Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking treden. Deze wet levert een bijdrage aan het bestrijden van de gevolgen van de economische crisis. Met de wet wordt beoogd bij te dragen aan het behoud van werkgelegenheid, meer duurzaamheid, bereikbaarheid en economische groei. Kort gezegd versnelt de Crisis- en herstelwet de procedures.
Allereerst is er gekeken naar projecten. Systematisch is in kaart gebracht welke projecten met een significant effect op werkgelegenheid, economie en/of duurzaamheid op korte termijn (vóór 1 januari 2014) kunnen starten en die te maken hebben met juridische belemmeringen, waardoor de voortgang wordt bedreigd. Daarnaast is per rechtsgebied nauwkeurig gekeken of in specifieke wetten mogelijkheden of beperkingen voor versnelling zitten.
De gevolgen van de Crisis- en herstelwet zullen zich ook kunnen doen voelen in kwesties waarmee ondernemers te maken kunnen krijgen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het vereiste dat een in te dienen beroepschrift direct moet voldoen aan de vereisten uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent onder meer dat het niet meer mogelijk zal zijn om (uiteraard voor zover het project valt onder de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet) pro forma beroep in te stellen en de gronden van het beroep op een later moment aan te vullen. Merkbaar zal ook zijn dat de Crisis- en herstelwet de bestuursrechter opdraagt om binnen zes maanden uitspraak te doen op een ingesteld beroep, waar thans een gemiddelde proceduretijd geldt van circa twaalf maanden.
Een ander belangrijk gevolg van de wet is dat het zogenaamde ‘relativiteitsvereiste’ wordt ingevoerd. Dit vereiste brengt met zich dat slechts een beroep op een rechtsregel kan worden gedaan voor zover die rechtsregel ook de belangen beoogt te beschermen van degene die zich daarop beroept. Praktisch gezien betekent dit dat de groep van belanghebbenden die met enige kans op succes beroep kunnen instellen, wordt beperkt.
mei 2010