Loondoorbetaling bij ziekte naar één jaar

Ondernemers van kleine bedrijven hoeven zieke werknemers straks nog maar één jaar loon door te betalen in plaats van twee jaar. Dit geldt voor bedrijven met maximaal tien werknemers.

Afgelopen vrijdag heeft het kabinet uitspraak gedaan over de loondoorbetaling, waarna minister Asscher de uitspraak bekend maakte. ‘Loondoorbetaling bij ziekte is een enorm probleem bij met name kleine bedrijven’, zegt Asscher. Het zou werkgevers er zelfs van weerhouden om personeel aan te nemen.

De loondoorbetaling zou bekostigd moeten worden vanuit de collectieve werkgeverspremies en de overheid, waar 20 miljoen euro voor wordt uitgetrokken. Het is de bedoeling dat de werknemer er door dit besluit niet op achteruit gaat.

Het is niet de eerste keer dat er gediscussieerd wordt over de loondoorbetaling. Eerder dit jaar had een meerderheid in de Tweede Kamer al aan Asscher gevraagd hiernaar te kijken. Asscher hoopt in november of december ‘de knoop te kunnen doorhakken’, nadat hij in gesprek is geweest met werkgevers, vakbonden en de Kamer.

Bron: P&O Actueel

Flexibel werken

De zogenaamde ‘9 tot 5 baan’ is in de afgelopen jaren steeds minder gewild onder zowel personeel als werkgevers. Immers leven we steeds meer in een 24-uurs economie, wordt werk steeds vaker gecombineerd met de zorg voor kinderen of juist de bejaarde ouders, zodat het voor veel mensen lastig is om binnen de gebruikelijke kantooruren in het pand van de werkgever aan het werk te zijn.

De wet bood al de mogelijkheid aan werknemers om, nadat ze minimaal een jaar in dienst waren, een verzoek bij de werkgever in te dienen om de arbeidsduur aan te passen. Het gaat daarbij om een verzoek om meer of minder uren te gaan werken. De werkgever mocht een dergelijk verzoek alleen weigeren, indien zwaarwegende bedrijfsbelangen zich verzetten tegen het verzoek. De wet gaf een aantal voorbeelden van dergelijke zwaarwegende bedrijfsbelangen.

Dit gaf werknemers echter nog niet het recht om een verzoek in te dienen om bijvoorbeeld te telewerken of op voor hen gunstige tijden te werken. Op 14 april jl. heeft de eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel, dat beoogt om flexibel werken te bevorderen door de bestaande Wet Aanpassing Arbeidsduur om te vormen tot de Wet Flexibel Werken. In die wet zijn de begrippen ‘arbeidstijden’ en ‘plaats’ toegevoegd, waardoor het voor werknemers mogelijk is om een verzoek tot flexibel werken in iedere vorm bij hun werkgever in te dienen.

Zo wordt het dus ook mogelijk om een verzoek in te dienen om niet alleen een ander aantal uren te gaan werken, maar ook om de arbeidsuren anders over de week te verdelen en ook de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd te wijzigen. De werkgever is echter nog steeds niet verplicht om het verzoek in te willigen. Ten aanzien van een verzoek dat betrekking heeft op de arbeidstijden geldt de zware maatstaf dat de werkgever dit verzoek slechts kan afwijzen indien zwaarwegende  bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten.
Ten aanzien van een verzoek om plaatsonafhankelijk te mogen werken, geldt een ruimere bevoegdheid voor de werkgever om dit verzoek af te mogen wijzen. Een dergelijk verzoek dient namelijk wel in overweging te worden genomen, maar kan na overleg met de werknemer worden afgewezen.

De nieuwe wet is alleen van toepassing op werkgevers die meer dan tien werknemers in dienst hebben. Verder is dit wettelijk recht niet van toepassing op werknemers die onder de werking van een cao vallen met inhoudelijke bepalingen over flexibel werken. Wel worden werkgevers en werknemers gestimuleerd om in cao’s concrete afspraken te maken over flexibel werken.

Daarnaast is per 1 januari 2015 de Wet Modernisering regeling voor verlof en arbeidstijden in werking getreden. Deze wet maakt het in combinatie met nieuwe Wet Flexibel Werken mogelijk om de arbeidsduur in tijd en omvang te wisselen, zodat bijvoorbeeld een vijfdaagse werkweek van 40 uur voor een periode van 4 maanden kan worden omgezet in een driedaagse werkweek van 24 uur en daarbij kan dan tevens een verzoek ten aanzien van wijziging van arbeidsplaats of werktijd worden ingediend.

Overigens staat het de werkgever vrij om bij gewijzigde feiten of omstandigheden terug te komen op de positieve beslissing over een werknemersverzoek tot aanpassing van de arbeidstijd of arbeidsplaats. Daarbij moet dan wel aan een aantal eisen worden voldaan, te weten : het moet gaan om nieuwe belangen die bij de eerste beslissing niet meegewogen konden worden, in geval van een aanpassing van de werktijd moet het gaan om zwaarwegende dienst- of bedrijfsbelangen, er moet overleg met de werknemer worden gevoerd en de beslissing dient schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer te worden medegedeeld.

Bron: Actuele artikelen

Bedrijfsgegevens naar privé mailen toegestaan

Een werknemer die databestanden van zijn werkgever naar zijn privémailadres stuurde, heeft niet onrechtmatig gehandeld. De werkgever had geen bedrijfsbeleid of regels over de omgang met digitale bedrijfsbestanden. En er is ook geen ongeschreven regel die het sturen van bedrijfsbestanden naar een privéadres verbiedt.

De situatie

Een recruiter mailt in mei 2014 een databestand met gegevens vanaf zijn zakelijke e-mailadres naar zijn privé-mailadres. Vier maanden later treedt hij in dienst bij een ander bedrijf. Omdat de werkgever een slechte ervaring heeft met een andere ex-werknemer die informatie zou hebben verduisterd, houdt de werkgever de situatie rondom de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen het licht. De werkgever komt tot de ontdekking dat de werknemer de bestanden naar huis heeft gemaild en beschuldigt hem officieel van het stelen of verduisteren van bedrijfsgevoelige en vertrouwelijke informatie.

Bij de rechter

De werkgever vraagt de rechter om voor recht te verklaren dat de werknemer met het doorsturen van het bestand een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De werknemer zou inbreuk hebben gepleegd op het gebruiksrecht dat de werkgever had op deze aangekochte database. Op misbruik van de database staat een boete, die de uitgever van de lijst overigens niet heeft opgelegd. De werkgever meent ook dat het naar het privéadres sturen van dergelijke informatie die eigendom is van de werkgever in strijd is met wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De werknemer verweert zich met het argument dat hij de bestanden naar huis heeft gemaild om voor zijn werk te gebruiken als hij thuis werkte.

Het oordeel

De rechter ziet geen bewijs voor een onrechtmatige daad. De werknemer heeft de lijst inderdaad naar huis gemaild maar er is geen enkel bewijs dat hij dat deed om de lijst voor andere doeleinden dan zijn eigen werk te gebruiken. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de werknemer de database op een of andere manier heeft misbruikt. De werkgever heeft ook geen aangifte gedaan van diefstal of verduistering, die is alleen bang voor misbruik van de database in de nabije toekomst.

Geen regel die mailen naar huis verbiedt

De rechter overweegt dat de maatschappelijke opvatting over het professionele gebruik van het elektronische berichtenverkeer aan verandering onderhevig is. Maar er is geen ongeschreven regel die de werknemer verbiedt om bestanden van zijn werkgever naar zijn privé-mailadres te verzenden. Het is de taak van de werkgever om bedrijfsbeleid hierover te formuleren. En die regels zullen altijd (mede) afhankelijk zijn van de thuiswerkmogelijkheden in het bedrijf, de functie van de werknemer, de aard van de werkzaamheden, de vertrouwelijkheid van de digitale bestanden en het risico van openbaarmaking. De werkgever heeft aangegeven (nog) geen beleid te hebben. De rechter wijst dan ook alle vorderingen van de werkgever af.

Bron: P&O Actueel

Het concurrentiebeding na verlenging van het arbeidscontract

Een concurrentiebeding kan alleen schriftelijk worden overeengekomen. Dit is het zogenaamde schriftelijkheidsvereiste, dat door de wetgever wordt vereist, omdat een concurrentiebeding een ernstige beperkingen van de vrijheid van arbeid meebrengt. Een werknemer moet bij het aangaan van een concurrentiebeding precies kunnen weten of en in hoeverre hij wordt beperkt.

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt echter vaak verlengd met een eenvoudig briefje, of zelfs stilzwijgend. Een gebruikelijke formulering bij zo’n verlenging is bijvoorbeeld: ‘Hierbij bevestigen wij dat de huidige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per d.d. 1 januari verlengd met 12 maanden. Alle arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd.’.

Ook komt het voor dat met een simpel briefje de arbeidsovereenkomst wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Een verwijzing naar bijzondere bedingen, zoals het concurrentiebeding, blijft dan achterwege.

In zo`n geval is er dus sprake van het aangaan van een nieuwe overeenkomst. De vraag is of nu ook voldaan moet worden aan het schriftelijkheidsvereiste, met andere woorden, is het nodig dat voor de verlenging het concurrentiebeding wel op schrift wordt gesteld om een beroep daarop mogelijk te maken?

In de rechtspraak is de algemene tendens dat bij verlenging van een bestaande arbeidsovereenkomst een dergelijk schriftelijkheid niet meer nodig is. Het oordeel is dat de werknemer al bij het eerste arbeidscontract had ingestemd met een concurrentiebeding.

Bij een geschil hierover zal de rechter aannemen dat een concurrentiebeding geldig blijft bij een (stilzwijgende) verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ook als bij de verlening niet expliciet opnieuw verwezen wordt naar het concurrentiebeding.

Dit is de algemene regel, maar toch komen vaak uitzonderingen voor. Dit is bijvoorbeeld het geval indien verlenging van de arbeidsovereenkomst tegelijkertijd ook stilzwijgend een wijziging in functie meebrengt. Als het arbeidscontract verlengd wordt of wordt omgezet naar een compleet nieuwe functie herneemt het schriftelijkheidsvereist zijn functie.

Raadpleeg bij twijfel een advocaat (0900-0600) of stel een vraag via Advocaten.nl

gedetacheerde chauffeur recht op reistijdvergoeding naar startpunt

Een chauffeur is tijdens zijn dienstverband tweeënhalf jaar lang gedetacheerd bij een ander vervoersbedrijf. Dagelijks rijdt hij op en neer naar Arnhem om vanaf daar een voertuig te besturen. Zijn contractuele standplaats is zijn woonplaats, op ongeveer een uur rijden van Arnhem. In de eerste periode van de detachering – van augustus 2011 tot februari 2012 – kreeg hij daarvoor een reiskostenvergoeding en een reistijdvergoeding. Na februari 2012 kreeg hij alleen nog de reiskostenvergoeding. De werknemer vindt dat hij ook recht heeft op de reistijdvergoeding en vordert nu uitbetaling daarvan via de rechter.

Bij de rechter

De werknemer vraagt de rechter om zijn inmiddels ex-werkgever te veroordelen tot het uitbetalen van de reistijdvergoeding over de periode februari 2012 tot februari 2014, een bedrag van iets meer dan 9.000 euro. Hij baseert zijn vordering op het Skills-arrest*. Daarin is bepaald dat de tijd die gemoeid is met het vervoer van en naar de plek waar de rit aanvangt respectievelijk eindigt, ook diensttijd is.

Het oordeel

De rechter verwijst ook naar het Skills-arrest. Daaruit volgt dat een chauffeur die zijn voertuig moet ophalen op een plek die door zijn werkgever is aangeduid en die niet het exploitatiecentrum van de onderneming is, een verplichting tegenover zijn werkgever nakomt. De bestuurder voert op dat moment een taak uit die voortvloeit uit zijn arbeidsovereenkomst. Tijdens dit traject beschikt de bestuurder dus niet vrij over zijn tijd en daarom moet deze tijd als diensttijd worden aangemerkt.

Reistijdvergoeding bij starten op andere plek dan de standplaats

De werknemer begon zijn ritten op een plek die niet zijn contractuele standplaats was en ook niet het exploitatiecentrum van zijn werkgever. Daarom heeft hij over de tijd die hij nodig had om op de startplaats te komen recht op reistijdvergoeding. Zeker gezien het feit dat hij die vergoeding in de eerste periode van zijn detachering wel heeft ontvangen en later opeens niet meer. Het argument van de werkgever dat die betaling is gestopt omdat de werknemer toen administratief terechtkwam in het systeem van de inlener, dat geen reistijdvergoeding kent, schuift de rechter terzijde.

Ook voert de werkgever aan dat er toch al een reiskostenvergoeding is uitbetaald maar de rechter oordeelt dat dat niet afdoet aan het recht op een reistijdvergoeding. Die twee kunnen gewoon naast elkaar bestaan.

De rechter veroordeelt de werkgever tot het uitbetalen van de gevorderde vergoeding. De werknemer is overigens per 1 februari 2014 in dienst getreden bij de betreffende inlener.
l
Bron: P&O Actueel

Geen maatregelen tegen ontwijking transitievergoeding

Volgens Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn er geen maatregelen nodig  tegen ontwijking van de transitievergoeding. Wel meent hij aan dat als een bedrijf een medewerker alleen in dienst houdt ter vermijding van de vergoeding dit onfatsoenlijk werkgeverschap is.

Transitievergoeding
Asscher geeft toe dat er bedrijven zijn die gebruik maken van ontwijking van de transitievergoeding. Nu geldt de regeling: wanneer een medewerker in dienst langdurig ziek is, er een transitievergoeding moet worden meegegeven wanneer deze medewerker het uiteindelijke ontslag krijgt. Asscher merkt wel op dat er wekelijks toch nog voor gemiddeld 46 werknemers bij het UWV toestemming voor ontslag wordt aangevraagd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Asscher geeft hiermee aan dat er niet veelvuldig van de ontwijking van de vergoeding gebruik wordt gemaakt. In 2014 lag dit aantal wekelijks nog op 84, dus er is een zichtbare daling.

Volgens Asscher ligt het ‘in dienst houden van een langdurig zieke medewerker’ niet alleen aan het feit dat werkgevers deze vergoeding willen ontduiken. Het kan ook zijn dat de werkgever op korte termijn verbetering van de conditie van de medewerker verwacht, of dat er op korte termijn ander passend werk voor de medewerker beschikbaar is.

WIA-uitkering
Wanneer een werknemer een WIA-uitkering toegewezen krijgt, is het belangrijk dat de werkgever er alsnog alles aan doet om de medewerker te re-integreren en passend arbeid aan te bieden op het moment dat dit mogelijk is. Een medewerker komt overigens pas voor de WIA-uitkering in aanmerking wanneer hij of zij aan de gestelde voorwaarden voldoet en de werkgever zich daarvóór al voldoende heeft ingezet voor eventuele re-integratie.

Besluit
“Van de WWZ maakt onderdeel uit dat een werknemer zich tot de rechter kan wenden als hij meent dat een werkgever zijn verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt. Om die reden kan de rechter tevens verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Als de rechter oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen en heeft de werknemer, op grond van artikel 7:673 lid 1, onder b, van het Burgerlijk Wetboek,recht op een transitievergoeding. Ik meen dat hiermee kan worden volstaan en er geen aanvullende maatregelen nodig zijn”, aldus Asscher.

Bron: P&O Actueel

Schuldsanering is vaak adequaat

Ruim 80% van de huishoudens in de schuldsanering is aan het eind van het traject weer schuldenvrij. Dit blijkt uit een evaluatie van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) van de Raad voor Rechtsbijstand.

De wet moet voorkomen dat mensen met schulden niet hun hele leven lang daarmee blijven kampen. Eenmaal in de schuldsanering moeten zij leven van een minimuminkomen. Het resterende loon is voor de schuldeisers met wie aparte betalingsregelingen zijn getroffen. Aan het einde van het traject begint de debiteur weer met een schone lei.

De schuldsanering blijkt volgens de evaluatie ook na afloop succesvol te zijn. Minder dan 20% van de mensen die dit traject doorliepen, had nadien betalingsachterstanden.

Des te opvallender is het volgens de Raad voor Rechtsbijstand dat de schuldsanering minder wordt toegepast. Terwijl het aantal huishoudens met problematische schulden stijgt, nam in 2014 het aantal saneringstrajecten af naar 12.258 – ruim 100 minder dan een jaar eerder.

Bron: Eigenhuis

Geen discriminatoir proeftijdontslag zwangere werkneemster

Recent heeft de voorzieningenrechter ’s-Hertogenbosch een uitspraak gedaan waarin een ontslag tijdens proeftijd centraal stond, ECLI:NL:RBOBR:2015:420. Een bijzonder aspect in deze uitspraak is dat de werkneemster zwanger was. De werkneemster was voor onbepaalde tijd in de functie van Medior Risk Manager Operational Risk in dienst getreden bij een bank. In de arbeidsovereenkomst was een proeftijd opgenomen. Nadat de werkneemster het aanbod om in dienst te treden had aanvaard, heeft zij medegedeeld zwanger te zijn.

De werkneemster heeft aan het einde van de proeftijd vakantiedagen opgenomen. Voordat zij met vakantie ging heeft zij met haar leidinggevende een gesprek gevoerd.  In dat gesprek heeft de leidinggevende niet medegedeeld dat zij ontevreden was over het functioneren van de werkneemster. Tijdens de vakantie heeft de bank de werkneemster per sms en per e-mail uitgenodigd voor een telefoongesprek. Onderwerp van het gesprek was de proeftijd. Tijdens dit gesprek heeft de bank de werkneemster medegedeeld dat zij ontevreden was over haar functioneren. In de brief die de werkneemster vervolgens heeft ontvangen heeft de bank haar medegedeeld de arbeidsovereenkomst binnen de proeftijd te beëindigen. Reden voor het ontslag was dat de bank meende dat de kwaliteiten van de werkneemster onvoldoende aansloten bij  het functieprofiel van Medior Risk Manager Operational Risk.

Werkneemster meende dat het ontslag niet rechtsgeldig was gegeven. Zij voerde onder meer aan dat haar zwangerschap de werkelijke reden van de opzegging tijdens de proeftijd was. De bank betwistte dat er een verband was tussen de zwangerschap en het ontslag. De bank onderkende dat het niet de schoonheidsprijs verdiende dat de leidinggevende in het gesprek dat zij voerde met werkneemster voordat zij met vakantie ging, niet aan haar had medegedeeld ontevreden te zijn over haar functioneren. De kantonrechter meende evenwel dat deze gang van zaken toch niet kon leiden tot het oordeel dat het ontslag niet rechtsgeldig was gegeven. Immers, bij twijfel over het functioneren mocht de bank, gelet op de proeftijd, tot ontslag overgaan. Die twijfel heeft de bank naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd. Die onderbouwing was op zichzelf geen aanwijzing dat het ontslag verband hield met de zwangerschap van werkneemster. Dat zou volgens de kantonrechter anders zijn als de stelling van werkneemster dat er geen reden was voor twijfel over haar functioneren komt vast te staan. In deze procedure had de werkneemster daarvoor onvoldoende feiten gesteld. Mogelijk dat die feiten in een bodemprocedure wel voldoende zouden komen vast te staan. De kantonrechter wees de vorderingen van de werkneemster in deze procedure af, ondanks dat het ontslag voor de werkneemster verstrekkende gevolgen had.

Bron: Actuele artikelen

Flinke stijging ontslagzaken in juni

Vlak voor de inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht, is het aantal ontslagverzoeken bij rechtbanken flink toegenomen. De instroom van nieuwe ontslagverzoeken was in juni 2015 ongeveer twee keer zo groot als de gebruikelijk maandinstroom, zo blijkt uit een inventarisatie van voorlopige cijfers door de Raad voor de rechtspraak.

Sinds 1 juli gelden nieuwe ontslagregels, waarbij de werkgever niet langer zelf de ontslagroute kan bepalen. Alleen wanneer er sprake is van ontslag vanwege persoonlijke redenen, zoals slecht functioneren, verloopt de ontslagprocedure via de kantonrechter. Daarbij moet de werkgever zorgen voor een goed dossier.

In de periode van januari tot en met juni 2015 stroomden ruim vijfduizend ontslagzaken binnen bij de rechtbanken. Dat is een toename van ongeveer 10 procent ten opzichte van dezelfde periode in 2014. De Raad voor de rechtspraak heeft niet gezocht naar een verklaring voor de stijging. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat werkgevers nog voor de inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht van hun werknemers af wilden, maar dit is niet onderzocht.

Bron: P&O Actueel

Demotie steeds meer toegepast in personeelsbeleid

Steeds meer Nederlandse organisaties vragen hun personeel om akkoord te gaan met een verlaging van de beloning voor hun werk. Hoewel demotie minder voorkomt dan vorig jaar, vormt het tegenwoordig bij veel bedrijven een standaard onderdeel van het HR-beleid. Dit blijkt uit het rapport HR Trends 2016-2016 van ADP.

Tien procent van de organisaties kiest voor het beperken van de reguliere salarisverhoging van werknemers. Andere methoden die werkgevers toepassen, zijn salarisverlaging of vermindering van het aantal verlofdagen. Volgens het onderzoek versobert 15 procent van de werkgevers dit jaar het arbeidsvoorwaardenbeleid.

Vergrijzing

43 procent van de werkgevers heeft demotie op de HR-agenda staan. 25 procent van de werkgevers vraagt werknemers ook daadwerkelijk om een stapje terug te doen. Als belangrijkste aanleiding noemen de werkgevers de vergrijzing. Hierbij geven zij aan samen met de werknemer om te tafel te gaan om te bekijken hoe ze de medewerker tot het eind van zijn carrière gemotiveerd en gezond kunnen laten doorwerken.

Maatwerk

In de financiële sector worden de arbeidsvoorwaarden het meest versoberd. De organisaties zijn de gevolgen van de crisis nog aan het verwerken en nemen maatregelen om, ook met het oog op de toekomst, kosten en opbrengsten in balans te houden.

Hans van der Spek, manager kenniscentrum HRM Berenschot heeft enkele tips voor HR-professionals. ‘Als het gaat om demotie, is het van belang een beleid te ontwikkelen en bij de toepassing ervan heel gericht te werk te gaan. Demotie is wat mij betreft maatwerk. Bij versobering van arbeidsvoorwaarden is het belangrijk om draagvlak te creëren door vroegtijdig te beginnen met communiceren.’

Bron: P&O Actueel