De eis van goed werkgeverschap van art. 7:611 BWbrengt mee dat een werkgever niet-verzekerde schade aan een leaseauto van meer dan geringe omvang niet op de werknemer kan verhalen indien deze schade wel gedekt zou zijn bij een gebruikelijke verzekering die alleen geen dekking biedt bij opzet of roekeloosheid. Deze regel lijdt uitzondering als de werkgever de werknemer zelf heeft laten kiezen tussen, aan de ene kant, een volledige verzekering en, aan de andere kant, een beperkte verzekering met de mogelijkheid van verhaal door de werkgever op de werknemer van niet door die verzekering gedekte schade, en de werknemer ondubbelzinnig heeft gekozen voor de beperkte verzekering.
Juridisch kader
Het komt dikwijls voor dat een werkgever aan een werknemer een “auto van de zaak” ter beschikking stelt, die bij een leasebedrijf is geleased. Indien de leaseauto beschadigd wordt of verloren gaat, rijst de vraag wie voor de schade aansprakelijk is.
In de rechtsverhouding tussen de werkgever en de werknemer geldt als hoofdregel dat de werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake jegens de werkgever niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid (art. 7:661 BW). Deze regel vertoont samenhang met art. 6:170 BW, waar de aansprakelijkheid van de werkgever ten opzichte van een derde-benadeelde is geregeld. Ook dan geldt dat de schade slechts dan ten laste van de werknemer kan worden gebracht, als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
Indien een werknemer schade veroorzaakt anders dan bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (zoals bij privégebruik van de auto) dan mist art. 7:661 BW toepassing en geldt dus hetgeen tussen partijen is overeengekomen.
In de regel wordt voor de leaseauto een schadeverzekering afgesloten. De wet bepaalt in art. 7:952 BW dat de verzekeraar geen schade vergoedt aan de verzekerde die de schade met opzet of roekeloosheid heeft veroorzaakt. Maar partijen kunnen in hun verzekeringsovereenkomst een beperktere dekking overeenkomen, bijvoorbeeld dat schade door grove schuld evenmin verzekerd is.
De onderhavige zaak
In de onderhavige zaak tracht de werkgever (APG) schade aan een leaseauto op zijn werknemer te verhalen. De leaseauto mag ook privé worden gebruikt. De schade is ontstaan als gevolg van diefstal tijdens het privégebruik van de auto. De leasemaatschappij heeft een verzekering afgesloten bij Euro Insurances. Deze verzekering is beperkter dan het wettelijk uitgangspunt van art. 7:952 BW; zij biedt namelijk (ook) geen dekking indien de gebeurtenis of het ongeval is veroorzaakt door grove schuld of onzorgvuldig handelen van de verzekerde zelf, of indien één van de genoemde aspecten met diens goedvinden heeft plaatsgevonden. In dit geval wordt de werknemer roekeloosheid dan wel onzorgvuldig handelen verweten ter zake van de diefstal van de auto. De verzekering biedt daarvoor geen dekking. APG tracht daarom in deze procedure de schade te verhalen op de werknemer.
De centrale vraag is wat rechtens is in deze situatie, die zich kenmerkt door de volgende drie omstandigheden:
- De leaseauto is beperkt verzekerd, namelijk (ook) niet voor schade veroorzaakt door grove schuld of onzorgvuldig handelen;
- De werknemer kan ter zake van de schade geen opzet of roekeloosheid, maar wel nalatigheid worden verweten;
- De schade is ontstaan tijdens privé-gebruik, zodat art. 7:661 BW (dat verhaal op de werknemer uitsluit tenzij hem opzet of bewuste roekeloosheid kan worden verweten) toepassing mist.
Mag de werkgever onder deze omstandigheden de niet-verzekerde schade verhalen op zijn werknemer?
Oordeel hof
Het hof heeft, met bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, deze vraag ontkennend beantwoord en de vordering van APG afgewezen. Aan dit oordeel ligt de volgende redenering ten grondslag. APG heeft met de leasemaatschappij een overeenkomst gesloten op grond waarvan voor de auto een verzekering werd aangegaan met een beperktere dekking, dan het wettelijke uitgangspunt in art. 7:952 BW (alleen geen dekking bij opzet of roekeloosheid). Door deze beperktere dekking viel de diefstal niet onder de verzekering, omdat in dit geval geen opzet of roekeloosheid te verwijten valt met betrekking tot de diefstal.
Zou de diefstal van de auto hebben plaatsgevonden bij zakelijk gebruik van de auto, dat wil zeggen bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst (art. 7:661 lid 1 BW), dan zou de werknemer jegens APG alleen aansprakelijk zijn geweest als sprake was geweest van opzet of bewuste roekeloosheid. Verhaal van de schade op grond van de leaseregeling zou dan daarop zijn afgestuit.
Zou de werknemer de auto zelf hebben moeten verzekeren, dan zou hij duidelijk voor de keuze zijn gesteld welke verzekering hij wenste: een verzekering conform het wettelijk uitgangspunt, of een verzekering met beperkte dekking. In dit geval heeft voor de werknemer die keuzemogelijkheid ontbroken doordat de werkgever in het contract met de leasemaatschappij voor een beperkte verzekering had gekozen. Het lag echter voor de hand dat de werknemer de auto ook privé zou gebruiken, nu de leaseregeling daartoe de mogelijkheid bood (tegen betaling van een eigen bijdrage). Het ligt volgens het hof voorts voor de hand dat de werknemer, nu hij niet zelf de verzekering voor de auto heeft afgesloten, zich niet of onvoldoende heeft gerealiseerd dat op grond van de verzekering waarvoor de werkgever heeft gekozen, eigen nalatigheid of onvoorzichtigheid niet was verzekerd.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof een zodanig verband tussen de diefstal van de auto en de arbeidsovereenkomst aanwezig dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) onaanvaardbaar is als de werknemer zich niet naar analogie op art. 7:661 BW zou kunnen beroepen. Het hof acht daarom alleen verhaal van APG op de werknemer mogelijk indien sprake zou zijn van opzet of bewuste roekeloosheid.
Oordeel Hoge Raad
In cassatie klaagt APG dat het hof uit het oog heeft verloren dat de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling van een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De motivering van de honorering van zo’n beroep moet aan hoge eisen voldoen. Volgens APG voldoet de door het hof gegeven motivering daaraan niet.
De Hoge Raad oordeelt echter dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Daartoe overweegt de Hoge Raad dat het in deze zaak gaat om het geval dat een werkgever een auto ter beschikking stelt van een werknemer, welke auto mede is bestemd voor privégebruik of privé mag worden gebruikt. Op dat gebruik is art. 7:661 lid 1 BW niet van toepassing. De vraag is of de werkgever schade die aan de auto ontstaat bij privégebruik en die niet wordt gedekt door de verzekering die door de werkgever of de leasemaatschappij is afgesloten, en die daarom voor rekening van de werkgever komt, mag verhalen op de werknemer.
De maatstaf die volgt uit de eis van goed werkgeverschap
Volgens de Hoge Raad heeft het hof bij de beantwoording van deze vraag terecht in aanmerking genomen dat uitgangspunt van de wettelijke regeling van de verzekeringsovereenkomst is dat de verzekeraar geen schade aan de verzekerde vergoedt die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt. In dit verband is ook van belang dat een cascoverzekering met een dekking die (nagenoeg) neerkomt op dit wettelijke uitgangspunt, een gebruikelijke verzekering is voor een auto (veelal bekend als allriskverzekering). Voorts acht de Hoge Raad van belang dat de schade aan een door de werkgever ter beschikking gestelde auto – die bij de aanvang van die terbeschikkingstelling veelal nieuw is – bij onder meer diefstal en ernstige beschadiging een zodanige omvang kan hebben dat deze door een werknemer niet of bezwaarlijk is te dragen.
“3.4.5 (…) Gelet op dit een en ander, brengt de eis van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW mee dat een werkgever niet-verzekerde schade van meer dan geringe omvang niet op de werknemer kan verhalen indien deze schade wel gedekt zou zijn bij een gebruikelijke verzekering die alleen geen dekking biedt bij opzet of roekeloosheid. Een andere regel zou immers meebrengen dat de werknemer wordt blootgesteld aan een risico waarvan hij veelal niet of in onvoldoende mate zal zijn doordrongen, zelfs indien hij daarvoor is gewaarschuwd – doordat hij niet zelf de keuze voor de verzekering heeft gemaakt, maar deze door de werkgever is gemaakt – en dat hij, gelet op omvang ervan, veelal niet zal kunnen dragen of had willen lopen, terwijl dat risico eenvoudig te ontgaan zou zijn geweest door een meer volledige verzekering af te sluiten.”
De Hoge Raad vervolgt met de overweging dat de werkgever de meerkosten van zo’n verzekering in rekening zal kunnen brengen bij de werknemer (tenzij de arbeidsovereenkomst zich daartegen verzet), zodat er voor de werkgever ook geen reden is de werknemer met dat risico te belasten. Onder schade van meer dan geringe omvang valt in dit verband te verstaan: schade die meer beloopt dat hetgeen redelijkerwijs – als prikkel voor voorzichtig en zorgvuldig gedrag – voor eigen risico van de werknemer is te brengen. De gevallen en de omvang waarin verhaal van deze schade mogelijk is, zal bovendien moeten zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst of in een andere tussen partijen geldende regeling. Een regeling die aan deze eisen voldoet, ontbreekt evenwel in dit geval.
Uitzondering op de genoemde maatstaf
De Hoge Raad formuleert direct ook een uitzondering op de hiervoor genoemde regel (rov. 3.4.6). Als de werkgever de werknemer zelf heeft laten kiezen tussen, aan de ene kant, een volledige verzekering en, aan de andere kant, een beperkte verzekering met de mogelijkheid van verhaal door de werkgever op de werknemer van niet door die verzekering gedekte schade, en als de werknemer ondubbelzinnig heeft gekozen voor de beperkte verzekering, dan is volgens de Hoge Raad wel volledig verhaal van de niet-gedekte schade mogelijk.
Geen analoge toepassing van art. 7:661 lid 1 BW bij privégebruik
Schade die bij privégebruik van de auto is ontstaan door opzet of roekeloosheid, kan de werkgever in beginsel wel voor het geheel op de werknemer verhalen indien de wet of overeenkomst daarvoor een grondslag biedt. Die schade had de werknemer immers, naar uitgangspunt mag zijn gelet op genoemde wettelijke regeling van de verzekeringsovereenkomst, ook moeten dragen als het diens eigen auto had betroffen en deze door hemzelf was verzekerd. Anders dan het hof oordeelt de Hoge Raad dat er geen grond is voor (een nog verdergaande beperking van de mogelijkheid van verhaal op de werknemer door) analoge toepassing van art. 7:661 lid 1 BW, dat opzet of bewuste roekeloosheid eist. Deze bepaling ziet immers uitsluitend op de risico’s die bestaan bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en hetgeen daartoe mede te rekenen valt, aldus de Hoge Raad in rov. 3.4.7.
Toepassing op de onderhavige zaak
Ten slotte overweegt de Hoge Raad in rov. 3.4.8 dat het hof zijn oordeel heeft gegrond op de omstandigheid dat de werknemer zich in dit geval niet of onvoldoende ervan bewust is geweest dat op grond van de verzekering waarvoor APG heeft gekozen, eigen nalatigheid of onvoorzichtigheid niet was verzekerd. Hierin ligt volgens de Hoge Raad besloten dat de werknemer niet op de in rov. 3.4.6 omschreven wijze zelf de keuze heeft gemaakt voor de door de leasemaatschappij afgesloten verzekering. Het hof heeft verder vastgesteld, in cassatie niet bestreden, dat het in dit geval gaat om schade die wel gedekt zou zijn geweest bij een verzekering die alleen dekking uitsloot in geval van opzet of roekeloosheid. Het hof heeft volgens de Hoge Raad dan ook tot het oordeel kunnen komen dat verhaal op de werknemer niet mogelijk is.
De Hoge Raad verwerpt – conform de conclusie van A-G Langemeijer – het beroep.