Bevoegdheidsverdeling tussen de burgerlijke rechter en de belastingrechter

Het staat niet ter vrije bepaling van partijen of de belastingrechter of de burgerlijke rechter van een geschil kennis zal nemen. Alleen de belastingrechter is bevoegd om over de juistheid van opgelegde aanslagen te oordelen.

De belastingrechter kan in dat kader mede nagaan of een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst rechtsgeldig is op grond van het burgerlijk recht. In die toetsing kan de belastingrechter ook art. 3:40 BW betrekken. Er bestaat dan ook geen grond voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter.

Feiten

Het gaat in deze zaak om de vraag bij welke rechter een verklaring voor recht kan worden gevorderd dat de tussen partijen gesloten fiscale vaststellingsovereenkomsten nietig zijn in de zin van art. 3:40 BW. Een rederij heeft met de gemeente twee fiscale vaststellingsovereenkomsten gesloten over de heffing van toeristenbelasting. In de overeenkomsten is onder meer de hoogte van de aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2011 en 2012 bepaald. De rederij en de gemeente zijn overeengekomen dat de rederij geen bezwaar en beroep zal instellen tegen de aanslagen. Nadat de aanslagen waren opgelegd en onherroepelijk vast waren komen te staan, heeft de rederij bij de burgerlijke rechter een verklaring voor recht gevorderd dat de overeenkomsten nietig zijn in de zin van art. 3:40 BW.

De rechtbank wees deze vordering af. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de rederij niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van het hof heeft er voor de rederij een met voldoende waarborgen omklede, gespecialiseerde rechtsgang opengestaan bij de belastingrechter. Bij de belastingrechter kon een beroep worden gedaan op de nietigheid van de overeenkomsten.

Belastingrechter is bevoegd

In cassatie klaagt de rederij dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is te oordelen over de vordering van een verklaring voor recht van nietigheid van de overeenkomsten in de zin van art. 3:40 BW. Volgens de rederij heeft de belastingrechter niet de bevoegdheid om de overeenkomsten te toetsen aan de openbare orde, goede zeden of dwingende wetsbepalingen als bedoeld in art. 3:40 BW. De belastingrechter zou evenmin de bevoegdheid hebben om een verklaring voor recht in dit verband uit te spreken.

De Hoge Raad acht deze klacht ongegrond. De Hoge Raad benadrukt dat het niet ter vrije bepaling van partijen staat of de belastingrechter dan wel de burgerlijke rechter van een geschil kennis zal nemen. Onder verwijzing naar zijn arrest van 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4548 (Abacus/Staat) oordeelt de Hoge Raad vervolgens dat alleen de belastingrechter bevoegd is om over de juistheid van de aan de rederij opgelegde aanslagen toeristenbelasting te oordelen. Dat geldt ook indien in geschil is of de aan de aanslagen ten grondslag liggende overeenkomsten nietig zijn op grond van het burgerlijk recht. De belastingrechter kan namelijk in het kader van een beroep tegen een fiscaal besluit mede nagaan of een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst rechtsgeldig is. In die toetsing kan ook art. 3:40 BW worden betrokken. Deze mogelijkheid heeft de belastingrechter ook met betrekking tot een beding in een dergelijke overeenkomst waarin wordt afgezien van bezwaar en beroep tegen aanslagen bij de belastingrechter.

Hoewel het gesloten stelsel van rechtsbescherming in het belastingrecht meebrengt dat de belastingrechter geen verklaring voor recht kan geven, bestaat er in dit geval geen grond voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter. Uit de stellingen van de rederij volgde namelijk niet dat zij enig ander belang nastreeft dan het ter discussie stellen van de aanslagen. Er heeft voor de rederij kortom een met voldoende waarborgen omklede, gespecialiseerde rechtsgang opengestaan bij de belastingrechter.

Bron: Cassatieblog