Bezuinigingen op rechtshulp ondanks verzet Eerste Kamer

Bezuinigingen op rechtshulp ondanks verzet Eerste Kamer

Hoewel de Eerste Kamer het niet met het besluit eens is, gaat staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie) toch korten op rechtshulp. Mensen die geen advocaat kunnen betalen, kunnen sinds afgelopen zondag (1 februari) minder vergoeding verwachten. Onbekend is hoeveel het precies wordt.

Teeven liet afgelopen weekend weten dat hij door `ontstane besparingsverliezen` op de begroting genoodzaakt is de vergoedingen voor advocaten te verlagen. Hij negeert hiermee de oproep van de senaat om zijn geplande 85 miljoen euro bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand achterwege te laten. Dit zou ten koste gaan van de toegankelijkheid tot de rechter. Omdat het om een algemene maatregel van bestuur (AMvB) gaat, heeft Teeven echter geen toestemming van beide Kamers nodig. Het gaat om een voor overheidsbegrippen klein bedrag: 13,3 miljoen voor 2015.

De justitiewoordvoerders van VVD en PvdA lieten maandag aan het AD weten dat er volgens hen al genoeg is bezuinigd op veiligheid en rechtspraak. De SP en het CDA vragen een debat aan met Teeven. Michiel van Nispen van de SP vindt het `slecht dat Teeven doorgaat met beleid waarvan hij weet dat het niet op draagvlak in beide Kamers kan rekenen`.

lees verder . . .

MKB-Nederland wil af van doorbetalen loon bij ziekte

MKB-Nederland wil af van doorbetalen loon bij ziekte

Het verplicht doorbetalen van loon bij ziekteverzuim gedurende twee jaar moet worden afgeschaft voor bedrijven met minder dan 250 werknemers. Dit punt staat met afstand bovenaan een actieprogramma voor doorgroei van het midden- en kleinbedrijf, dat MKB-Nederland vandaag presenteert.

MKB-voorzitter Michaël van Straalen noemt de randvoorwaarden voor ondernemerschap in Nederland `beslist niet optimaal`. Hij pleit voor een meer evenwichtigere verdeling tussen werkgevers en werknemers voor risico`s en verantwoordelijkheden binnen de bedrijven. Andere hoofdpunten in het programma zijn een betere toegang tot financiering voor het mkb en minder regeldruk vanuit de overheden. `De crisis ligt achter ons, maar de groei zet niet door. Het mkb moet die groei realiseren en daarvoor moet nu worden doorgepakt, zo vindt Van Straalen.

Nederland telt zo`n 1,3 miljoen ondernemers en ruim 360.0000 bedrijven met personeel in dienst. Het zwakke punt van de Nederlandse economie is dat kleinere bedrijven onvoldoende doorgroeien. De banengroei moet echter wel van die kleine bedrijven komen, aldus Van Straalen.

lees verder . . .

verhoging AOW-leeftijd – tijdelijke overbruggingsregeling

Wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd naar de Tweede Kamer

De AOW-leeftijd gaat, zoals in het regeerakkoord aangekondigd, vanaf 2016 versneld omhoog: naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Voor mensen met een lager inkomen geldt een tijdelijke overbruggingsregeling, onder de voorwaarden uit het Sociaal Akkoord. Dat betekent dat mensen die voor 1 januari 2013 deelnamen aan een VUT of prepensioen of vergelijkbare regeling recht hebben op een overbruggingsuitkering op minimumniveau.

Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dient vandaag een wetsvoorstel hierover in bij de Tweede Kamer.

Overbruggingsregeling
De tijdelijke overbruggingsregeling staat open voor mensen die voor 1 januari 2013 al deelnamen aan een VUT of prepensioen of vergelijkbare regeling. Deze regeling biedt mensen die geen of te weinig (gezamenlijk) inkomen hebben in de periode tussen 65 jaar en de verhoogde AOW-leeftijd ter overbrugging een uitkering op minimumniveau. Voor alleenstaanden is de inkomensgrens tot 200% van het wettelijk minimumloon (WML). Dat is een bruto maandbedrag van 2971,20 euro. Voor samenwonenden geldt een gezamenlijk inkomensgrens van 300 % van het WML. Dat is een bruto maandbedrag van 4456,80.

Noodzaak verhoging
De verhoging van de AOW-leeftijd is nodig omdat mensen steeds ouder worden en daarom langer een AOW-uitkering nodig hebben. Daarnaast staat de betaalbaarheid van ons stelsel onder druk door de economische crisis van de afgelopen jaren. Om dit te betalen moeten we iets langer doorwerken en is een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd nodig. Zo blijft de AOW houdbaar als belangrijke basisvoorziening voor iedereen. Mede dankzij de AOW behoort de armoede onder ouderen in Nederland tot de laagste in Europa.

Verhoging AOW-leeftijd
De AOW-leeftijd wordt vanaf 2016 in stappen van 3 maanden verhoogd en vanaf 2018 in stappen van 4 maanden. Daarmee wordt de AOW-leeftijd 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. De verhoging vindt plaats volgens onderstaand tijdspad.

Bron: Elsevier

min-max contract is goed alternatief

min-max contract de oplossing?

Juist in tijden van economische crisis zijn werkgevers geneigd met name flexibele contracten met werknemers te sluiten, bijvoorbeeld contracten voor bepaalde tijd, nulurencontracten, oproepcontracten. Deze contracten voorzien in de behoefte aan werknemers op een bepaald moment en kunnen betrekkelijk eenvoudig beëindigd worden. In een recente uitspraak van de Kantonrechter Zutphen ging het ook over een flexibel contract, namelijk het min-max contract. Een dergelijk contract wordt in de praktijk veel minder gebruikt dan bijvoorbeeld het bekende nulurencontract. Echter, het min-max contract heeft wel degelijk voordelen ten opzichte van een nulurencontract.

Min-max
Een min-max contract is een arbeidsovereenkomst waarin partijen geen vast aantal arbeidsuren afspreken, maar een ondergrens en een bovengrens. Zo kunnen partijen bijvoorbeeld afspreken dat de werknemer minimaal 20 uur per week werkt (en daarmee dus een loonaanspraak heeft van minimaal 20 uur, óók tijdens ziekte en vakantie), maar in drukke perioden op verzoek van de werkgever ook meer uren kan werken tot aan het maximum, bijvoorbeeld 40 uur. Dit was ook overeengekomen tussen werkgever en werkneemster in de casus waarover de kantonrechter Zutphen moest oordelen. De kantonrechter bepaalde dat het wettelijk rechtsvermoeden van arbeidsomvang met de daarbij behorende loonaanspraak niet van toepassing is wanneer partijen uitdrukkelijk een minimum en een maximum aantal arbeidsuren zijn overeengekomen en de gemiddelde arbeidsduur binnen deze bandbreedte blijft. Uit bovengenoemde uitspraak blijkt ook dat partijen een vrij ruime bandbreedte kunnen afspreken.

Nulurencontract en risico grotere arbeidsomvang
Zoals gezegd wordt van het nulurencontract veel meer gebruik gemaakt. Het voordeel, de werkgever hoeft werknemer slechts die uren te betalen die werknemer daadwerkelijk werkt, lijkt te worden overschaduwd door de nadelen. Het hiervoor genoemde wettelijk rechtsvermoeden is namelijk wél van toepassing op het nulurencontract. Indien een werknemer hier een beroep op doet, kan de gemiddelde arbeidsduur aan de hand van de (doorgaans drie) voorgaande maanden worden berekend en de loonaanspraak overeenkomstig worden vastgesteld. Werkgever kan nog wel proberen een langere referteperiode dan drie maanden als uitgangspunt te laten zijn maar feit blijft dat werkgever zich toch geconfronteerd ziet met een regulier contract met een vaste arbeidsomvang (óók tijdens ziekte en vakantie).

Wet Werk en Zekerheid
Met de invoering van de Wet Werk en Zekerheid heeft de wetgever verdergaande rechtsbescherming willen toekennen aan werknemers met flexibele(re) contracten waaronder bijvoorbeeld het beperken van de mogelijkheid om de loonbetalingsverplichting uit te sluiten als er geen werk is. Dat mag tot 1 januari 2015 nog steeds gedurende de eerste zes maanden maar daarna niet meer, behoudens een zeer beperkte mogelijkheid bij cao (incidentele piekwerkzaamheden, niet volgens een vast patroon). Maar de Wet Werk en zekerheid laat zelfs de mogelijkheid voor de minister open om via het algehele verbod op het uitsluiten van de loonbetalingsplicht, het gebruik van nulurencontracten uit te sluiten. Een dergelijk verbod speelt in de zorg. Gebruikmaking van nulurencontracten wordt verder ingedamd.

Het min-max contract is dan ook zo gek nog niet in het licht van voornoemde uitspraak en de ontwikkelingen in bepaalde bedrijfstakken. Werkgevers dienen goed af te wegen welke bandbreedte gekozen wordt en ervoor waken dat niet een te hoog of te laag minimum wordt gekozen. Bij een te hoog minimum geldt dat dit het bijbehorende loon moet worden betaald, ook als niet wordt gewerkt in geval van ziekte, vakantie of geen voldoende werk. Als de arbeidsomvang op minder dan 15 uur per week ligt en de tijdstippen waarop moet worden gewerkt niet zijn vastgelegd, dan heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan 3 uren werk, toch recht heeft op 3 uren loon. 

Versoepeling rookverbod vernietigd

Versoepeling rookverbod wegens strijd met verdragsverplichting onverbindend verklaard

HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2928 (Staat/ Club Actieve Nietrokers)

Art. 8 van de WHO Framework Convention on Tobacco Control verplicht staten tot een effectieve bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook, ook in kleine cafés. Deze bepaling is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig omschreven, zodat deze zich verzet tegen de ingevoerde versoepeling van het rookverbod voor kleine cafés. De uitzondering op het rookverbod voor deze cafés is dan ook onverbindend wegens strijd met genoemd verdrag.

Achtergrond
Vanaf 1 juli 2008 geldt ingevolge art. 11a lid 1 Tabakswet dat horeca-inrichtingen met personeel verplicht zijn zodanige maatregelen te nemen dat werknemers hun werkzaamheden verrichten zonder hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Dit verbod is met ingang van 6 juli 2011 gewijzigd, in zoverre dat horeca-inrichtingen zonder personeel, met een vloeroppervlakte van minder dan 70 vierkante meter, zijn uitgezonderd van het rookverbod. Wel geldt voor hen de verplichting om bij de toegang van het café een bord te plaatsen met de tekst “roken toegestaan”. Niettemin meende de niet-rokersvereniging CAN dat deze versoepeling in strijd is met de WHO Framework Convention on Tobacco Control (hierna: WHO Kaderverdrag), waarbij Nederland partij is. Zij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de Staat hiermee jegens haar en haar achterban onrechtmatig handelt. Ook vorderde zij onverbindendverklaring van de bepaling waarin de versoepeling is vervat (art. 3 lid 2 van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten).

Het WHO Kaderverdrag beoogt een kader te bieden voor maatregelen ten behoeve van tabaksontmoediging die door de Partijen moeten worden uitgevoerd om het wijdverbreide tabaksgebruik en de blootstelling aan tabaksrook te verminderen. De discussie spitst zich toe op de vraag of art. 8 van het WHO Kaderverdrag rechtstreekse werking toekomt. Dit artikel luidt:

Parties recognize that scientific evidence has unequivocally established that exposure to tobacco smoke causes death, disease and disability.
Each Party shall adopt and implement in areas of existing national jurisdiction as determined by national law and actively promote at other jurisdictional levels the adoption and implementation of effective legislative, executive, administrative and/or other measures, providing for protection from exposure to tobacco smoke in indoor workplaces, public transport, indoor public places and, as appropriate, other public places.

Feitelijke instanties
Waar de rechtbank de vorderingen van CAN afwees, heeft het hof in hoger beroep aanleiding gezien het vonnis van de rechtbank te vernietigen en voor recht te verklaren dat de uitzondering voor kleine cafés onverbindend is en onrechtmatig jegens CAN.

Ten aanzien van de vraag of art. 8 lid 2 van het WHO Kaderverdrag rechtstreekse werking toekomt, heeft het hof overwogen dat de bewoordingen en de strekking van de bepaling daarbij bepalend is. De omstandigheid dat de betreffende norm in nationale wetgeving moet worden omgezet betekent, aldus het hof, niet zonder meer dat daaraan geen rechtstreekse werking toekomt. Ook in dat geval kan volgens het hof van rechtstreekse werking sprake zijn, bijvoorbeeld als de verdragsnorm op duidelijke en onvoorwaardelijke wijze het met die nationale wetgeving te bereiken resultaat voorschrijft. Art. 8 lid 2 is volgens het hof voldoende duidelijk en concreet ten aanzien van het met nationale wetgeving te bereiken resultaat, te weten een effectieve bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook op de door het artikellid aangeduide plaatsen. Het zich in één ruimte bevinden met mensen die roken, zoals in kleine cafés is toegestaan, is volgens het hof in strijd met deze bepaling. Daarbij wijst het hof op de volgende feiten: 1) dat in art. 8 lid 1 WHO Kaderverdrag zonder enige kwalificatie of enig voorbehoud is bepaald dat blootstelling aan tabaksrook “death, disease and disabilitily” veroorzaakt; 2) dat de te nemen wettelijke maatregelen op grond van deze bepaling effectief moeten zijn en 3) dat CAN onvoldoende gemotiveerd bestreden heeft gesteld dat er geen veilige mate van blootstelling aan tabaksrook bestaat.

Onder het begrip “indoor public places” behoren ook kleine cafés, aldus het hof. Aan art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag komt daarom volgens het hof rechtstreekse werking toe voor zover het gaat om de verplichting in ‘indoor public places’ effectieve wettelijke maatregelen te nemen tegen blootstelling aan tabaksrook. De uitzondering voor kleine cafés is hiermee in strijd, dus onverbindend en daarmee onrechtmatig. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om het terugdraaien van een beschermingsmaatregel die al sinds 2008 van kracht was.

Cassatie
De Staat heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. In cassatie heeft de Staat aangevoerd dat het hof ten onrechte bepalend heeft geacht of art. 8 WHO Kaderverdrag het te bereiken resultaat op duidelijke en onvoorwaardelijke wijze voorschrijft. Volgens de Staat is slechts relevant of de bepaling voldoende nauwkeurig is omschreven en geschikt is voor rechtstreekse toepassing voor de nationale rechter. Althans, zo is verder betoogd, heeft het hof miskend dat de genoemde bepaling onvoldoende nauwkeurig is omschreven en ongeschikt is voor rechtstreekse toepassing door de nationale rechter. De norm laat verdragspartijen beleidsruimte, zodat zij ook andere effectieve (wetgevende, uitvoerende, bestuursrechtelijke of andersoortige) maatregelen kunnen nemen om de bescherming tegen tabaksrook vorm te geven. Daaraan is toegevoegd dat dit niet anders wordt in het geval een eerder geldend rookverbod wordt gemitigeerd voor kleine cafés.

De Hoge Raad overweegt dat indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat geen rechtstreekse werking van de verdragsbepaling is beoogd, de inhoud van die bepaling beslissend is. Het gaat erom, aldus de Hoge Raad, of deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Anders dan de Staat betoogt, betekent het enkele bestaan van keuze- of beleidsvrijheid volgens de Hoge Raad niet dat geen sprake kan zijn van rechtstreekse werking. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn uitspraak in de zogenaamde SGP-zaak, waarin het (onder meer) ging om de vraag of art. 7 van het VN-vrouwenverdrag rechtstreekse werking toekwam.

De Hoge Raad gaat mee in de overweging van het hof dat zowel uit de tekst van de bepaling als uit de doelstelling van het verdrag – kort gezegd: het voorkomen van dood en gezondheidsschade door blootstelling aan tabaksrook –, volgt dat deze bescherming geldt voor eenieder die deze ruimtes betreedt of wil betreden. Vervolgens wordt overwogen (rov. 3.6.2):

“Eveneens terecht heeft het hof geoordeeld dat de verplichting van art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag in elk geval in die zin onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is omschreven, dat zij zich verzet tegen de alsnog gemaakte uitzondering voor kleine cafés, die erop neerkomt dat voor deze cafés geen andere maatregel geldt dan de plicht de bezoeker erop te wijzen dat roken is toegestaan (…).”

Dat staten in beginsel een redelijke periode moet worden gelaten om een verdragsverplichting na te komen, brengt daarin geen verandering. Omdat aanvankelijk het rookverbod ook voor kleine cafés was ingevoerd, doet zich ook niet de vraag voor of de Staat meer tijd moet worden gelaten om tot wetgeving of andere maatregelen te komen. Datzelfde geldt voor de vraag of de uitzondering voor kleine cafés als overgangsmaatregel gerechtvaardigd zou zijn.

De Hoge Raad komt daarmee tot een ander oordeel dan A-G Langemeijer in zijn conclusie.
Die overwoog ten aanzien van de werking van art. 8 lid 2:

“In de tekst van art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag wordt niet aan burgers een recht toegekend op een rookvrije ruimte. Evenmin wordt in de tekst van deze bepaling een verplichting op burgers gelegd om zich in indoor public places van roken te onthouden. Ook legt deze verdragsbepaling geen verplichting op eigenaren of exploitanten van indoor public places zoals café’s. Deze verdragsbepaling legt uitsluitend een verplichting op de staten die partij zijn bij het verdrag. De tekst van art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag maakt geen melding van een verplichting van staten om een wettelijk rookverbod in te voeren, zelfs niet een rookverbod dat zich beperkt tot ‘indoor public places: Kennelijk konden de verdragsluitende partijen daarover geen overeenstemming bereiken. Wel is duidelijk dat een wettelijk rookverbod, mits gehandhaafd, een doeltreffende maatregel als bedoeld in art. 8 lid 2 kan zijn. Beoordeeld naar de tekst van de bepaling, heeft de Staat uiteenlopende mogelijkheden om aan deze verdragsverplichting te voldoen.”

Ook de preambule van het verdrag leidt volgens de A-G niet tot een ander oordeel en het feit dat het gaat om een framework convention (kaderverdrag) wijst in de richting dat het verdrag niet verplicht tot een algemeen rookverbod in de horeca. Dat met de versoepeling van het rookverbod in het licht van het WHO Kaderverdrag als het ware een ‘stap terug’ gezet wordt nu eerder een algemeen rookverbod voor de horeca gold, doet daaraan volgens de A-G niet af:

“Mede omdat het WHO Kaderverdrag zelf de verdragsstaten niet verplicht tot invoering van een rookverbod vóór een bepaalde datum, is niet uitgesloten dat een verdragsstaat kiest voor een aanpak die lijkt op de traditionele springprocessie van Echternach.”

In een voetnoot voegt de A-G daaraan ter verduidelijking toe: “De deelnemers aan deze uit de Middeleeuwen daterende processie ter ere van Sint Willibrord dansten op de maat van de muziek telkens drie passen vooruit en twee passen achteruit. Zij kwamen vooruit, maar het schoot niet op. In 1947 is de choreografie aangepast.”

De Hoge Raad acht een dergelijke springprocessie ter zake van tabaksontmoedigingsbeleid in het licht van het WHO Kaderverdrag, net als het hof, niet geoorloofd. Hij beslist daarom dat het hof terecht voor recht heeft verklaard dat de uitzondering op het rookverbod voor kleine cafés onverbindend is.

Gevolgen
Door het parlement was reeds ingezet op het terugdraaien van de hier ter discussie staande versoepeling van het rookverbod. Vanaf januari 2015 zou voor de gehele horeca een algemeen rookverbod gelden. De uitspraak van de Hoge Raad heeft één en ander in een stroomversnelling doen belanden: staatssecretaris Van Rijn heeft op dinsdag 21 oktober 2014 per direct een algeheel rookverbod in de horeca afgekondigd.

Bron: Cassatie Blog 

Nederland moet illegalen opvangen

  Raad van Europa: Nederland moet illegalen opvangen

De Raad van Europa is eruit: Nederland moet ook uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde asielzoekers opvangen. De Nederlandse overheid schendt door dat niet te doen enkele basisrechten van illegalen. Dat staat in het definitieve oordeel van het Comité voor Sociale Rechten, nadat de Protestante Kerk een aanklacht tegen de Nederlandse staat heeft ingediend.

Zwerven
De basisrechten die Nederland volgens de Raad schendt, zijn het aanbieden van voedsel, kleding en onderdak. Dat zijn zaken waar iedere burger recht op heeft, staat in het oordeel.
Asielzoekers die in Nederland zijn uitgeprocedeerd en niet teruggaan naar het land van herkomst, belanden vaak op straat. Ze worden opgevangen door maatschappelijke organisaties en kerken en zwerven van het ene leegstaande gebouw naar het andere.

‘Uitsluiting van onderdak moet stoppen omdat het de betrokken personen in een situatie van extreme hulpeloosheid brengt en dat gaat in tegen hun menselijke waardigheid,’ schrijft het Comité.

Advies
Het oordeel van de Raad van Europa komt niet geheel onverwacht. Vorig jaar kwam de Raad al met een voorlopig oordeel, waarin stond dat Nederland illegalen moet opvangen. De uitspraken van de Raad van Europa zijn een advies en juridisch niet bindend.

Staatssecretaris Fred Teeven (VVD, Asiel) zei eerder dat hij niet wil overgaan tot een ‘bed, bad en brood’ voor illegalen, wat de Raad ook oordeelt. Coalitiegenoot PvdA denkt daar anders over: de partij vindt dat uitgeprocedeerde asielzoekers wel basisopvang moeten krijgen.

Naar verwachting zal dit een moeilijk punt worden binnen het kabinet. Teeven neemt volgens ingewijden geen besluit over de opvang van illegalen tot januari. Dan gaan de Europese ministers kijken naar het oordeel van de Raad.

Bron: Elsevier 

hypotheeknormen probleem voor starters

Strengere hypotheeknormen gaan door

Minister Blok gaat de geplande nieuwe hypotheeknormen niet versoepelen. Deze strengere normen gaan 1 januari 2015 in, schreef hij gisteren in een brief aan de Tweede Kamer.

Daarmee legt de minister een oproep van de Tweede Kamercommissie van Wonen naast zich neer. Die commissie had, op initiatief van CDA-Kamerlid Sander de Rouwe, gisteren gevraagd om uitstel en een nadere beschouwing van de leennormen.

Op advies van budgetinstituut Nibud zijn deze normen aangescherpt, om toekomstige betalingsproblemen bij huiseigenaren te voorkomen. Daardoor wordt het vanaf 1 januari moeilijker om een huis te kopen. Dat geldt vooral voor mensen met lagere inkomens.

Wie nog wil profiteren van de huidige hypotheeknormen, moet zeer snel zijn. De meeste geldverstrekkers hanteren de normen van 2014 alleen nog voor hypotheekoffertes die voor half december zijn aangevraagd.

Koopwoning verder weg voor lagere inkomens  

einde aftrek kinderalimentatie

Wet hervorming kindregelingen (WHK) en kinderalimentatie

De wet hervorming kindregelingen (WHK) is in juni 2014 aangenomen. Het aantal regelingen voor het berekenen van (kinder)alimentatie verminderd aanzienlijk. De forfaitaire aftrek kinderbijdrage verdwijnt.

De alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie (aftrek kinderalimentatie) vervallen.
Het kindgebonden budget wordt verhoogd en de zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’ wordt ingevoerd.
Alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor kindgebonden budget, komen ook in aanmerking voor de verhoging (de alleenstaande ouderkop).

De wijzigingen hebben vanaf 1 januari 2015 gevolgen voor de berekening van de kinderalimentatie.

De kinderalimentatie wordt berekend aan de hand van de behoefte van het kind enerzijds en de draagkracht van de ouders anderzijds.
Behoefte wordt berekend aan de hand van het netto gezinsinkomen ten tijde van de scheidingen is voorts afhankelijk het aantal kinderen en hun leeftijd. Hiervoor gelden vaste tabellen die in de rechtspraak worden gehanteerd (de zogenaamde Tremanormen)

Het aan een van de ouders toekomende kindgebonden budget wordt daar nog van afgetrokken voor het vaststellen van de behoefte dat de ouders worden geacht om maandelijks in te vullen door een eigen kinderbijdrage.

Verhoging kindgebonden budget
Op 1 januari 2015 wordt voor alleenstaande ouders een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050,00 ingevoerd (de alleenstaande ouderkop). De adviesgroep die de Tremanormen ontwikkelt voor de rechterlijke macht beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag. Als de berekening uitwijst dat de kinderbijslag als het kindgebonden budget samen in de behoefte van het kind voorzien, dan is die aanvullende behoefte dus niet aanwezig. In dat geval is er volgens de toekomstige normen is er geen aanspraak meer op kinderalimentatie. In veel gevallen zal er echter toch behoefte zijn aan aanvullende kinderbijdrage.

Voor meer informatie over de berekening van behoefte en draagkracht kunt u zich wenden tot Advocaten.nl. Informatie over de tremanormen kunt u hier downloaden

Kinderalimentatie niet meer forfaitair aftrekbaar.
De afschaffing van de aftrekmogelijkheid van de kinderbijdrage die de alimentatieplichtige had werkt ook door in de berekening van het alimentatiebedrag. Die aftrek zorgde immers voor een lichte verhoging van de draagkracht (lagere belastingdruk), die na 1 januari 2015 verdwijnt. De draagkracht van de alimentatieplichtige wordt dus lager, terwijl het alimentatiebedrag ongewijzigd blijft. Het gevolg is dat een groter deel van het inkomen van de alimentatieplichtige aan kinderbijdrage wordt besteed dan nu het geval is. Bij de invoering van de wet is men er van uit gegaan dat de alimentatieplichtige een herziening van het alimentatiebedrag kan verzoeken.

Indien een alimentatieplichtige derhalve in de situatie verkeert dat hij of zij de kinderbijdrage voor uw kinderen kan aftrekken, kan het eindigen van die aftrekmogelijkheid na 1 januari 2015 aanzienlijk zwaarder drukt op het netto inkomen niet. Komt deze niet met de andere ouder een alimentatieverlaging overeen , dat zou deze onder omstandigheden aan de rechter een wijziging kunnen verzoeken.
Voor een dergelijk verzoek aan de rechtbank is een advocaat nodig. Voor meer informatie over een (her)berekening van de alimentatie en informatie over de kosten en de duur van een gerechtelijke procedure kunt u zich richten tot  Advocaten.nl.

Indexeringspercentage alimentatie 2015
Jaarlijks wordt door de minister van Justitie het percentage vastgesteld waarmee de kinder- en partneralimentatie worden verhoogd. Deze verhoging is gekoppeld aan de gemiddelde stijging van de salarissen en het prijsniveau in Nederland. Het indexeringspercentage voor (kinder)alimentatie voor 2015 is vastgesteld op 0,8%. Ontvangt u kinder- danwel partneralimentatie, dan kunt u het door u te ontvangen bedrag per 1 januari 2015 dus verhogen met 0,8%. 

Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden maakt combinatie werk en zorg gemakkelijker

Tweede Kamer stemt in met wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden

De Tweede Kamer heeft vandaag met ruime meerderheid ingestemd met het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden van minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid).

Met dit wetsvoorstel wordt het combineren van werk en zorg gemakkelijker. Steeds meer mensen hebben immers zorgtaken. Nu gaan nog teveel werknemers minder uren werken omdat zij hun zorgtaken niet goed kunnen afstemmen op het werk. Sommigen stoppen zelfs helemaal met werken of raken overbelast en melden zich ziek. Vooral vrouwen zijn daardoor nog te vaak economisch niet zelfstandig, wat vooral bij echtscheiding tot problemen kan leiden. De maatregelen wijzigen de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur en zijn een aanvulling op de afspraken die nu al op de werkvloer en binnen gezinnen worden gemaakt.

Het gaat ondermeer over de overdracht van het bevallingsverlof van de moeder aan de partner als zij overlijdt bij de geboorte van het kind. Zo is de pasgeborene verzekerd van de zorg van een ouder in de eerste levensperiode. Een andere maatregel uit het wetsvoorstel is de verlenging van het bevallingsverlof van de moeder bij langdurige ziekenhuisopname van een pasgeboren kind. Zij krijgt de gelegenheid haar kind 10 weken thuis te verzorgen. Het huidige zwangerschap- en bevallingsverlof van 16 weken is in dergelijke gevallen niet afdoende om een volledig herstel van de moeder te garanderen.

Verder regelt het wetsvoorstel dat partners een onvoorwaardelijk recht krijgen op drie dagen opname van ouderschapsverlof rond de geboorte van het kind. Daarmee krijgen zij –naast het huidige kraamverlof van twee dagen- meer mogelijkheden om rond de geboorte tijd door te brengen met het kind. Een andere maatregel is dat kort- en langdurend zorgverlof voortaan kan worden opgenomen als men zorgt voor een huisgenoot, tweedegraads familielid of iemand anders met wie men een sociale relatie heeft. Op dit moment kan men alleen zorgverlof opnemen voor een zieke partner, kind of ouder.

Ook mogen werknemers volgens het wetsvoorstel elk jaar vragen om een andere arbeidsduur, bijvoorbeeld het aantal dagen dat per week wordt gewerkt. Tot nu toe kon dat maar één keer per twee jaar.

De maatregelen ( wet arbeid en zorg):

  • Vergroting gebruiksmogelijkheden van het ouderschapsverlof door:
    • Onvoorwaardelijk recht op drie dagen opname voor vaders bij geboorte kind;
    • Het laten vervallen van de wettelijke bepalingen aan de wijze van aanvraag en
    • Het laten vervallen van de eis dat men 1 jaar in dienst moet zijn bij de werkgever.
  • Flexibilisering van het pleegzorg- en adoptieverlof door:
    • Het toevoegen van de mogelijkheid dat de werknemer het verlof in overleg met de werkgever gespreid kan opnemen (is nu 4 weken aaneengesloten);
    • Verruiming van opnametermijn van 18 naar 26 weken rond opname van het kind.
  • Flexibilisering van de opname van langdurend zorgverlof door het laten vervallen van de wettelijke beperkingen voor de wijze van aanvraag;
  • Uitbreiding van de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof naar werknemers die zorgen voor broers en zussen, grootouders en kleinkinderen, huisgenoten of anderen in de sociale omgeving;
  • Uitbreiding langdurig zorgverlof: noodzakelijke zorg ingeval van ziekte en hulpbehoevendheid;
  • Uitbreiding van het bevallingsverlof voor gevallen waarbij het kind na geboorte langdurig in het ziekenhuis moet worden opgenomen (’couveusekinderen’);
  • Overdracht bevallingsverlof ingeval van overlijden moeder;
  • Verheldering van de werkingssfeer van het calamiteiten- en kortverzuimverlof door toevoeging van het criterium ‘onvoorziene omstandigheden’ als grondslag van verlof en explicitering van ziekenhuisbezoek door de werknemer en noodzakelijke begeleiding van naasten bij medische zorg.
  • Flexibilisering van de Wet aanpassing arbeidsduur door:
    • Verkorten van de termijn waarop een nieuwe aanvraag tot aanpassing van de contractuele arbeidsduur kan worden gedaan van 2 naar 1 jaar;
    • Introductie van de mogelijkheid om bij onvoorziene omstandigheden (zoals een plotseling zieke partner) af te wijken van de procedurele bepalingen, bijvoorbeeld de aanvraagtermijn.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Snellere procedure schadevergoeding bij overschrijden redelijke termijn

Snellere procedure schadevergoeding bij overschrijden redelijke termijn bestuursrechter

Als een procedure door toedoen van de bestuursrechter langer duurt dan ‘redelijk’ is, kunnen belanghebbenden voortaan eenvoudiger en sneller een schadevergoeding krijgen. Dat is het gevolg van een nieuwe (253 kB) beleidsregel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, die per 1 oktober is ingegaan. De versnelling wordt mogelijk gemaakt doordat bij veel overschrijdingen de Raad voor de rechtspraak niet meer om een standpunt zal worden gevraagd.

De versnelde route is van toepassing op zaken waarin de schadevergoeding naar verwachting niet hoger dan 5000 euro zal zijn en waarbij geen belangrijke rechtsvragen aan de orde zijn. In deze zaken ziet de minister voortaan af van verweer. Het gaat om procedures waarin de oorzaak van het overschrijden van de redelijke termijn bij de bestuursrechter ligt. Als de termijn overschreden wordt door toedoen van het bestuursorgaan, bijvoorbeeld een gemeente, dan veroordeelt de bestuursrechter deze tot het vergoeden van de geleden schade.

Bron: Rechtspraak.nl