De Juridische gevolgen van de Bruidschat bij Islamitische Echtscheidingen in Nederland

De bruidsgave, ook wel mahr genoemd, is een verplichting in veel islamitische huwelijken waarbij de man een gift toezegt aan zijn vrouw. In de Nederlandse rechtspraktijk komt deze kwestie regelmatig naar voren wanneer stellen met islamitische achtergrond scheiden. Dit artikel bespreekt de juridische aspecten van de bruidsgave in Nederland en laat zien hoe Nederlandse rechters omgaan met deze verplichting die in het buitenland is overeengekomen. We behandelen diverse uitspraken, de toepasbaarheid van het buitenlandse recht, en de verschillen in interpretatie.

Bij het sluiten van een islamitisch huwelijk is de bruidsgave, ofwel mahr, een essentieel onderdeel van de overeenkomst tussen de echtgenoten. De man verbindt zich ertoe een gift te doen aan zijn vrouw, vaak bestaande uit geld of kostbare goederen. In sommige landen, zoals Iran, omvat deze gift honderden gouden munten, zoals de Bahar Azadi munten. In de praktijk wordt de bruidsgave echter vaak pas opgeëist bij echtscheiding, wat in Nederland tot complexe juridische procedures kan leiden. Dit artikel onderzoekt hoe de Nederlandse rechtspraak omgaat met deze bruidsgaven en welke factoren rechters in overweging nemen bij het doen van uitspraken.

Juridische grondslagen voor de bruidsgave

De bruidsgave is diep geworteld in het islamitische familierecht en wordt beschouwd als een bescherming voor de vrouw. In Iran en veel andere islamitische landen kan de bruidsgave als een vorm van financiële zekerheid voor de vrouw worden gezien, vooral bij scheiding. Wanneer een huwelijk in Nederland eindigt, wordt de vraag naar de afdwingbaarheid van de bruidsgave aan Nederlandse rechters voorgelegd. Hoewel de bruidsgave naar islamitisch recht verschuldigd is, beoordeelt de Nederlandse rechter deze verplichting binnen het kader van de Nederlandse wet​.

Een belangrijk aspect is de manier waarop de huwelijksakte is opgesteld. In de meeste gevallen is de bruidsgave expliciet vastgelegd, wat de vrouw het recht geeft om de betaling op te eisen zodra het huwelijk is geconsumeerd of wanneer het wordt ontbonden​. Nederlandse rechters zien de bruidsgave vaak als een juridisch bindende afspraak die geëerbiedigd moet worden: afspraak is afspraak​

Verschillende interpretaties in de Nederlandse rechtspraktijk

De vraag of de bruidsgave een vorm van alimentatie, een onderdeel van het huwelijksvermogensrecht, of een zelfstandig vermogensrecht betreft, is van groot belang. Sommige rechters beschouwen de bruidsgave als een zelfstandige vordering van de vrouw op de man, terwijl anderen oordelen dat het onderdeel is van de te verdelen gemeenschap van goederen​. Dit betekent dat de omstandigheden en afspraken van het stel bij het sluiten van het huwelijk doorslaggevend zijn voor de interpretatie.

Een veelvoorkomende uitspraak is dat de bruidsgave pas verschuldigd is bij echtscheiding. Dit komt overeen met de praktijk in veel islamitische landen, waar de man alleen verplicht is de bruidsgave te betalen wanneer hij de scheiding aanvraagt. Nederlandse rechters oordelen echter vaak anders. In Nederland wordt scheiden niet gezien als een belemmerende factor, en de man kan worden gehouden aan zijn belofte, ongeacht wie de scheiding aanvraagt​.

Rechterlijke uitspraken over de bruidsgave

Er zijn verschillende rechterlijke uitspraken die de interpretatie van de bruidsgave verder verduidelijken. In een zaak in Den Haag werd een man veroordeeld tot betaling van 200 gouden Bahar Azadi-munten aan zijn ex-vrouw. De man voerde aan dat de bruidsgave pas bij echtscheiding verschuldigd zou zijn en dat onderhandelingen gebruikelijk waren om de hoogte van de bruidsgave aan te passen. De rechter ging hier niet in mee en oordeelde dat de vrouw recht had op de volledige bruidsgave, aangezien dit expliciet in de huwelijksakte was vastgelegd​.

In een andere uitspraak moest een man in Den Bosch 50.000 euro plus 800 gouden munten betalen aan zijn ex-vrouw. De man voerde geen verweer, wat mogelijk heeft bijgedragen aan het hoge bedrag dat hij moest voldoen. Deze zaak toont aan dat het niet voeren van verweer ernstige financiële gevolgen kan hebben​.

Afspraken uit het buitenland en Nederlands recht

De kern van het probleem bij bruidsgavezaken is de vraag in hoeverre afspraken die naar islamitisch recht zijn gemaakt, ook in Nederland rechtsgeldig zijn. In veel gevallen oordelen Nederlandse rechters dat de verplichtingen uit islamitisch recht doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, vooral wanneer deze expliciet zijn vastgelegd in de huwelijksakte​.

Daarnaast speelt het familierecht van het land waar het huwelijk is voltrokken een rol. Zo moeten afspraken die in landen als Iran zijn gemaakt, naar het toepasselijke recht worden beoordeeld. Nederlandse rechters houden zich echter niet altijd aan het strikte islamitische rechtssysteem, vooral wanneer dit leidt tot ongelijkheid tussen de partners. Rechters stellen bijvoorbeeld dat het niet redelijk is dat een vrouw haar claim op de bruidsgave zou moeten opgeven om te kunnen scheiden​.

Mogelijke complicaties en oplossingen

Hoewel rechters doorgaans oordelen dat de man verplicht is de bruidsgave te betalen, kan de draagkracht van de man een complicatie vormen. In sommige gevallen wordt de betaling verspreid over meerdere jaren of wordt de hoogte van de bruidsgave aangepast op basis van de financiële situatie van de man​.
Dit gebeurde bijvoorbeeld in een zaak waarin de man 110 munten in één keer moest betalen en de overige 390 munten gespreid over een langere periode​.

Een ander belangrijk punt is dat vrouwen die hoge bruidsgaven ontvangen, vaak minder of geen partneralimentatie krijgen. Dit laat zien dat de rechter probeert een balans te vinden tussen de verschillende financiële verplichtingen binnen een huwelijk en de gevolgen daarvan bij echtscheiding​.

Conclusie

De bruidsgave blijft een ingewikkeld juridisch vraagstuk in de Nederlandse rechtspraak, vooral wanneer het gaat om huwelijken die naar islamitisch recht zijn gesloten. Nederlandse rechters worstelen met het evenwicht tussen de eerbiediging van buitenlandse rechtssystemen en het beschermen van de rechten van beide partijen. Hoewel afspraak vaak afspraak blijft, kunnen financiële draagkracht en andere omstandigheden leiden tot aanpassingen in de verplichtingen van de man.

Wilt u meer weten over dit onderwerp? Stel dan vrijblijvend een vraag via advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Fiscale Gevolgen van Niet-Erkend Kind bij Erfbelasting

In de afgelopen jaren zijn er in Nederland verschillende rechtszaken geweest waarbij biologische kinderen van wie de vader hen niet heeft erkend, een aanzienlijk hogere erfbelasting moesten betalen. Dit is een direct gevolg van het onderscheid dat de wet maakt tussen juridische en biologische ouderschap. In dit artikel bespreken we recente uitspraken van de Hoge Raad over dit onderwerp en de implicaties van het niet erkennen van een kind voor de erfbelasting. We bekijken ook hoe Europese wetten zoals het EVRM een rol spelen in de discussie, en wat de juridische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn rondom meerouderschap en de belastingregels.

De juridische en fiscale implicaties van erkenning bij erfbelasting

In de Nederlandse wetgeving is het onderscheid tussen biologische en juridische ouders sterk verweven met familierechtelijke en fiscale verplichtingen. Voor de erfbelasting geldt dat kinderen die juridisch worden erkend, profiteren van een aanzienlijk lagere belastingtarieven en hogere vrijstellingen. Voor een biologisch kind dat niet is erkend, kan dit echter leiden tot een financiële kater, zoals blijkt uit recente uitspraken van de Hoge Raad.

De zaak van de niet-erkende zoon en zijn erfbelasting

In een zaak die zich in september 2024 voor de Hoge Raad afspeelde, kwam een zoon die weliswaar een biologische band had met zijn vader, maar nooit door hem was erkend, voor de rechter vanwege de erfbelasting die hij moest betalen op de nalatenschap van zijn vader. Ondanks dat er een duidelijke family life was tussen vader en zoon — zoals bevestigd door een omgangsregeling vastgesteld door de rechter — werd de zoon door de Belastingdienst behandeld als een “derde partij” voor de erfbelasting. Dit betekende dat hij slechts een vrijstelling had van € 2.658 en dat hij een belastingtarief van 30% tot 40% moest betalen op de erfenis​

SRA. Thuis in uw branche.

De rechtbank oordeelde in eerste instantie dat de Belastingdienst correct handelde, aangezien de zoon niet juridisch was erkend. Het gerechtshof gaf echter de zoon gelijk, met het argument dat de biologische band en de vastgestelde omgangsregeling moesten leiden tot een lagere belastingheffing. De Belastingdienst ging in cassatie en uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat hoewel er inderdaad sprake was van een strijd met het discriminatieverbod onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), er geen juridisch rechtsherstel kon worden geboden. De wetgever moet dergelijke kwesties oplossen door middel van nieuwe wetgeving

Het onderscheid tussen juridische en biologische ouders

De kern van het probleem ligt in het juridische onderscheid tussen juridische en biologische ouders. De Nederlandse wet schrijft voor dat een kind dat binnen een huwelijk wordt geboren automatisch zowel een biologische als juridische band met de vader heeft. Bij kinderen die buiten het huwelijk worden geboren, moet de vader echter een formele erkenningsprocedure doorlopen om ook juridisch als vader te worden gezien. Deze erkenning heeft verregaande consequenties, niet alleen voor de voogdij, maar ook voor de belastingheffing en het erfrecht​

Zoals in de zaak van de zoon van de niet-erkende vader, leidt het niet erkennen van een kind tot een hogere belastingaanslag bij overlijden van de ouder. Waar een erkend kind in 2024 een vrijstelling geniet van € 25.187 en vervolgens 10% of 20% erfbelasting betaalt, moet een niet-erkend kind zich tevreden stellen met een vrijstelling van slechts € 2.658, terwijl de erfbelasting op kan lopen tot 40%​.​

Het Europese Hof en discriminatie

De Hoge Raad verwees in haar uitspraak ook naar het discriminatieverbod onder artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 8, dat gaat over het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven. De rechtbank bevestigde dat het onderscheid dat de Nederlandse wet maakt tussen erkende en niet-erkende kinderen in strijd is met deze bepalingen van het EVRM​

Home.

Toch besloot de Hoge Raad dat het niet aan de rechter was om een politiek besluit te nemen over deze kwestie, maar dat het aan de wetgever was om dergelijke discriminatie in de toekomst te voorkomen. Dit besluit liet de zoon in kwestie met de belastingaanslag achter, maar het vormt wel een belangrijke precedent voor toekomstige wetgevingsveranderingen​.

Maatschappelijke ontwikkelingen en meerouderschap

Deze kwestie maakt deel uit van een bredere discussie over meerouderschap en de fiscale en juridische rechten van kinderen die in moderne gezinsstructuren opgroeien. In Nederland zijn er steeds meer situaties waarin kinderen meerdere ouders hebben, bijvoorbeeld in regenbooggezinnen of bij draagmoederschap. Hoewel de wet op dit moment slechts twee juridische ouders toestaat, worden er al langer discussies gevoerd over de mogelijkheid van meerouderschap.

In 2024 is er een wetsvoorstel in voorbereiding dat voorziet in de mogelijkheid van meer dan twee juridische ouders. Dit voorstel werd echter door het vorige kabinet doorgeschoven naar een volgend kabinet, vanwege de complexiteit van de wijzigingen die nodig zijn in verschillende regelingen zoals de Belastingdienst en het UWV​.

Gevolgen voor erfgenamen en de toekomst van de wetgeving

De uitspraak van de Hoge Raad en de bijbehorende maatschappelijke ontwikkelingen laten zien dat het Nederlandse erfrecht en de belastingwetgeving achterlopen op de realiteit van moderne gezinsstructuren. Erkenning van een kind heeft op dit moment verstrekkende fiscale gevolgen, en het verschil in erfbelasting tussen erkende en niet-erkende kinderen kan oplopen tot tienduizenden euro’s. De komende jaren zullen waarschijnlijk meer rechtszaken zoals deze worden aangespannen, terwijl de wetgever zich buigt over nieuwe wetgeving rondom meerouderschap en de rechten van buitenhuwelijkse kinderen​.

Conclusie: Wat moet u weten over erkenning en erfbelasting?

De juridische erkenning van een kind heeft niet alleen invloed op de familierechtelijke positie van dat kind, maar ook op de erfbelasting die het kind verschuldigd is bij het overlijden van een ouder. Zoals blijkt uit recente uitspraken van de Hoge Raad, worden niet-erkende biologische kinderen belast als “derde” partijen, met veel hogere tarieven en lagere vrijstellingen dan juridische kinderen. Hoewel de Hoge Raad erkende dat dit onderscheid in strijd is met het EVRM, liet zij de oplossing aan de wetgever.

Voor ouders en kinderen in vergelijkbare situaties is het essentieel om goed juridisch advies in te winnen. De huidige wetgeving kan leiden tot onverwachte financiële gevolgen, en met de voortdurende maatschappelijke veranderingen rond meerouderschap en familierecht zullen deze kwesties in de toekomst waarschijnlijk vaker voorkomen.

Wilt u meer weten over dit onderwerp? Stel dan vrijblijvend een vraag via advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Steeds meer echtparen scheiden online

De digitale echtscheiding rukt op. Naast commerciële aanbieders heeft nu ook de overheid een website ontwikkeld die echtparen helpt hun huwelijk te beëindigen tegen lage kosten en met zo min mogelijk conflicten. Echtparen regelen al chattend hun scheiding.

Sinds de officiële lancering van de overheidswebsite rechtwijzer.nl/uitelkaar, in november vorig jaar, melden zich wekelijks vijftien à twintig nieuwe stellen die online willen scheiden.  Meer……

Voor online scheiden; Advocaten.nl werkt snel, professioneel en doorzichtig.

Bijzondere curator in vechtscheidingen

De ‘bijzondere curator’ in vechtscheidingszaken staat volop in de schijnwerpers. Kinderen hebben in dergelijke procedures dringend behoefte aan iemand die hun stem doet gelden, klinkt vanuit de rechtspraktijk. Maar moet die bijzondere curator wel altijd een advocaat zijn? En wat voor kwaliteitseisen zijn nodig? Er zijn meerdere initiatieven gestart die antwoord op die vragen moeten geven.

Kinderombudsman Marc Dullaert dringt er al jaren op aan dat rechters in vechtscheidingszaken, en andere zaken waarin kinderen de dupe dreigen te worden, een bijzondere curator benoemen die uitsluitend opkomt voor het kind. Dullaert: “Het bijzondere curatorschap is al een aantal jaren in de wet verankerd, maar werd tot voor kort niet ingezet bij vechtscheidingszaken.” Sinds in 2014 zijn rapport ‘Bijzondere curator, een lot uit de loterij?’ verscheen gebeurt dit wel. “Maar nog steeds worden bijzondere curatoren in dergelijke zaken te weinig benoemd”, vindt Dullaert. “Landelijk zijn er slechts een paar honderd benoemingen per jaar, terwijl er wel 3.500 vechtscheidingen zijn. Daarbij moet je je realiseren dat kinderen zelf geen toegang tot het recht hebben. Ze kunnen alleen een brief aan de rechter schrijven of een verzoek doen om gehoord te worden, meer niet. Gelukkig krijgt het bijzondere curatorschap nu veel aandacht.”

De rechtbank Zeeland-West-Brabant is onlangs in Breda een pilot begonnen met de inzet van psychologen en orthopedagogen als bijzondere curator. De verwachting van de Raad voor Rechtsbijstand en het ministerie van Veiligheid en Justitie, die deze pilot bekostigen, is dat gedragsdeskundigen zeer geschikt zijn voor deze rol in vechtscheidingszaken. Tot nu toe werden vooral advocaten benoemd, omdat dat op toevoegingsbasis kan en de Raad voor Rechtsbijstand dan de kosten vergoedt. Voor gedragswetenschappers geldt dat nu nog niet, tenzij zij als mediator op de lijst van de Raad staan. Hoe de bekostiging in de toekomst zal gaan, moet nog worden vastgesteld.
Initiatiefnemer van de proef is Cees van Leuven, raadsheer bij het hof ’s-Hertogenbosch: “Het gaat hier om een ontwikkeling die niet meer te stuiten is. Er bestaat onder rechters al jaren een grote behoefte om ook gedragsdeskundigen te kunnen benoemen. Gedragsdeskundigen zijn bij uitstek geschikt om de behoeften van het kind te verwoorden en invloed op ouders uit te oefenen.”

Er zijn ook andere initiatieven. De Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) start binnenkort met een speciale opleiding voor bijzondere curatoren in vechtscheidingszaken. Ook de Universiteit Leiden biedt een dergelijke opleiding aan. Rob van Coolwijk, voorzitter van de vFAS: “Tot nu toe was het nogal willekeurig wie er op de lijst van bijzondere curatoren in vechtscheidingszaken werd geplaatst. Dat wil niet zeggen dat deze bijzondere curatoren niet goed functioneerden, maar het werd wel tijd voor duidelijke criteria. Een kwalitatief goede bijzondere curator mag geen lot uit de loterij zijn.”

Van Coolwijk legt uit dat de vFAS toe wil naar een opleiding die wordt afgesloten met een examen. In de opleiding komen juridische, maar juist ook niet-juridische vaardigheden aan bod. Ook voor gedragsdeskundigen komt er een opleiding met examen. Niet bij de vFAS, want die opleiding kan alleen worden gevolgd door haar eigen leden en staat daarom per definitie alleen open voor advocaten en mediators. De gedragsdeskundigen krijgen in de opleiding juist juridische vaardigheden aangereikt. Van Coolwijk: “Uiteindelijk komt er voor elke bijzondere curator een proeve van bekwaamheid, advocaat of niet-advocaat. Aanstaande donderdag vindt een groot overleg plaats tussen onder meer rechtbanken, hoven, het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVG) en de vFAS. Wij zullen dan de toekomst van de bijzondere curator verder bespreken.”

Nelleke Boelhouwer is advocaat familierecht bij Gerritse Poelman Advocaten in Tilburg en heeft zich ingeschreven voor de nieuwe vFAS-opleiding. Zij kan zich voorstellen dat het in bepaalde gevallen nuttig is om niet een advocaat, maar een gedragsdeskundige als bijzondere curator te benoemen: “Ik merk dat het als advocaat in de rol van bijzonder curator soms lastig kan zijn om ouders te overtuigen. Als je advocaat bent zijn ze wel eens geneigd om te denken dat je partijdig bent. Ouders zitten zo vast in hun eigen strijd en hun eigen gelijk. Ook is het voor een advocaat lastiger om pedagogische argumenten goed over het voetlicht te brengen dan dat voor een gedragsdeskundige zal zijn.”

Van Leuven had liever gezien dat de opleidingen pas van start waren gegaan als de pilot met de gedragsdeskundigen was afgerond: “Dan pas weten we wat de exacte opleidingsbehoeften zijn. Nu kunnen we nog niet overzien wie er op de lijst met bijzondere curatoren zouden moeten staan en waaraan zij zouden moeten voldoen.”

Kinderombudsman Dullaert neemt alvast de vlucht naar voren en ziet nog meer mogelijkheden om de positie van kinderen te verstevigen: “Uiteindelijk zou de combinatie van de aanstelling van een bijzondere curator met een zogenaamde ‘regierechter’ het meest ideaal zijn in een vechtscheidingszaak. Daar wordt op dit moment ook een pilot mee gehouden, bij de rechtbank Den Haag. Deze regierechter behandelt een zaak van begin tot eind en kent de situatie van partijen dus door en door. Ook wordt een maximum aantal zittingen vastgesteld. In een vechtscheidingszaak is dat ideaal, omdat ouders dan niet eindeloos door kunnen procederen, ten koste van het kind.”

Bron: Mr. Online