Deze zaak betreft een executie-kort geding in de zin van art. 438 lid 2 Rv. Het hof heeft de geëxecuteerde niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, na ambtshalve toepassing van de in art. 332 lid 1 Rv neergelegde appelgrens van € 1.750,-. Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat deze grens niet geldt in executiegeschillen zoals het onderhavige. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep (art. 81 RO)
De schuldenaar heeft geklaagd dat het hof heeft miskend dat de in art. 332 lid 1 Rv neergelegde appelgrens geen toepassing vindt in executiegeschillen als het onderhavige, dat wil zeggen: in executie-kort gedingen in de zin van art. 438 lid 2 Rv. Het onderdeel wijst in dit verband op de bijzondere aard van deze procedure, op doel en strekking van de daarin gevorderde voorzieningen bij voorraad en op de absolute bevoegdheid van (de voorzieningenrechter in) de rechtbank in executiegeschillen.
In de conclusie maakt de A-G opmerkingen van algemene aard over de in art. 438 Rv neergelegde regeling voor executiegeschillen en over de in art. 332 lid 1 Rv opgenomen appelgrens.
De opvatting dat in executiegeschillen in kort geding de appelgrens niet geldt en dus steeds hoger beroep kan worden ingesteld, ongeacht de waarde of het beloop van de vordering, kan volgens de AG niet als juist worden aanvaard. Art. 332 lid 1 Rv geldt voor alle vonnissen van de burgerlijke rechter en laat slechts een uitzondering toe indien de wet ‘anders bepaalt’. Van zo’n wettelijke uitzondering is hier geen sprake.
Risico op fouten bij spoedzaken?
Voor zover het onderdeel op de gedachte berust dat vanwege het spoedeisende karakter van executiegeschillen in kort geding en/of het voorlopige karakter van de daarin getroffen voorzieningen, een grotere kans op fouten en (dus) een grotere behoefte aan de mogelijkheid van hoger beroep bestaat, faalt het omdat die gedachte al in 1981 (voor kort gedingen in het algemeen) door de Hoge Raad is verworpen (HR 3 april 1981, NJ 1982/184 m.nt. W.H. Heemskerk).
Toegankelijkheid en betaalbaarheid
Voor zover wordt geklaagd over de onjuiste en/of onwenselijke uitkomst van het bestreden arrest, brengt de AG in herinnering dat de appelgrens mede in het teken staat van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de rechtspraak, en in verband daarmee steun geniet. Zo beschouwd, is de door het hof bereikte slotsom dat in deze zaak, vanwege het (te) geringe financiële belang, geen hoger beroep openstaat, in overeenstemming met het wettelijke stelsel en ook maatschappelijk aanvaardbaar. De conclusie strekte dan ook tot verwerping van het cassatieberoep (ECLI:NL:PHR:2018:262).
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep (art. 81 RO).