Sedert 1 augustus 1996 is sprake van verwijtbare werkloosheid indien de werknemer zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs moest begrijpen dat dit gedrag tot ontslag kon leiden. Ook als aan de voortzetting van de dienstbetrekking niet zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting niet in redelijkheid van de werknemer kon worden gevergd, is er sprake van verwijtbare werkloosheid. Hoe gaat de bedrijfsvereniging met deze criteria om? Bij verwijtbare werkloosheid is de bedrijfsvereniging nu verplicht tot een weigering van de uitkering of – bij verzachtende omstandigheden – een korting van 35 procent gedurende 26 weken. Op grond hiervan heeft de mening postgevat dat verzet tot het uiterste tegen een ontslagverzoek van de werkgever geboden is, wil de werknemer zijn uitkeringsrechten veilig stellen.
Dat levert natuurlijk een probleem op als de werknemer en de werkgever toch van elkaar af willen. In een dergelijke situatie wordt vaak een zogeheten ‘pro-forma-procedure’ bij de kantonrechter gevoerd, waarbij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op neutrale grondslag wordt gevraagd en over en weer geen verwijten worden gemaakt. De werknemer voert slechts formeel verweer. Volgens een recente richtlijn van de bedrijfsvereniging BV25 mag een werknemer niet op deze wijze meewerken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als een verweer daartegen tot behoud daarvan zou hebben geleid. Bij een strikte toepassing van deze richtlijn zou de pro-forma-procedure derhalve het recht op een uitkering in gevaar kunnen brengen. De meest veilige, want moeilijk weerlegbare, grondslag voor een dergelijke procedure is dat partijen niet meer vruchtbaar kunnen samenwerken of dat verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de functie moet worden uitgeoefend. Het verzoek aan de kantonrechter moet natuurlijk wel met voldoende feiten zijn gestaafd.
juli 1997