van eisers, ontstaan vanwege onrechtmatig handelen van M als bestuurder van de BV, onvoldoende is om als aan M verknochte schuld te beschouwen. De rechtbank acht hierbij relevant dat de door M als bestuurder verworven inkomsten ten goede zijn gekomen aan de huwelijksgemeenschap. Dat V niet betrokken of werkzaam is geweest bij de BV en niet op de hoogte was van het financiële reilen en zeilen, maakt dit niet anders. Het feit dat de schuld buiten haar medeweten zou zijn ontstaan, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake van een gemeenschapsschuld kan zijn.
De stelling van V dat zij vermoedde dat M zich bezighield met zakelijke handelingen waarmee zij zich niet kon verenigen, biedt geen soelaas. Volgens de rechtbank lag het op haar weg om in dat geval gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid zich van aansprakelijkheid voor de door M veroorzaakte schulden te bevrijden door afstand te doen van de gemeenschap. V heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank concludeert dat de schuld van M aan eisers ingevolge de hoofdregel van artikel 1:94 lid 1 BW (oud) als een gemeenschapsschuld moet worden aangemerkt, waarvoor V na ontbinding van de gemeenschap voor de helft aansprakelijk is.

Rechtbank Noord-Holland, 10 januari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:342

bron: SDU

billijke vergoeding bij ontbinding arbeidsovereenkomst

Als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In dat geval kan de kantonrechter aan de werknemer dan ook een billijke vergoeding toekennen. Daarnaast heeft de werknemer op grond van de wet recht op de transitievergoeding.

Hoogte billijke vergoeding

Het is aan de rechter om de hoogte van de billijke vergoeding te bepalen. De hoogte daarvan staat – naar haar aard – in relatie tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Rechters hebben de mogelijkheid om de hoogte van de vergoeding te bepalen op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval best team collaboration software.

Dit betekent dat criteria als loon en lengte van het dienstverband die tot 1 juli 2015 onderdeel uitmaken van de kantonrechtersformule hierbij geen rol hoeven te spelen.

Gevolgencriterium speelt geen rol

Voorts kan in deze additionele vergoeding niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer en de door de werkgever getroffen voorzieningen om deze gevolgen te ondervangen (ook wel aangeduid als ‘het gevolgencriterium’), omdat dit reeds is verdisconteerd in de transitievergoeding.

Uitzonderlijke gevallen

Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de kantonrechter een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen. Die vergoeding heeft een ander karakter dan de transitievergoeding (compensatie van ontslag en om de werknemer in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken).

De wetgever heeft – ter verduidelijking van deze ‘uitzonderlijke gevallen’ een aantal voorbeelden gegeven van situaties waaraan wordt gedacht voor het toekennen van de additionele billijke vergoeding:

       als er als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan (bijvoorbeeld als gevolg van het niet willen ingaan op avances zijnerzijds) en de rechter concludeert dat er geen andere optie is dan ontslag;als een werkgever discrimineert, de werknemer hiertegen bezwaar maakt, er een onwerkbare situatie ontstaat en niets anders rest dan ontslag;als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Te denken is hierbij aan de situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd;de situatie waarin de werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren en ontslag langs die weg te realiseren;de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden;

De kantonrechter mag alleen een billijke vergoeding toekennen als het ontslag is toe te rekenen aan het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever.

Herstel arbeidsovereenkomst na ontslag via UVW

Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen. Anders dan het UWV heeft geoordeeld, is de financiële noodzaak voor het verval van de functie onvoldoende onderbouwd. Geen veroordeling tot herstel met terugwerkende kracht.

Feiten
Werknemer is doofblind en heeft een Wajong-status. De stichting heeft het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft daartoe toestemming verleend. De stichting heeft de arbeidsovereenkomst op 22 september 2015 opgezegd tegen 1 november 2015. De stichting heeft aan werknemer de transitievergoeding betaald.

Verzoek
Werknemer verzoekt de kantonrechter om de stichting te veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen en verzoekt daarbij om te bepalen dat als ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst 1 november 2015 zal gelden. Volgens werknemer is de toestemming ten onrechte verleend. Primair is hij van mening dat er geen sprake van een slechte financiële situatie dan wel een slechter wordende financiële situatie binnen de stichting. Subsidiair stelt hij dat de stichting niet heeft onderbouwd waarom zijn functie zal moeten komen te vervallen, terwijl bij hem sprake is van een zwakke arbeidsmarktpositie.

Beoordeling
Het gaat om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en de stichting moet worden hersteld omdat er geen redelijke grond voor opzegging aanwezig is. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.

De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat ingrijpen noodzakelijk is, omdat de financiële situatie van de stichting zwak is en dat ingrijpen is aangewezen. Al meerdere jaren heeft de stichting te kampen met financieel onzekere omstandigheden. Zij heeft om die reden in eerdere jaren haar organisatie flink zien inkrimpen. In 2012 en 2014 is afscheid genomen van een aantal medewerkers. Ondanks die bezuinigingen is de financiële positie zwak gebleven.

Uit de in het geding gebrachte financiële stukken volgt dat de stichting inderdaad een negatief Eigen Vermogen heeft. Het positief resultaat over 2015 ten opzichte van 2014 is weliswaar afgenomen en er is sprake van een negatief Eigen Vermogen, maar dat enkele gegeven is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende voor de conclusie dat de functie van werknemer moet komen te vervallen. Dit geldt temeer daar niet inzichtelijk is gemaakt wat de oorzaak is van het teruglopen van het afnemen van het positief resultaat.

De stichting heeft gesteld dat de PR-werkzaamheden die werknemer uitvoerde thans door vrijwilligers wordt gedaan en dat zo de personeelskosten voor werkgever worden bespaard. Dat mag zo zijn, maar dan moet daar nog wel een redelijke grond voor zijn. Die volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de in het geding gebrachte stukken. De stichting heeft voorts niet toegelicht wat de (positieve) gevolgen zijn voor de bedrijfsvoering doordat vrijwilligers nu PR werkzaamheden verrichten. De stichting heeft daarnaast niet onderbouwd dat de toekomstverwachtingen meebrengen dat ingrijpen noodzakelijk is. Zo is nergens uit gebleken dat de subsidie voor de stichting op de tocht staat of dat er sterke aanwijzingen zijn dat de subsidie wordt teruggedraaid.

De stichting heeft niet onderbouwd dat er een redelijke grond was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De kantonrechter veroordeelt daarom de stichting tot herstel van de arbeidsovereenkomst en wel per 25 april 2016. Voor een herstel met terugwerkende kracht is naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding, gelet op het feit dat de stichting een onderneming is die grotendeels met subsidies wordt bekostigd. Voorts wordt (vooralsnog) geen dwangsom opgelegd, nu ervan wordt uitgegaan dat de stichting deze veroordeling zal nakomen.

Werknemer heeft een WW-uitkering. Nu er geen herstel plaatsvindt met terugwerkende kracht, is deze niet onverschuldigd betaald. Daarom wordt rekening gehouden met de uitbetaalde WW-uitkering. De stichting zal het netto equivalent van het bruto bedrag, welk bruto bedrag gelijk dient te zijn aan het verschil tussen het bruto maandsalaris inclusief vakantiegeld en de bruto WW-uitkering inclusief vakantiegeld, over de periode 1 november 2015 tot 25 april 2016, aan werknemer dienen te voldoen. Voor gemiste vakantiedagen behoeft geen voorziening te worden getroffen, omdat werknemer over die periode geen werkzaamheden heeft verricht. Voor het treffen van een voorziening van gemist pensioen ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat werknemer wordt gecompenseerd tot diens laatstverdiende loon, zonder dat daar arbeid tegenover heeft gestaan. Bovendien heeft werknemer een transitievergoeding ontvangen, die blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 7:673 BW deels ziet op de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband, waaronder ook begrepen gemist pensioen. Bij herstel van de arbeidsovereenkomst blijft de stichting deze verschuldigd en werknemer hoeft die dan ook niet terug te betalen. Weliswaar kan dit bedrag verrekend worden in de situatie als bedoeld in artikel 7:673 lid 4 onder b in combinatie met lid 5 BW, maar dat staat er niet aan in de weg dat werknemer thans een deel kan aanwenden om gemist pensioen te compenseren.

Rechtbank Amsterdam 22 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2601

bron: SDU

Bestuurder niet aansprakelijk bij te laat depot jaarstukken

Een curator heeft niet alleen het beheer en de vereffening van de failliete boedel als taak, maar bestudeert ook de boekhouding van de gefailleerde en voert een onderzoek uit naar de oorzaken van het faillissement. Van belang daarbij is dat wanneer er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur van de gefailleerde en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement, iedere bestuurder ten opzichte van de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in de boedel discover this info here. De wetgever heeft de bewijspositie van de curator versterkt. Als er niet voldaan is aan de boekhoudplicht of de jaarrekening niet of te laat gedeponeerd is, dan staat het onbehoorlijk bestuur over de gehele linie (in algemene zin) vast en wordt tevens vermoed dat dit kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

Maar betekent dit dan dat het niet op tijd deponeren van een jaarrekening zonder meer leidt tot aansprakelijkheid van een bestuurder? Nee, zegt de Hoge Raad maar weer eens in zijn uitspraak van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:233). Ik haal de volgende redenering uit dit arrest. Om het bewijsvermoeden ten aanzien van het causaal verband tussen het onbehoorlijk bestuur en het faillissement te ontzenuwen, is niet vereist dat de betreffende bestuurder een van buiten komende, niet aan hem toe te rekenen belangrijke oorzaak van het faillissement aannemelijk maakt, maar is voldoende dat die bestuurder door het aanvoeren van bepaalde feiten en omstandigheden aantoont dat er zich een andere belangrijke oorzaak van het faillissement dan kennelijk onbehoorlijk bestuur heeft voorgedaan.

Die andere belangrijke oorzaak kan dus ook zeer wel gelegen zijn in bestuursdaden waarop wel iets aan te merken valt, zoals inschattingsfouten, misrekeningen en dergelijke, maar die geen kennelijk onbehoorlijk bestuur opleveren. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is immers pas sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.

Deze strenge uitleg van de Hoge Raad is mijns inziens juist. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor het tekort in de boedel vloeit voort uit de anti-misbruikwetgeving en is bestemd voor echte ‘boefjes’. De anti-misbruikwetgeving beoogt alleen excessen van onverantwoordelijk bestuur tegen te gaan. Er is weer hoop voor ‘bange’ bestuurders.

vaker afwijzing ontslagverzoek kantonrechter

Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid wijzen kantonrechters meer ontslagverzoeken van werkgevers af. Die voorlopige conclusie legt kantonrechter Wim Wetzels, voorzitter van de Expertgroep Arbeidsrecht binnen de Rechtspraak, morgen op tafel tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer. Daar wordt gesproken over evaluatie van de Wet werk en zekerheid (Wwz), die vorig jaar is ingevoerd.
Wetswijziging

De wet had tot doel het ontslagrecht te vereenvoudigen, onder meer door een duidelijke scheiding aan te brengen tussen UWV-ontbindingen en ontslagzaken die voor de rechter komen. Waar voorheen een keuze bestond tussen verschillende routes (wat tot rechtsongelijkheid kon leiden) gaan onder de Wwz alleen nog ontslagen vanwege langdurige ziekte of bedrijfseconomische redenen naar UWV. De kantonrechter oordeelt over de rest. Bovendien is de ontslagvergoeding vervangen door een transitievergoeding, waar werknemers na 2 jaar recht op hebben. Een derde wijziging is de mogelijkheid tot hoger beroep.
Positief advies

De Raad voor de rechtspraak adviseerde destijds positief over de wetswijziging, maar plaatste ook kritische kanttekeningen. Het vergoedingensysteem dat werd ingevoerd was zo verfijnd, dat de ontslagprocedure daardoor juist ingewikkelder dreigde te worden werd. Daarnaast werd de rechter gebonden aan een ‘waslijst van criteria’ waar het ging om de gronden waarop ontslag kan worden verleend. Die zijn veel gedetailleerder dan onder de oude wet.

Meer afwijzingen

Kantonrechter Wetzels benadrukt dat de wet nog te kort van kracht is om een duidelijk beeld te geven van de zaken die sindsdien door de rechter zijn behandeld. De eerste cijfers worden over een half jaar verwacht. Zijn persoonlijke indruk is echter dat onder meer het nieuwe, gesloten stelsel van ontslaggronden ertoe leidt dat ontbindingsverzoeken vaker worden afgewezen. Daar zijn werkgever en werknemer niet bij gebaat, stelt Wetzels.

Rechttrekken

Onder de oude wet kon de rechter een hogere vergoeding toekennen als de werkgever op een bepaald front tekort was geschoten. Daarmee kon hij onderlinge geschillen rechttrekken, om een billijke oplossing te bereiken. De Wwz biedt wat dat betreft veel minder vrijheid om maatwerk te leveren. Een hogere vergoeding mag alleen bij ‘ernstig verwijtbaar handelen’ van de werkgever.