De wereld van studentenhuisvesting is flink veranderd sinds de Wet Doorstroming Huurmarkt vorig jaar in werking trad. Nu kan een huisbaas zijn huurder na vijf jaar zonder pardon op straat zetten.
Categorie: particulieren
juridische hulp voor natuurlijke personen, advocaten helpen bij arbeidsconflict, echtscheiding, huurgeschil, koop en verkoop van zaken, onrechtmatige daad, wanprestatie, letsel en procesvoering.
Reclame misleidend of vergelijkend?
Reclame beoogt dat de consument juist dat produkt of die dienst selecteert uit een breed aanbod van beschikbare produkten en diensten van concurrenten. Het ligt daarom voor de hand dat de positieve eigenschappen van een eigen produkt of dienst worden aangeprezen. Dat mag op zich ook, zolang het niet de grens van de misleiding over gaat, want dan wordt het onrechtmatig.
En een vergelijking trekken met het produkt of de dienst van de concurrent, hoe zit dat ? Mag een muesliaanbieder beweren dat het eigen product “gezonder is dan alle andere muesli’ ? Mag een scheerapparatenfabrikant de vergelijking trekken met het “nat” scheren met behulp van scheermesjes ? Mag een ziektekostenverzekeraar adverteren met “de beste dekking voor de laagste premie” ?
In het privaatrecht wordt onderscheiden tussen de misleidende reclame en de vergelijkende reclame. Bij het eerste type reclame gaat het om een onjuiste of onvolledige mededeling ten aanzien van (uitsluitend) het eigen product. Dat kan onrechtmatig zijn jegens de ontvangers van die boodschap, indien die daardoor misleid kunnen worden. Een voorbeeld van misleidende reclame is een beleggingsprospectus waarin de vooruitzichten te rooskleurig worden voorgesteld, ook als die prospectus slechts toegezonden is aan een beperkte groep relaties. Beslissend is of de mededeling openbaar is gemaakt en of die voor de gemiddelde consument misleidend kan zijn (artikel 6:194 Burgerlijk Wetboek), waarbij iedereen rekening moet houden met een zekere overdrijving die aan reclame eigen is. Een ander recent voorbeeld was de Staatsloterij, die niet vooraf meedeelde dat het winnende lot getrokken zou worden uit een veel grotere hoeveelheid dan het aantal daadwerkelijk verkochte loten.
Het tweede type reclame (de vergelijking) is ruimer toegestaan. Omdat reclame nu eenmaal een belangrijk marketinginstrument is, zou volgens de Europese Commissie het vrije verkeer van goederen en diensten worden belemmerd als vergelijkingen al te kritisch zouden worden getoetst door de rechter. Juist met uniforme vergelijkende reclameregels zullen ook kleinere ondernemers in staat zijn – aldus een richtlijn van de Europese Commissie – om een groter publiek te wijzen op de voordelen van hun goederen en diensten vergeleken met machtige marktleiders.
Vergelijkende reclame is in artikel 6:194a Burgerlijk Wetboek omschreven als elke vorm van reclame waarbij een concurrent of zijn goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. In beginsel is vergelijkende reclame toegestaan, mits aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan. Belangrijk is dat de getrokken vergelijking zo zuiver mogelijk is, dat wil zeggen dat de vergelijking niet subjectief van karakter is. De vergelijking moet gaan over wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken, bijvoorbeeld de after-sales of de prijs of de veiligheid of de onderhoudskosten. Zo werd reclame van een mobiele telefoonaanbieder door de rechter ongeoorloofd geacht, omdat de buitenlandtarieven van de concurrent niet juist werden weergegeven onder de kop “Daarom zijn wij het voordeligst – voordeliger dan met Vodafone op vakantie kan niet’. De vergelijking moet verder zaken betreffen die in dezelfde behoeften voorzien, en mag geen verwarring in de hand werken of de goede naam schaden van een concurrent.
Bron: Actuele artikelen ▲
Aanspraak verkoopmakelaar op courtage na ontbinding koopovereenkomst
Het recht van een verkoopmakelaar op courtage komt niet te vervallen op de enkele grond dat zijn cliënt het beroep van de koper op de ontbindende voorwaarde heeft aanvaard. Een verkoopmakelaar dient bij het uitvoeren van zijn opdracht echter wel het belang van zijn opdrachtgever centraal te stellen. Dit brengt mee dat een makelaar de rechtsgeldigheid van een beroep van de koper op een ontbindende voorwaarde dient te aanvaarden, indien zijn cliënt zich bij dat beroep neerlegt.
Achtergrond
In deze zaak gaat het over de aanspraak van een verkoopmakelaar op courtage na bemiddeling bij een koopovereenkomst die uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. De verkoper (verweerster in cassatie) heeft met een verkoopmakelaar (eiser tot cassatie) een bemiddelingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat een courtage berekend zal worden van 1,25% van de koopsom. Vervolgens is met een koper een koopovereenkomst tot stand gekomen onder de ontbindende voorwaarde van financiering. Partijen hebben afgesproken dat de koper slechts een beroep op de ontbindende voorwaarde kan doen indien aan de verkoper of aan de makelaar tenminste twee schriftelijke afwijzingen van banken worden overgelegd.
Toen bleek dat de koper de financiering niet rond kon krijgen, heeft de koper per e-mail een beroep op de ontbindende voorwaarde gedaan. Bij die e-mail heeft de koper een afwijzing van een bank en een brief van zijn hypotheekadviseur, waarin staat dat de afwijzing van een andere bank volgt, gevoegd. De verkoper heeft het beroep op de ontbindende voorwaarde aanvaard. De makelaar stelt echter dat de koopovereenkomst niet is ontbonden, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van ontbinding (namelijk het overleggen van twee afwijzingen). De makelaar meent dan ook aanspraak te kunnen maken op courtage en vordert van de verkoper betaling daarvan.
Procesverloop
Zowel de kantonrechter als het hof hebben de vordering afgewezen. Naar het oordeel van het hof is de omstandigheid dat de koper en de verkoper er zelf van uit zijn gegaan dat de koopovereenkomst is ontbonden beslissend. Een derde (in dit geval de makelaar) kan zich er niet op beroepen dat de koopovereenkomst niet zou zijn ontbonden. Het hof overwoog verder dat nu de koper in deze procedure geen partij is, het hof niet in de rechtsverhouding tussen de verkoper en de koper kan treden en zeker niet, in de rechtsverhouding tussen de makelaar en de verkoper, kan uitgaan van een andere juridische vaststelling met betrekking tot het bestaan van de koopovereenkomst.
Cassatie
De makelaar komt van dit oordeel van het hof in cassatie en klaagt (onder meer) dat het hof heeft miskend dat de rechter in een procedure tussen de makelaar en de verkoper een oordeel kan geven over de vraag of in de verhouding tussen verkoper en koper een overeenkomst tot stand is gekomen, zonder dat dit oordeel ook in de verhouding tussen verkoper en de koper bindende kracht heeft. De Hoge Raad acht deze klacht gegrond:
“Het recht van [eiser] als verkoopmakelaar op courtage komt niet te vervallen op de enkele grond dat zijn cliënt, [verweerster] , het beroep van koper op de ontbindende voorwaarde heeft aanvaard. Indien dit beroep van koper op kennelijk ontoereikende gronden is gebaseerd, kan de omstandigheid dat [verweerster] dit beroep heeft aanvaard, geen afbreuk doen aan het recht van [eiser] op de voor zijn diensten overeengekomen courtage. In dit licht getuigt van een onjuiste rechtsopvatting het oordeel van het hof dat het niet kan treden in de rechtsverhouding tussen [verweerster] en koper, en dat het ten aanzien van die rechtsverhouding zeker niet kan uitgaan van een andere, volledig aan de standpunten van partijen bij de rechtsverhouding tegenstrijdige, juridische vaststelling met betrekking tot het bestaan van de koopovereenkomst. Voorts is de omstandigheid dat koper in deze procedure geen partij is, in dit verband niet terzake dienend. Diens rechten of belangen zijn immers niet betrokken bij het antwoord op de vraag of [eiser] tegenover zijn opdrachtgever [verweerster] recht heeft op voldoening van courtage. Ook in zoverre berust het oordeel van het hof dus op een onjuiste rechtsopvatting.”
Toch kunnen de klachten naar het oordeel van de Hoge Raad niet tot cassatie leiden. Daartoe overweegt de Hoge Raad ten eerste dat uit het vonnis van de kantonrechter blijkt dat de koper, die tot 28 oktober 2011 de gelegenheid had om een beroep te doen op de ontbindende voorwaarde, de tweede afwijzing van een andere bank heeft overgelegd vóór deze datum. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan dan ook worden betwijfeld of een beroep van de verkoper jegens de koper op het niet vervuld zijn van de ontbindende voorwaarde zou kunnen slagen. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat een verkoopmakelaar op grond van art. 7:401 BW
de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. Dit brengt mee dat een makelaar bij het uitvoeren van zijn opdracht het belang van zijn opdrachtgever centraal dient te stellen en belangenverstrengeling dient te voorkomen. De zorg van een goed opdrachtnemer brengt naar het oordeel van de Hoge Raad mee dat een makelaar de rechtsgeldigheid van een beroep van de koper op een ontbindende voorwaarde dient te aanvaarden, indien zijn cliënt zich bij dat beroep heeft neergelegd.
De Hoge Raad doet hiermee de zaak dus zelf af en verwerpt het cassatieberoep.
Bron: Cassatieblog.nl ▲
De productieketen: aansprakelijkheid en “track and trace”
Iedere ondernemer vormt een schakel in een productieketen. Soms is hij zelf de producent, een andere keer is hij de afnemer van het product. Telkens heeft men dan jegens de consument te gelden als producent in de zin van de Europese richtlijn productaansprakelijkheid, omdat men een product “in het verkeer brengt”.
Dus ongeacht of het product rechtstreeks door de producent wordt verkocht aan de gebruiker of aan de consument, dan wel de verkoop plaatsvindt in het kader van een distributieproces waarbij een of meer tussenpersonen betrokken zijn. Schade aan het product zelf of schade in de bedrijfsmatige sfeer wordt trouwens niet door de richtlijn bestreken.
Een gebrekkig product dat schade veroorzaakt kan leiden tot een aansprakelijkheidsclaim. De rechter heeft ook een verplichting “to track and trace” aanvaard, dus een plicht om het gebrekkige product – dat ondertussen op veel plaatsen terecht is gekomen – te lokaliseren, de afnemers te informeren en eventueel ook het uit het verkeer halen van dat product. Een goed ondernemer (producent of afnemer) kan zo de schade beperkt houden, tijdig zijn klanten op de hoogte brengen en hopelijk de relatie in stand houden. Voor levensmiddelen geldt zelfs een afzonderlijke Europese Verordening die met het oog op de voedselveiligheid een product recall plicht kent.
In een zaak over auto’s met ondeugdelijke olieleidingen gold een rechtstreekse informatieplicht over het gebrek van de importeur jegens de afnemers. De importeur mocht niet volstaan met het aan de tussenhandel (de dealers) toezenden van een adressenbestand met informatie over het gebrek in de auto, daarmee nadere actie bij de dealers latend. De rechter vond dat een informatieplicht niet teveel gevraagd was, nu de gedupeerde doelgroep een afgebakend karakter had. De aansprakelijke persoon doet er met het oog op een eventuele product recall goed aan om – zolang de verjaringstermijn van vijf jaar nog niet is verstreken – juiste en volledige verkoopgegevens bij te houden. Want men moet natuurlijk wel weten waar het product zijn weg heeft gevonden, wil men aan een informatieplicht en/of een terugneemplicht kunnen voldoen.
De actie kan variëren van een indirecte informatieplicht, dat wil zeggen aan de tussenhandel, tot een directe informatieplicht jegens de consument of afnemers, tot een echte verplichting tot terugname (recall), reparatie of vervanging van het gebrekkige product. De laatste en meest vergaande plicht kan worden aangenomen als de ernst en het gevaar van het gebrek duidelijk aanwezig is, zoals bij voedings- of geneesmiddelen, die direct de gezondheid van de afnemer bedreigen. Ook in de zaak van de gebrekkige auto was dat het geval, want ook daar zijn directe veiligheidsrisico’s voor de gebruiker van het product in het geding. Dan is alleen maar informeren over het gebrek, indirect of rechtstreeks, onvoldoende.
Vergeet ook de contractuele afspraken niet: informatie, reparatie of vervanging van het gebrekkige product kunnen ook (wervender en positiever) als een contractuele garantie zijn geformuleerd, en in de prijsstelling worden verdisconteerd. Dan vermijdt men aansprakelijkheidsdiscussies, en kan het vooraf als een pluspunt ten opzichte van de concurrentie worden gepresenteerd.
Bron: Actuele artikelen
Rechters willen eenvoudiger procedures
In een brief aan de informateur (pdf, 251,1 KB) vraagt de Raad voor de rechtspraak om wetgeving die eenvoudige, effectieve gerechtelijke procedures mogelijk maakt. Ook wil de Raad voldoende middelen voor technische en inhoudelijke innovatie. De Raad voor de rechtspraak verzoekt het nieuwe kabinet om aandacht voor deze onderwerpen.
Vechtscheidingen
Volgens rechters zijn de juridische procedures soms te complex voor de hedendaagse conflicten. Procedures drijven partijen eerder uit elkaar dan dat ze helpen bij het vinden van een snelle, begrijpelijke en effectieve oplossing, stellen rechters. Er komen bijvoorbeeld steeds vaker vechtscheidingen voor. De echtscheidingsprocedure schrijft voor dat er een eisende en een verwerende partij is en dat drijft zaken op de spits.
De Rechtspraak vraagt aan het nieuwe kabinet om wetgeving die de rechter de ruimte geeft om te experimenteren met eenvoudige procedures. Die moeten het makkelijker maken partijen bij elkaar te brengen. Dat komt neer op een experimenteerbepaling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Nieuwe technieken
Ook in het strafrecht pleit de Rechtspraak voor een experimenteerbepaling. Zo’n bepaling in het Wetboek van Strafvordering geeft ruimte voor nieuwe technieken en hulpmiddelen in strafzaken.
Om te digitaliseren en te innoveren heeft de Rechtspraak extra middelen nodig, staat in de brief aan de informateur. Het gaat om bedragen oplopend naar 50 miljoen euro in 2022; voor de technische innovatie is vanaf 2018 structureel 50 miljoen euro extra nodig. Het totaalbedrag loopt dus op naar 100 miljoen euro per jaar in 2022.
Bron: Mr-Online
Banken rekenden te hoge boetes voor oversluiten hypotheek
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) bevestigt dat banken zich niet altijd houden aan de maximale boete die ze mogen rekenen bij klanten die hun hypotheek vervroegd aflossen. Voor een deel van de tienduizenden mensen die vorig jaar een boete betaalden bij bijvoorbeeld het oversluiten van hun hypotheek naar een gunstigere rente, kan dit betekenen dat ze geld terugkrijgen.
Die boete mag maximaal zo hoog zijn als de inkomsten die de bank mist door de overstap. Maar dat gaat lang niet altijd goed. Daarom komt de toezichthouder vandaag met een leidraad hoe banken de berekening moeten uitvoeren.
Radar
Hiermee bevestigt de AFM eerdere berichten van onder meer tv-programma Radar dat banken zich niet altijd houden aan de Europese wetgeving die bepaalt wat het maximum is dat ze hiervoor mogen rekenen. Uit een aflevering van het programma bleek dat twaalfduizend klanten die zich bij een claimstichting hadden gemeld, gemiddeld ruim drieduizend euro te veel hadden betaald.
De AFM heeft twaalf fictieve dossiers voorgelegd aan banken en zag daarin dat de berekeningen verschilden. Hoe hoog de bedragen zijn die banken te veel rekenen, of om welke banken het gaat, maakt de AFM niet bekend.
De Vereniging Eigen Huis zegt er op basis van signalen van uit te gaan dat het bij alle mensen die een boete betaalden vaker misging dan niet. De bedragen die mensen te veel betaalden zouden kunnen oplopen tot duizenden euro’s.
Volgens de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) waren er verschillende manieren om de boete te berekenen. De NVB laat weten dat de leidraad nu duidelijkheid biedt voor banken en klanten.
Geld retour?
De banken zeggen de leidraad van de AFM te zullen gebruiken. Ook hebben de vier grote banken al aan de NVB laten weten dat ze zullen bekijken hoeveel er te veel is gerekend bij klanten die na 14 juli 2016, de ingangsdatum van de wetgeving, hun hypotheek oversloten. Dit kan ertoe leiden dat klanten een deel van de betaalde vergoeding retour ontvangen.
De banken denken dat met de herberekening van de boetes enkele miljoenen euro’s per bank gemoeid zijn, afhankelijk van de grootte van de hypotheekportefeuille en het aantal oversluitingen. Bij de Rabobank gaat het om circa 10.000 klanten en vijf miljoen euro aan compensatiekosten.
Bij Triodos bank verwachten ze geen compensaties. “Het gaat om relatief weinig mensen want we hebben weinig oversluitingen of aflossingen”, zegt een woordvoerder. “Bovendien was onze berekening van de boete al conform de richtlijnen van de AFM.”
Ook de AFM zegt ervan uit te gaan dat banken zelf contact opnemen met klanten die te veel betaald hebben. De toezichthouder gaat in de gaten houden of banken zich aan de leidraad houden.
De Vereniging Eigen Huis vindt dit niet ver genoeg gaan. De VEH zegt dat banken een kans hebben om te laten zien dat ze het klantenbelang daadwerkelijk vooropstellen, door ook mensen die beboet zijn voordat de Europese wetgeving inging te compenseren. De Vereniging doet daarvoor een moreel appèl op de banken.
Bron: NOS
Privebruik zakelijke telefoon kan werknemer duur komen te staan
Een projectmanager beschikte over een bedrijfstelefoon. De werknemer mocht deze telefoon in beperkte mate voor persoonlijke doeleinden gebruiken. In de bedrijfseigen regeling van de werkgever was dit vastgelegd. Daarin was ook bepaald dat de werknemer de regels van zorgvuldigheid, integriteit en goede naam in acht diende te nemen. Wat bleek echter? De werknemer had gedurende een ruime periode, 7 juli 2014 tot 21 januari 2015, tijdens werktijd ten minste 1255 Whatsappberichten met de bedrijfstelefoon gestuurd.
De berichten waren gericht aan dames en hadden een persoonlijke lading. De berichten hadden dus niets met het werk te maken. Voor dat veelvuldig gebruik van Whatsapp tijdens werkuren, bestond geen noodzaak en de werkgever had daarvan geen kennis en hij had daarmee ook niet ingestemd. De werkgever meende schade te hebben geleden. Hij stelde zich op het standpunt dat de werknemer zijn werktijd niet aan het werk had besteed, waardoor de werknemer ten onrechte loon had ontvangen over de tijd dat hij bezig was met het versturen van de berichten.
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer eindigde. Bij de eindafrekening verrekende de werkgever de schade die hij had geleden met de vakantiedagen waarop de werknemer nog recht had. De werknemer was het hier niet mee eens en startte een gerechtelijke procedure.
De kantonrechter Tilburg (ECLI:NL:RBZWB:2016:6927) heeft uiteindelijk een beslissing gegeven. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever naar zijn mening terecht een beroep deed op artikel 7:627 BW. Ingevolge dit artikel is de werkgever geen loon verschuldigd over de tijd dat de werknemer de bedongen arbeid niet verricht. Er was in de situatie van deze werknemer ook geen sprake van een oorzaak waardoor in redelijkheid de kosten voor rekening van de werkgever behoorden te komen. De kantonrechter oordeelde dan ook dat de schade die de werkgever door het versturen van de Whatsappberichten had geleden door de werknemer diende te worden vergoed. Bij de berekening van de schade ging de kantonrechter ervan uit dat de werknemer gemiddeld 2,5 á 3 minuten met een bericht bezig was geweest. De schade die de werkgever had geleden rondde de kantonrechter af op € 1.500,-. Bij de eindafrekening kon de werkgever dus die € 1.500,- bij de werknemer in rekening brengen.
Een werknemer zal een bedrijfstelefoon weleens voor privé-doeleinden gebruiken, maar hij zal zich toch moeten realiseren dat niet alle tijd die hij aan het versturen van privé-berichten besteed als werktijd wordt gezien. Is dat buitensporig van tijd dan kan dat hem duur komen te staan.
Bron: Actuele artikelen
WSNP: ontvankelijkheid en verwijtbaarheid i.v.m. curatele
Voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van niet nakoming van verplichtingen (art. 350 lid 3, aanhef en onder c Fw) is vereist dat de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt.
Het feit dat iemand onder curatele is gesteld betekent niet zonder meer dat aan hem geen verwijt kan worden gemaakt. De onder curatele gestelde zal moeten toelichten waarom het niet nakomen van de verplichtingen in verband met zijn geestelijke gesteldheid hem niet kan worden verweten.
Achtergrond
In 2013 is de schuldsaneringsregeling op verzoekster 1 en verzoeker 2 van toepassing verklaard. Verzoekster 1 en verzoeker 2 zijn met elkaar in gemeenschap van goederen getrouwd. Verzoekster 1 is in 2011 onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis (koopverslaving). Omdat verzoekers zich niet hielden aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en tevens nieuwe schulden hebben laten ontstaan, heeft de rechter-commissaris voorgedragen de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om verzoekers in de gelegenheid te stellen zich “vanaf heden perfect” te houden aan de voorwaarden uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de verplichting de bewindvoerder te informeren over alle zaken die hun vermogenspositie kunnen raken. Uiteindelijk heeft de rechtbank de voordracht tot beëindiging van de schuldsanering afgewezen en verzoekers een laatste kans gegeven de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
Ruim een jaar later heeft de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog tussentijds beëindigd, omdat verzoekers de bewindvoerder niet hebben geïnformeerd en opnieuw schulden hebben laten ontstaan. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Volgens het hof hebben verzoekers de bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd over zaken waarvan zij wisten dat deze voor een goed verloop van de schuldsanering van belang waren. Zo werden de inkomsten van verzoeker 2 op de bankrekening van zijn vader gestort, waardoor de inkomsten buiten het zicht werden gehouden. De niet-nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kon volgens het hof de verzoekers zwaar worden aangerekend. Verzoekers konden zich met dit oordeel niet verenigen en hebben cassatieberoep ingesteld.
Ontvankelijkheid
In cassatie stond de Hoge Raad allereerst voor de vraag of verzoekster 1 ontvankelijk was in het cassatieberoep. Ten tijde van het instellen van het cassatieberoep stond verzoekster 1 nog onder curatele en kon zij dus geen proceshandelingen verrichten. Een aantal weken na het instellen van het cassatieberoep is de curatele opgeheven en heeft verzoekster 1 de instelling van het cassatieberoep bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt in lijn met vaste jurisprudentie dat verzoekster 1 ontvankelijk is, omdat proceshandelingen van een onder curatele gestelde vatbaar zijn voor bekrachtiging door de curator of indien de curatele wordt opgeheven door de curandus zelf. Het gevolg van de bekrachtiging is dat proceshandelingen worden geacht van de aanvang af geldig te zijn geweest. De bekrachtiging heeft tevens betrekking op de eerdere instanties (vgl. HR 29 november 1957, NJ 1958/15 en HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0051.
Beoordeling van het middel
In cassatie klagen verzoekers dat het hof heeft miskend dat aan hen geen verwijt kan worden gemaakt van de niet-nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, omdat verzoekster 1 destijds onder curatele stond.
Advocaat-generaal R.H. de Bock acht deze klacht gegrond en concludeert
tot vernietiging van het arrest. Het hof had volgens haar het feit dat verzoekster 1 onder curatele stond niet onbesproken kunnen laten. Een ondercuratelestelling vindt immers plaats omdat iemand niet in staat is om zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Een ondercuratelestelling vormt volgens de A-G dan ook een aanwijzing dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid bij het niet nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof had volgens de A-G dan ook nader moeten motiveren waarom naar zijn oordeel toch sprake was van verwijtbaarheid bij verzoekster 1.
De Hoge Raad volgt de conclusie niet en verwerpt het cassatieberoep. Volgens de Hoge Raad is voor de toepassing van de beëindigingsgrond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw (niet-nakoming van de schuldsaneringsverplichtingen) vereist dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2348). Als een schuldenaar aanvoert dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van gedragingen, omdat hij lijdt aan een psychische aandoening, mag in beginsel van hem worden gevergd dat hij verklaart waarom zijn aandoening eraan in de weg stond aan zijn verplichtingen te voldoen (vgl. HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2286
, NJ 2016/451, eerder besproken in CB 2016-163). Het hof heeft volgens de Hoge Raad wel degelijk onderkend dat verzoekster 1 onder stond, maar heeft terecht geoordeeld dat zij onvoldoende heeft toegelicht waarom het niet nakomen van de verplichtingen niet aan haar kan worden verweten. Verzoekster 1 is immers herhaaldelijk gewaarschuwd dat zij zich moest houden aan de voorwaarden van de schuldsanering. Tevens is zij er op gewezen dat de ondercuratelestelling haar niet van de informatieplicht ontslaat. Aan verzoekster 1 kan aldus ondanks de curatele wel degelijk een verwijt worden gemaakt.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van in gemeenschap van goederen getrouwde personen ten aanzien van ieder afzonderlijk beoordeeld wordt (vgl. HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9144 en HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6933)
. Het feit dat verzoekster 1 onder curatele stond, kan dan ook niet tegen de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoeker 2 worden ingebracht.
Bron: Cassatieblog.nl
Minderjarige moeders en vaders
Minderjarige partners die een kind verwachten, komen voor tal van problemen te staan waar zij vaak niet op voorbereid zijn.
Het is voor de status van het kind belangrijk vooraf te weten welke mogelijkheden er zijn. Een kind uit de moeder geboren is automatisch de moeder van het kind. Voor de vader geldt dat niet automatisch.
Erkenning van het kind
Voor de vader geldt dat hij juridisch de vader van een kind is als hij het ook heeft erkend. De erkenning kan al voor de geboorte gebeuren, maar meestal gebeurd dat na de geboorte door aangifte bij de burgerlijke stand van de gemeente waar et kind is geboren. Verschijnt alleen de vader voor de aangifte, dan zal hij een toestemmingsverklaring van de moeder moeten tonen om het kind te kunnen erkennen.
Alleen wanneer de partners zijn gehuwd is de vader automatisch ook de wettelijke vader van het kind. Is er geen huwelijk, dan kan hij het kind erkennen of adopteren. Ook wanneer het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld op vordering van de moeder is hij de wettelijk vader.
Geeft de moeder geen toestemming voor de erkenning dor de vader, dan kan de vader, die meerderjarig is, een verzoek aan de rechtbank doen tot vervangende toestemming tot erkenning. Na die toestemming heeft het kind een wettelijke vader.
Indien de vader het kind niet wil erkennen , maar de moeder dat toch wenst, kan de moeder de rechtbank verzoeken tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met Advocaten.nl.
Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag staat deels los van de vraag of iemand de wettelijke vader of moeder is.
Indien de moeder minderjarig is kan zij niet het ouderlijk gezag over een kind hebben. Minderjarigen zijn voor de Nederlandse wet namelijk onbevoegd tot het gezag.
Meerderjarig verklaren
Voor een moeder die tenminste 16 jaar is kan de rechter op verzoek van de moeder verklaren dat zij meerderjarig is. In dat geval wordt zij volledig bevoegd, dus als een meerderjarige beschouwd, en voert zij vanaf dat moment het gezag over het kind. Het verzoek kan de moeder al doen ruim voordat zij 16 is.
Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met advocaten.nl
Voogd
Als zowel de vader als de moeder minderjarig zijn op de dag van de geboorte van het kind, zal er een voogd aangesteld moeten worden. Zodra een of beiden meerderjarig worden zal alsnog het gezag door hen kunnen worden verkregen, maar dan zal eerst de voogdij moeten wordne beeindigd. Dit kan op verzoek van een of van de ouders. Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met advocaten.nl.
Was er nog geen voogd benoemd, dan verkrijgen de dan meerderjarig geworden ouders alsnog automatisch het gezag.
Het ouderlijk gezag door de vader
Indien de ouders meerderjarig zijn, maar niet gehuwd, dan krijgt alleen de moeder automatisch het gezag over het kind.
Zelfs indien de vader het kind heeft erkend, heeft hij nog geen gezag. Gezag kan hij wel krijgen indien de moeder daarin toestemt. In dat geval kunnen de ouders eenvoudig een inschrijving vragen in het gezagsregister van de rechtbank doen. In dit register wordt vastgelegd wie het gezag voert over het kind, indien er geen automatisch gezag geldt.
Indien de moeder niet toestemt in het gezamenlijk gezag, maar de vader dat toch wenst, kan hij een verzoek doen aan de rechtbank tot vaststelling van het gezamenlijk gezag. Voorwaarde om een dergelijk verzoek te kunnen indienen is dat hij het kind heeft erkend. Voor meer informatie over deze procedure kunt u contact opnemen met advocaten.nl
Voor al dergelijke verzoeken hebben de ouders een advocaat nodig. Voor alle beslissingen geldt dat de kinderrechter advies inwint bij de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad doet onderzoek naar de situatie van het kind en beide ouders.
Wanneer vader het gezag over jouw kind uitoefent, dan wordt het verzoek door de rechtbank alleen toegewezen, wanneer de rechter het in het belang van het kind wenselijk vindt dat je het ouderlijk gezag over jouw kind krijgt.
De rechter beoordeelt in alle gevallen zoveel mogelijk in het belang van het kind. Verzoeken kunnen alleen worden afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Kosten van levensonderhoud
Voor levensonderhoud gelden weer andere regels. Indien de moeder de kosten niet alleen of wil kan dragen kan zij altijd een verzoek indienen bij de rechtbank tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage jegens de vader. Het maakt daarbij niet uit of het de biologische vader, de erkende vader of de met gezag belaste vader is.
Alleen indien de vader meent dat hij niet de biologische vader is, dus niet de verwekker van het kind, kan hij om een DNA test verzoeken om dat vast te stellen. Hij zal dan in de procedure tot vaststelling van alimentatie dit verweer kunnen voeren.
Heeft de vader, terwijl hij wist niet de biologische ader te zijn, het kind toch erkend ( dat komt regelmatig voor) dan bestaat die mogelijkheid niet. De vader kan dus geen onderhoudsplicht ontlopen indien hij de erkenning heeft gedaan, maar daarvan later spijt krijgt.
NAM aansprakelijk immateriële schade inwoners Groningenveld
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) moet aan een deel van de inwoners van het Groningenveld de immateriële schade vergoeden, zo oordeelt de rechtbank Noord-Nederland. De NAM is aansprakelijk voor de door inwoners van het Groningenveld geleden en/of nog te lijden immateriële schade, als gevolg van de aardbevingen.
Vordering eisers
De 127 eisers vorderen een zogenoemde verklaring voor recht, die inhoudt dat de NAM en de Staat hoofdelijk aansprakelijk zijn voor door eisers geleden immateriële schade als gevolg van de aardbevingen. Volgens eisers is door de aardbevingen het woongenot aangetast en is er in een aantal gevallen sprake van geestelijk lijden. Ze vragen om een financiële vergoeding van de immateriële schade.
Recht ongestoord woongenot
Lees verder “NAM aansprakelijk immateriële schade inwoners Groningenveld”