Het regeerakkoord en de mogelijke arbeidsrechtelijke gevolgen

In het regeerakkoord worden op arbeidsrechtelijk gebied een aantal maatregelen voorgesteld. Een aantal hiervan treft u hieronder aan. De maximale ketenlengte van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur wordt weer 3 in plaats van 2 jaar. De ketenregeling zal niet meer van toepassing zijn op invalkrachten in het (primair) onderwijs indien deze een docent wegens ziekte vervangen. Daarnaast kan de periode van 6 maanden, die tussen arbeidsovereenkomsten moet zijn gelegen om geen onderdeel van de keten te zijn, verkort worden in het geval dat het terugkerende tijdelijke werkzaamheden betreft, mits deze maximaal voor de duur van 9 maanden worden uitgevoerd

De proeftijd voor tijdelijke contracten langer dan 2 jaar, wordt 3 maanden. In geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bedraagt deze maximaal 5 maanden.

Nu is het zo dat een werknemer pas na een arbeidsovereenkomst van 2 jaar of langer aanspraak kan maken op een transitievergoeding. Het is de bedoeling dat deze aanspraak direct vanaf het moment van aanvang van de arbeidsovereenkomst ontstaat. De wijze van berekening wijzigt eveneens en dat is dat wordt berekend uitgaande van 1/3 maandsalaris per dienstjaar. Daarbij geldt dat kosten van scholing, die gericht zijn op (interne) herplaatsing daarop in mindering mogen worden gebracht. De overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers, zijnde werkgevers met minder dan 25 werknemers die voldoen aan de door het UWV gestelde vereisten om daarvoor in aanmerking te komen, blijft gelden en het is de bedoeling dat de vereisten om daarvoor in aanmerking te komen worden versoepeld. Voorts wil men dat werkgevers worden gecompenseerd voor transitievergoedingen, die men in het kader van een bedrijfsbeëindiging of na 2 jaar ziekte van een werknemer zijn verschuldigd.

Voor dergelijke kleine werkgevers wordt de loon(door)betalingsverplichting bij ziekte verkorte van 2 naar 1 jaar. Het UWV zal de loonkosten, evenals bepaalde re-integratieverplichtingen, het 2e jaar overnemen. Hiermee wordt voor de werkgever het risico van een loonsanctie ter zake het zogeheten 2e spoor traject voorkomen. Verder wil men de mogelijkheid scheppen om aangaande de re-integratie vooraf een oordeel te vragen over de route die men ter zake wil inzetten.

Het moet (weer) mogelijk worden om meerdere ontslaggronden dan 1 aan te voeren, waarbij de rechter, naast de transitievergoeding, een extra vergoeding kan toekennen ter hoogte van maximaal 50% van de transitievergoeding.

Voornoemde maatregelen zijn voor werkgevers niet ongunstig. Wel is het natuurlijk de vraag wat er uiteindelijk daadwerkelijk door zal gaan. Het arbeidsrecht blijft in ieder geval in beweging.

Bron: Actuele Artikelen                                                  

Maatstaf arbeid bij ziekmelding na eerstejaars ZW-beoordeling

De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 22 maart 2017 dat de maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb), als betrokkene niet in enig werk heeft hervat, gangbare arbeid is, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb.

Aan de orde is de vraag wat als “zijn arbeid” in de zin van artikel van de 19 ZW heeft te gelden als na een EZWb een ziekmelding plaatsvindt, tijdens het ontvangen van een WW-uitkering, met ingang van een datum die is gelegen tenminste vier weken na het beëindigen van het recht op ziekengeld na een EZWb. De Raad heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat in zo’n situatie, net als bij een ziekmelding tijdens het ontvangen van WW-uitkering na een WAO- of WIA-beoordeling – als betrokkene niet in enig werk heeft hervat -, een uitzondering moet worden aangenomen op de vaste rechtspraak van de Raad dat onder “zijn arbeid” wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De maatstaf die geldt bij een ziekmelding na een EZWb – als betrokkene niet in enig werk heeft hervat – is gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

Bron: Rechtspraak

Arbeidsconflict reden voor vertrek

Eén op de vijf werknemers vertrekt bij zijn werkgever op het moment dat er een arbeidsconflict op de werkvloer ontstaat. En de Nederlandse man heeft bijna twee keer zo vaak een arbeidsconflict dan de Nederlandse vrouw, blijkt uit het rechtsbijstandsonderzoek.
Bijna één derde van de Nederlandse werknemers (28%) heeft wel eens te maken met een arbeidsconflict. Voor 20% loopt dit zelfs zo hoog op dat dit een reden is om bij de werkgever te vertrekken. Andersom geldt ook dat werknemers ‘een paar keer per jaar’ bang zijn om ontslagen te worden door een arbeidsconflict.
Het liefst lossen we deze arbeidsconflicten zelf op (29%), maar we vertrouwen ook deels op de rechtsbijstandsverzekering. De ruime meerderheid denkt namelijk onterecht dat hulp bij een arbeidsconflict volledig door deze verzekering gedekt wordt. Dit is niet altijd het geval, maar afhankelijk van de dekking bij de verzekeraar.
Bron: PenO Actueel

Loondoorbetaling bij ziekte naar één jaar

Ondernemers van kleine bedrijven hoeven zieke werknemers straks nog maar één jaar loon door te betalen in plaats van twee jaar. Dit geldt voor bedrijven met maximaal tien werknemers.

Afgelopen vrijdag heeft het kabinet uitspraak gedaan over de loondoorbetaling, waarna minister Asscher de uitspraak bekend maakte. ‘Loondoorbetaling bij ziekte is een enorm probleem bij met name kleine bedrijven’, zegt Asscher. Het zou werkgevers er zelfs van weerhouden om personeel aan te nemen.

De loondoorbetaling zou bekostigd moeten worden vanuit de collectieve werkgeverspremies en de overheid, waar 20 miljoen euro voor wordt uitgetrokken. Het is de bedoeling dat de werknemer er door dit besluit niet op achteruit gaat.

Het is niet de eerste keer dat er gediscussieerd wordt over de loondoorbetaling. Eerder dit jaar had een meerderheid in de Tweede Kamer al aan Asscher gevraagd hiernaar te kijken. Asscher hoopt in november of december ‘de knoop te kunnen doorhakken’, nadat hij in gesprek is geweest met werkgevers, vakbonden en de Kamer.

Bron: P&O Actueel

Ontslagbescherming in Nederland bovengemiddeld

Nederlandse werknemers met een vast contract krijgen een bovengemiddelde ontslagbescherming in vergelijking met medewerkers uit andere Europese landen. Wie in Nederland werkt met een flexibel of tijdelijk contract, heeft juist een erg onbeschermde positie. Dit blijkt uit onderzoek van het CBS naar de Nederlandse en Europese arbeidsmarkt.

Een van de onderzoeksvragen was of de bedrijvenstructuur in Nederland een verklaring is voor het relatief hoge aantal flexibele arbeiders in ons land. Dit bleek niet het geval. In bijna alle sectoren in Nederland wordt relatief veel gebruik gemaakt van flexibele arbeid. Dit komt door de manier waarop de arbeidsrelaties in Nederland worden georganiseerd.

Het aantal flexcontracten en zzp’ers groeide in Nederland sneller dan in andere Europese landen. In 2004 had nog 15 procent van de Nederlanders een tijdelijk contract; in 2014 was dit 22 procent. Het aantal zzp’ers groeide in deze periode van 8 procent naar 12 procent.

Per regio verschilt het aandeel aan flexwerkers behoorlijk. In de grote steden zijn de meeste flexwerkers te vinden. Ook blijkt dat bedrijven die veel tijdelijke krachten in dienst hebben, niet innovatiever zijn dan bedrijven met relatief veel medewerkers met een vast contract. Wel zijn bedrijven die ontwikkelmogelijkheden en uitdagingen bieden aan flexwerkers, en die deze flexibele krachten opnemen in de bedrijfscultuur, vaak innovatiever dan bedrijven die dit niet doen.

Overigens vermeldt het CBS wel dat alle cijfers ten opzichte van vorige publicaties verschoven zijn, omdat het bureau per 1 januari een ander criterium stelt aan de term werkloosheid.

Bron: P&O Actueel

Meer banen voor arbeidsgehandicapten

In twee jaar zijn er bijna 11.000 banen bijgekomen voor mensen die door een beperking niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Binnen het bedrijfsleven kwamen er ruim 9000 van deze banen bij, de rest van dit extra werk voor arbeidsgehandicapten ontstond bij de overheid.

Dat blijkt uit cijfers die staatssecretaris Jetta Klijnsma (Sociale Zaken) zaterdag bekend heeft gemaakt. De afspraak is dat er de komende elf jaar 125.000 extra banen komen voor mensen met een arbeidshandicap: 100.000 in het bedrijfsleven en 25.000 bij de overheid.

Eind dit jaar moet het bedrijfsleven al een begin hebben gemaakt met de uitvoering van deze afspraak door 6000 extra banen te hebben voor mensen die zich door een ziekte of handicap moeilijk kunnen redden op de arbeidsmarkt. Met de 9.224 banen die er al bij zijn gekomen, liggen de werkgevers dus voor op schema. Bij de overheid stond de teller eind 2014 op 1508, dit moeten er dit jaar 3000 worden.

Jonggehandicapten en mensen die op de wachtlijst staan van een sociale werkplaats komen als eerste in aanmerking voor deze banen. Deze opzet lijkt te lukken, stelt Klijnsma vast, want bij deze nieuwe banen gaat het vaak om mensen die op de wachtlijst stonden van een sociale werkplaats. Zij worden gedetacheerd bij een gewoon bedrijf. Met deze tussenstand spreekt Klijnsma van ,,een zeer bemoedigend begin”.

Vanaf 2017 hangt bedrijven die niet genoeg arbeidsgehandicapten in dienst nemen een boete boven het hoofd van 5000 euro per niet-ingevulde werkplek.

De PvdA is tevreden met de tussenstand. ,,Goed om te zien dat meer mensen met een beperking een plek hebben gekregen als collega tussen de collega’s. Zo hoort het. Dat maatschappelijk verantwoord ondernemen meer is dan Max Havekaarkoffie schenken, dringt steeds meer door. Overigens moet de overheid zelf wel een tandje bijzetten”, laat PvdA-Kamerlid John Kerstens weten.

Bron: P&O Actueel

Het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst

Het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst: wat mag wel en wat mag niet? En wat verandert er onder de Wet Werk en Zekerheid?

In dit artikel worden vier vragen én antwoorden over het proeftijdbeding behandeld, alsmede de huidige stand van zaken en de geplande wetswijzigingen.

1. Wat is ook alweer een proeftijdbeding?

Door middel van een gedegen sollicitatieprocedure probeert u als werkgever zo goed mogelijk in te schatten of een sollicitant kan voldoen aan uw verwachtingen. Toch is het ook met een goede sollicitatieprocedure niet altijd uit te sluiten dat een werknemer niet voldoet aan de gestelde verwachtingen. Dit kunt u immers pas echt beoordelen wanneer u de werknemer enige tijd aan het werk heeft gezien.

Hiervoor biedt de wet een oplossing: het proeftijdbeding. Een dergelijk beding bepaalt dat u de arbeidsovereenkomst – gedurende een bepaalde periode – op ieder moment kunt beëindigen. Voor die beëindiging hoeft u in beginsel geen reden op te geven. De wetgever wil werkgevers met het proeftijdbeding de mogelijkheid geven om inzicht te krijgen in de geschiktheid van de werknemer, zonder dat zij zich voor langere tijd moeten vastleggen. Een soort kennismakingsperiode dus.

2. Wanneer mag ik een proeftijdbeding opnemen in een arbeidsovereenkomst?

Als uitgangspunt geldt dat u in iedere arbeidsovereenkomst een proeftijdbeding mag opnemen. Er zijn echter twee belangrijke uitzonderingen.

Ten eerste is het proeftijdbeding niet toegestaan, wanneer partijen elkaar al ‘kennen’. Gaat het bijvoorbeeld om een tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen, dan mogen partijen daar niet nog een keer een proeftijdbeding in opnemen. Dat zou ook niet stroken met het idee achter het proeftijdbeding: een kennismakingsperiode. Om die reden heeft de wetgever in de nieuwe Wet Werk en Zekerheid expliciet opgenomen dat er ook geen proeftijd mag worden aangegaan, indien er sprake is van een opvolgende arbeidsovereenkomst bij een andere werkgever. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de werknemer dezelfde werkzaamheden bij een nieuwe werkgever voortzet. De wetgever gaat er vanuit dat de nieuwe werkgever dan reeds bekend is met de kwaliteiten van de overgenomen werknemer, althans dat deze werknemer reeds heeft bewezen over de benodigde kwaliteiten voor een bepaalde functie te beschikken.

Ten tweede treedt er per 1 januari 2015 een belangrijke wetswijziging in werking. De nieuwe Wet Werk en Zekerheid bepaalt dat er in tijdelijke contracten van 6 maanden of korter géén proeftijd opgenomen mag worden. Daarmee wordt het voor werkgevers bij korte, tijdelijke arbeidsovereenkomsten dus nog belangrijker om een gedegen sollicitatieprocedure te voeren.

3. Hoe lang mag de proeftijd duren?

Vanzelfsprekend kunt u een proeftijd niet voor onbepaalde tijd aangaan. De wetgever heeft een maximum gesteld aan de duur van een proeftijd.

Is de arbeidsovereenkomst aangegaan voor twee jaar of korter, dan mag de proeftijd maximaal een maand duren. In een arbeidsovereenkomst van twee jaar of langer mag een maximale proeftijd van twee maanden worden overeengekomen. Een proeftijdbeding mag overigens nooit langer duren voor de werkgever dan voor de werknemer.

Wellicht ten overvloede zij nog opgemerkt dat een lange proeftijd niet alleen voordelen biedt. Het proeftijdbeding geldt immers niet alleen voor werkgevers, maar ook voor werknemers. Hieruit volgt dat de werknemer tijdens de proeftijd ook zijn arbeidsovereenkomst per direct kan opzeggen. Voldoet de werknemer wel aan de functie-eisen, dan ondervindt u als werkgever dus juist nadeel van het proeftijdbeding: de werknemer kan zijn contract met onmiddellijke ingang opzeggen.

4. Wanneer mag u gebruik maken van een geldig proeftijdbeding?

Zoals hierboven reeds is vermeld, beoogt het proeftijdbeding ervoor te zorgen dat u in de eerste periode van de arbeidsovereenkomst het dienstverband gemakkelijk kan beëindigen. Toch is een beroep op een proeftijdbeding niet altijd toegestaan, zelfs al is het proeftijdbeding geldig overeengekomen.

Een van die gevallen doet zich voor als er sprake is van discriminatie. De Hoge Raad heeft reeds in 1995 duidelijk gemaakt dat een proeftijdbeding niet mag worden misbruikt. Wanneer er precies sprake is van misbruik, is niet in alle gevallen duidelijk. Wel heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat er in ieder geval sprake is van misbruik wanneer de beëindiging van de arbeidsovereenkomst berust op discriminatie. Ook kan er sprake zijn van misbruik, wanneer de werkgever de werknemer in totaal slechts één uur heeft laten werken: de rechter zal dan tot het oordeel komen dat de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen om inzicht te krijgen in de geschiktheid van de werknemer.

Conclusie

Een proeftijdbeding is handig. Het voorkomt dat u als werkgever direct vast zit aan een werknemer, waarvan u niet zeker weet of de betreffende werknemer wel geschikt is voor het werk. Dit neemt niet weg dat u zich als werkgever er ook van bewust moet zijn dat een beroep op een proeftijdbeding in bepaalde situaties misbruik van recht kan opleveren. Dit kan met name het geval zijn als een beroep op een proeftijdbeding strijdig is met de strekking van deze wettelijke regeling, dat wil zeggen het doel van een wederzijdse kennismakingsperiode, waarin de werkgever en werknemer over en weer kunnen beoordelen of zij met elkaar door willen gaan.

Vanaf 1 januari 2015 komt daar nog een belangrijke regel bij: in tijdelijke contracten van zes maanden of korter mag géén proeftijdbeding meer worden opgenomen. Vanwege deze regeling doet u er als werkgever verstandig aan om bij twijfels over een sollicitant te kiezen voor een arbeidsovereenkomst van zeven of acht maanden, waardoor er wel een proeftijdbeding kan worden opgenomen, dan wel de eerste arbeidsovereenkomst te beperken tot de duur van enkele maanden.

Werkgever talmt met ontslag, geen dringende reden

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelt in de uitspraak van 14 juli 2014 dat de werkgever in de periode na afronding van het onderzoek op 29 januari 2013 tot het moment dat verzoeker in kennis is gesteld van het voornemen hem te straffen, 27 maart 2013, niet voortvarend heeft gehandeld. Niet kan worden aanvaard dat een periode van bijna twee maanden nodig is om verzamelde feiten te kunnen kwalificeren als ernstig plichtsverzuim en verzoeker van deze kwalificatie en het daaraan te verbinden gevolg van een ontslagvoornemen op de hoogte te brengen. Daarbij is van belang dat al in de brief van 12 februari 2013 is geconstateerd dat het afgeronde interne onderzoek doet vermoeden dat verzoeker gewerkte uren stelselmatig onjuist heeft geregistreerd en dat dit als zeer ernstig plichtsverzuim is aan te merken. Het heeft echter tot 19 maart 2013 geduurd voordat de werkgever het voornemen heeft genomen verzoeker ter zake van zijn gedragingen te straffen. Dit voornemen is pas op 27 maart 2013 aan verzoeker bekend gemaakt. In de tussenliggende periode is weliswaar advies ingewonnen bij de chef bureau Arbeidsvoorwaarden, maar deze heeft pas op 5 maart 2013 zijn advies uitgebracht. Niet gebleken is dat voor afronding van dit advies nog nader feitenonderzoek nodig was, zodat niet valt in te zien waarom dit advies zo lang op zich heeft laten wachten. Gelet op dit tijdsverloop moet worden geconcludeerd dat de gedragingen van verzoeker voor de werkgever blijkbaar niet zodanig waren, dat deze een arbeidsrechtelijke dringende reden voor ontslag vormden.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.
lees meer …

Hoge Raad vergroot bescherming tijdelijke kracht | Advocaten.nl

Hoge Raad vergroot bescherming tijdelijke kracht 

 Werkgevers kunnen minder makkelijk af van hun tijdelijke werknemers.

Dat is het gevolg van een recent arrest van de Hoge Raad in een zaak waarover eerder de kantonrechter, het Hof en de advocaat-generaal zich anders uitspraken. Meer over dit onderwerp Ondernemers nemen eerder afscheid van flexwerkers door nieuwe ontslagregels Ontslag Ontslagrecht wordt niet soepeler Ontslag Trefwoorden: arbeidsmarkt , Hoge Raad , recht en wetgeving , werknemers Het hoogste rechtsorgaan oordeelde vorige week dat een notarieel medewerker met een contract voor bepaalde tijd aan het einde van dat contract niet zo maar op straat mocht worden gezet.

Zijn werkgever moest het contract ontbinden via de rechter of opzeggen bij het UWV. De reden: de notarieel medewerker had kort daarvoor een contract voor onbepaalde tijd bij dezelfde werkgever gehad. Gevaarlijke uitspraak Een opvallend arrest, zeker omdat de notarisklerk het contract voor onbepaalde tijd eerst zelf had opgezegd omdat hij ergens anders ging werken. Toen dat niet beviel, keerde hij terug bij zijn eerste werkgever. Maar omdat hij dat deed binnen drie maanden na de eerste opzegging heeft hij recht op volledige ontslagbescherming, aldus de Hoge Raad.  Lees meer in Het Financieele Dagblad. …

Ontslagrecht wordt niet soepeler

In het nieuwe ontslagrecht zal de positie van de vaste werknemer worden verstevigd. Dit is althans de eerste conclusie op basis van het wetsvoorstel hierover.

Het voorstel dat in principe een versoepeling van het ontslagrecht moet invoeren, handhaaft een hoge ontslagbescherming.

Volgens advocaat Rogier Duk wordt het niet makkelijker om ontslagen te worden. “Werkgevers moeten nog steeds aan dossieropbouw doen en hun werknemer een verbetertraject hebben aangeboden voor ze tot ontslag mogen overgaan.’

Vanaf 2015, als de wet ingaat, hebben werknemers bovendien een extra mogelijkheid, die zij voordien niet hadden: hoger beroep en cassatie tegen hun ontslag. Omdat werknemers bij ontslag meestal weinig te verkiezen hebben indien zij dwarsliggen zullen zij natuurlijk eerder gebruik maken van de processuele mogelijkheden. Lees verder …