verzoek overbruggingsregeling transitievergoeding kleine werkgevers binnen drie maanden

Te laat is te laat

Op 14 februari 2017 heeft een rechter te Arnhem bevestigd dat de vervaltermijnen, zoals deze sinds 2015 op het gebied van arbeidsrecht in de wet zijn opgenomen, strak gehanteerd worden. Wat was het geval?

Een werkgever had na van het UWV verkregen toestemming de arbeidsovereenkomst met een werknemer wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd. Vervolgens liet de werkgever na om de transitievergoeding aan de werknemer te betalen, omdat de werkgever daartoe niet in staat zou zijn. De werknemer verzoekt de kantonrechter vervolgens om hem de transitievergoeding toe te kennen. Pas op dat moment dient de werkgever een verzoek in om in aanmerking te komen voor de zogeheten ‘Overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers’. Wat houdt deze overbruggingsregeling in?

Indien een werkgever een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen aanvraagt en gebruik kan worden gemaakt van de overbruggingsregeling, dan worden bij het berekenen van de hoogte van de transitievergoeding de dienstjaren van de werknemer van voor 1 mei 2013 niet meegeteld, hetgeen een (fors) neerwaarts effect op de hoogte van de transitievergoeding heeft. Uiteraard alleen indien het gaat om werknemers die al voor 1 mei 2013 in dienst waren. Gebleken is dat veel werkgevers niet bekend zijn met deze overbruggingsregeling. De vereisten om hier met recht een beroep op te kunnen doen zijn verkort weergegeven (1) dat er minder dan 25 werknemers in dienst zijn; (2) dat het netto resultaat over de drie boekjaren voor het boekjaar waarin de ontslagaanvraag is ingediend lager is dan € 0; (3) dat het eigen vermogen aan het einde van het boekjaar (voor het boekjaar van indiening van de ontslagaanvraag) negatief was en (4) de waarde van de vlottende activa lager was dan de schulden (met een resterende looptijd van maximaal 1 jaar) aan het einde van het boekjaar, voor het boekjaar waarin de ontslagaanvraag is ingediend.

Echter, het verzoek om voor die regeling in aanmerking te komen moet door een werkgever, uiterlijk drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen, worden ingediend. Doet een werkgever dit niet, dan wel te laat, dan komt het recht om daarop een beroep te doen te vervallen. Let wel, het gaat hier om een vervaltermijn, dus niet om een verjaringstermijn. Bij een verjaringstermijn kan men de verjaring stuiten. Bij een vervaltermijn is dit niet mogelijk en moet het verzoek daadwerkelijk binnen die termijn zijn ingediend.

U voelt het waarschijnlijk al aankomen, maar de werkgever heeft het verzoek na de termijn van drie maanden ingediend. Te laat dus en dit kon dus niet meer gerepareerd worden. De kantonrechter wees derhalve de volledige transitievergoeding toe aan de werknemer.

De werkgever had dit overigens kunnen voorkomen door bij de ontslagvergunning tegelijk aanspraak te maken op de overbruggingsregeling. Het UWV oordeelt bij de beslissing over de ontslagvergunning dan direct of aanspraak op de overbruggingsregeling kan worden gemaakt. Dat had deze ellende voor de werkgever kunnen voorkomen.

Bron: Actuele Artikelen                                 

Herstel arbeidsovereenkomst na ontslag via UVW

Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen. Anders dan het UWV heeft geoordeeld, is de financiële noodzaak voor het verval van de functie onvoldoende onderbouwd. Geen veroordeling tot herstel met terugwerkende kracht.

Feiten
Werknemer is doofblind en heeft een Wajong-status. De stichting heeft het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft daartoe toestemming verleend. De stichting heeft de arbeidsovereenkomst op 22 september 2015 opgezegd tegen 1 november 2015. De stichting heeft aan werknemer de transitievergoeding betaald.

Verzoek
Werknemer verzoekt de kantonrechter om de stichting te veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen en verzoekt daarbij om te bepalen dat als ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst 1 november 2015 zal gelden. Volgens werknemer is de toestemming ten onrechte verleend. Primair is hij van mening dat er geen sprake van een slechte financiële situatie dan wel een slechter wordende financiële situatie binnen de stichting. Subsidiair stelt hij dat de stichting niet heeft onderbouwd waarom zijn functie zal moeten komen te vervallen, terwijl bij hem sprake is van een zwakke arbeidsmarktpositie.

Beoordeling
Het gaat om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en de stichting moet worden hersteld omdat er geen redelijke grond voor opzegging aanwezig is. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.

De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat ingrijpen noodzakelijk is, omdat de financiële situatie van de stichting zwak is en dat ingrijpen is aangewezen. Al meerdere jaren heeft de stichting te kampen met financieel onzekere omstandigheden. Zij heeft om die reden in eerdere jaren haar organisatie flink zien inkrimpen. In 2012 en 2014 is afscheid genomen van een aantal medewerkers. Ondanks die bezuinigingen is de financiële positie zwak gebleven.

Uit de in het geding gebrachte financiële stukken volgt dat de stichting inderdaad een negatief Eigen Vermogen heeft. Het positief resultaat over 2015 ten opzichte van 2014 is weliswaar afgenomen en er is sprake van een negatief Eigen Vermogen, maar dat enkele gegeven is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende voor de conclusie dat de functie van werknemer moet komen te vervallen. Dit geldt temeer daar niet inzichtelijk is gemaakt wat de oorzaak is van het teruglopen van het afnemen van het positief resultaat.

De stichting heeft gesteld dat de PR-werkzaamheden die werknemer uitvoerde thans door vrijwilligers wordt gedaan en dat zo de personeelskosten voor werkgever worden bespaard. Dat mag zo zijn, maar dan moet daar nog wel een redelijke grond voor zijn. Die volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet uit de in het geding gebrachte stukken. De stichting heeft voorts niet toegelicht wat de (positieve) gevolgen zijn voor de bedrijfsvoering doordat vrijwilligers nu PR werkzaamheden verrichten. De stichting heeft daarnaast niet onderbouwd dat de toekomstverwachtingen meebrengen dat ingrijpen noodzakelijk is. Zo is nergens uit gebleken dat de subsidie voor de stichting op de tocht staat of dat er sterke aanwijzingen zijn dat de subsidie wordt teruggedraaid.

De stichting heeft niet onderbouwd dat er een redelijke grond was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De kantonrechter veroordeelt daarom de stichting tot herstel van de arbeidsovereenkomst en wel per 25 april 2016. Voor een herstel met terugwerkende kracht is naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding, gelet op het feit dat de stichting een onderneming is die grotendeels met subsidies wordt bekostigd. Voorts wordt (vooralsnog) geen dwangsom opgelegd, nu ervan wordt uitgegaan dat de stichting deze veroordeling zal nakomen.

Werknemer heeft een WW-uitkering. Nu er geen herstel plaatsvindt met terugwerkende kracht, is deze niet onverschuldigd betaald. Daarom wordt rekening gehouden met de uitbetaalde WW-uitkering. De stichting zal het netto equivalent van het bruto bedrag, welk bruto bedrag gelijk dient te zijn aan het verschil tussen het bruto maandsalaris inclusief vakantiegeld en de bruto WW-uitkering inclusief vakantiegeld, over de periode 1 november 2015 tot 25 april 2016, aan werknemer dienen te voldoen. Voor gemiste vakantiedagen behoeft geen voorziening te worden getroffen, omdat werknemer over die periode geen werkzaamheden heeft verricht. Voor het treffen van een voorziening van gemist pensioen ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat werknemer wordt gecompenseerd tot diens laatstverdiende loon, zonder dat daar arbeid tegenover heeft gestaan. Bovendien heeft werknemer een transitievergoeding ontvangen, die blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 7:673 BW deels ziet op de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband, waaronder ook begrepen gemist pensioen. Bij herstel van de arbeidsovereenkomst blijft de stichting deze verschuldigd en werknemer hoeft die dan ook niet terug te betalen. Weliswaar kan dit bedrag verrekend worden in de situatie als bedoeld in artikel 7:673 lid 4 onder b in combinatie met lid 5 BW, maar dat staat er niet aan in de weg dat werknemer thans een deel kan aanwenden om gemist pensioen te compenseren.

Rechtbank Amsterdam 22 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2601

bron: SDU

ZZP’er en ontslagvergunning

Bedrijven laten graag werk verrichten door ZZP’ers omdat ze met hen geen arbeidsovereenkomst aan hoeven gaan en zich dus niet het gehele arbeidsrecht op de hals halen. In de praktijk wordt doorgaans met een opzegtermijn van een maand aangegeven dat er geen gebruik meer zal worden gemaakt van de diensten van de ZZP’er en vrijwel altijd komt het bedrijf daar mee weg.

ZZP’ers zijn zich niet bewust van de rechten die zij onder sommige omstandigheden verwerven. Weliswaar vallen ZZP’ers doorgaans niet onder het arbeidsrecht omdat er geen sprake is van alle criteria van een arbeidsovereenkomst, maar wel kan het zijn dat op basis van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) voor beëindiging van de werkrelatie een ontslagvergunning is vereist.

Het BBA beheerst dus niet uitsluitend de arbeidsovereenkomst, maar meer relaties waarbinnen wordt gewerkt. Artikel 1 van het BBA bepaalt (kort gezegd) dat wanneer een ZZP’er voor twee of minder opdrachtgevers werk verricht en zich door maximaal twee mensen in dat werk laat bijstaan en die werkzaamheden zijn voornaamste bron van inkomsten zijn, de opdrachtgever een ontslagvergunning van het UWV werkbedrijf moet hebben alvorens te mogen opzeggen.

Vaak heeft een ZZP’er meer opdrachtgevers en gaat dit allemaal niet op, maar het gebeurt regelmatig dat de ZZP’er aanvankelijk diverse opdrachtgevers heeft, de relatie met een opdrachtgever zo goed is dat meer en meer slechts voor die opdrachtgever wordt gewerkt en door die hechte samenwerking er misschien zelfs een exclusieve werkrelatie ontstaat. Wil de opdrachtgever die werkrelatie dan beëindigen, dan behoeft hij een vergunning. Is er geen vergunning, dan kan de ZZP’er aanspraak maken op doorbetaling van de werkrelatie omdat er geen rechtsgeldig einde is gekomen aan de arbeidsverhouding.

Of een ontslagvergunning nodig is, wordt beoordeeld naar het tijdstip van beëindiging. Begint een ZZP’er dus met een uiteenlopend aantal opdrachtgevers dan kan gaandeweg toch de situatie ontstaan waarbij voor beëindiging van de verhouding een ontslagvergunning is vereist.

ZZP’ers doen er goed aan bij een eventuele opzegging door hun opdrachtgever te bedenken of er wellicht reden is om een beroep te doen op artikel 1 BBA en doorbetaling te vorderen.

Opdrachtgevers doen er goed aan regelmatig een vinger aan de pols te houden hoe de opdrachtenportefeuille van hun ZZP’er eruit ziet.   

Betalen ontslagvergoeding mag in termijnen

De kantonrechter in Zutphen heeft zich onlangs gevoelig getoond voor de financiële situatie van een werkgever. Een afvloeiende werknemer krijgt een ontslagvergoeding, maar zijn ex-werkgever mag die in termijnen betalen.

Het gaat hier om een boomkwekerij die moet snoeien in het personeelsbestand. Voor een werknemer krijgt de boomkweker van het UWV een ontslagvergunning om bedrijfseconomische redenen, maar hij raakt in de knoop met de geldende cao. Daarom vraagt hij de kantonrechter ontslag te verlenen zonder ontslagvergoeding. Hij voert aan dat hij anders failliet dreigt te gaan.

De rechter toont begrip voor de situatie waarin de boomkweker verkeert en willigt het verzoek in. Hij wil de werknemer echter niet zonder enige compensatie wegsturen. Hij stelt een vergoeding vast van 7.200 euro bruto, die in achttien termijnen van 400 bruto mag worden betaald.

. . . lees verder op Internet

Ontslag na twee jaar ziekte

Als een werknemer ziek is, geldt een opzegverbod van in beginsel twee jaar. Gedurende deze twee jaar dienen zowel de werkgever als de werknemer zich te richten op de re-integratie van de werknemer en kan de arbeidsovereenkomst niet worden beëindigd. Het opzegverbod geeft de werknemer de mogelijkheid om in alle rust met behoud van zijn arbeidsovereenkomst en zonder grote druk weer te herstellen. Bovendien loopt de werknemer het risico dat als hij gedurende de twee jaar een regeling met de werkgever zou treffen dat de arbeidsovereenkomst eindigt, hij zijn recht op een uitkering verspeelt.

Mocht de werknemer langdurig en langer dan twee jaar ziek blijven, dan kan het zijn dat de werkgever streeft naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever kan daartoe bij het UWV toestemming vragen. Deze procedure bij het UWV neemt evenwel behoorlijk wat tijd in beslag en de werkgever dient aan een aantal formaliteiten te voldoen. Het is echter de vraag of het voeren van een dergelijke procedure wel in alle situaties nodig is. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen waardoor het voor een ontslag na twee jaar ziekte in een aantal gevallen niet meer nodig is dat de werkgever het UWV toestemming vraagt om de arbeidsovereenkomst met de zieke werknemer te mogen beëindigen. De werkgever en de werknemer kunnen namelijk met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst beëindigen zonder dat dit voor de werknemer nadelige gevolgen heeft voor zijn uitkering.

Werkgever mag overspannen werkneemster niet aan ontslag houden

Rechtbank Zwolle heeft onlangs beslist dat een werkgever een werkneemster die eerder ontslag nam, haar daar niet aan kan houden. De werkneemster was duidelijk overspannen en haar leidinggevende had dit moeten onderkennen en haar ontslag niet zonder meer moeten accepteren.

Een medewerkster bij een re-integratiebedrijf neemt ontslag, maar wil dat later via de kantonrechter ongedaan maken. De kantonrechter wijst haar vordering toe, omdat de vrouw duidelijk overspannen was op het moment dat ze haar ontslag aanbood. Dat had de leidinggevende die haar te woord stond, kunnen onderkennen, omdat ze tijdens het gesprek meermalen in huilen uitbarstte. Ook de omstandigheden waardoor ze overspannen was geraakt (werkweken van 60 uur, onvrede over het uitblijven van haar toegezegde faciliteiten als een auto van de zaak, een bijna-verkeersongeluk op de dag voorafgaand aan haar ontslaggesprek) waren hem bekend.

Kortom, de leidinggevende had de werkneemster naar een dokter moeten sturen in plaats van zonder meer haar ontslag te accepteren. De kantonrechter wijst erop dat zeker een re-integratiebedrijf hoort te weten dat de werkgever niet te snel moet aannemen dat de werknemer geheel uit vrije wil ontslag neemt, gezien de ernstige gevolgen die een dergelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst doorgaans voor hem heeft.

. . . lees verder op Internet

Schadevergoeding bij onredelijke ontslagen

De ‘gratis’ route voor ontslag via uitkeringsinstantie UWV kan voor werkgevers straks duurder uitpakken. De hoogte van de ontslagvergoeding kan zelfs hoger zijn dan ontslag via de kantonrechter, dat traditioneel bekend staat als de ‘duurdere’ ontslagroute.

De hogere vergoeding vloeit voort uit een wijziging van de praktijk van kantonrechters. Momenteel buigt de Kring van Kantonrechters zich over de vraag hoe zij de hoogte van schadevergoeding bij kennenlijk onredelijk ontslag via het UWV moet vaststellen. Per jaar worden enkele honderden van dergelijke zaken behandeld. Het is nu al zo dat werknemers die via het UWV worden ontslagen, in beroep kunnen gaan bij de kantonrechter. Als die hen in het gelijk stelt, hebben zij recht op een schadevergoeding. Voorheen gebruikten kantonrechters in dit soort gevallen nog de kantonrechtersformule.

. . . lees verder op Internet

Het arbeidsrecht in het Lenteakkoord

Onder het huidige recht kunnen werkgevers, wanneer zij eenzijdig van de werknemer af willen en daarvoor geen dringende reden bestaat, bij een ontslag kiezen uit twee opties. De eerste is een ontslagvergunning aanvragen bij het UWV-WERKbedrijf. Na verkregen vergunning komt de arbeidsovereenkomst door opzegging tot een einde. De tweede is ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter. Dit kan verzocht worden bij de sector kanton van de rechtbank.

Beide procedures nemen gemiddeld zes weken in beslag. Na verkregen ontslagvergunning heeft het UWV-WERKbedrijf geen bevoegdheid om een vergoeding toe te kennen. De kantonrechter heeft die bevoegdheid wel. Anderzijds kan een werknemer tegen een ontbindingsbeschikking niet in hoger beroep, terwijl de werknemer na een ontslag met een ontslagvergunning nog in 3 instanties kan procederen over de eventuele kennelijke onredelijkheid van dat ontslag.

Ontslagrecht vereenvoudigd

Het kabinet is akkoord gegaan met voorstellen van minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de arbeidsmarkt te hervormen. Werkgevers kunnen straks werknemers zonder voorafgaande toets ontslaan, maar betalen wel de eerste periode van werkloosheid. Werknemers krijgen bij ontslag een financiële vergoeding die ingezet moet worden voor scholing of voor het vinden van een nieuwe baan.

Er komt één route voor het ontslaan van werknemers. Het huidige stelsel kent twee verschillende ontslagroutes, via het UWV of via de rechter; het is daarmee nodeloos ingewikkeld en kan in gelijke situaties leiden tot ongelijke uitkomsten. Straks mag een werkgever een werknemer ontslaan zonder toetsing vooraf. De opzegtermijn van werkgevers en werknemers om een contract te kunnen beëindigen, wordt voortaan twee maanden voor iedereen.

De werkgever moet het ontslag wel goed motiveren. Ook moet een hoorprocedure worden gevolgd waarbij de werkgever het ontslag aankondigt en de werknemer hierop kan reageren. Is de werknemer het niet eens met het ontslag, dan kan hij of zij naar de rechter stappen. Het kabinet gaat er daarbij vanuit dat werkgevers en werknemers zich in ieders belang inspannen om de hoorprocedure zo zorgvuldig te voeren dat een onnodige gang naar de rechter wordt voorkomen.

. . . lees verder op Internet

juni 2012

De rechtspositie van de ZZP’er nader belicht

Vaak wordt gedacht dat de bescherming die het arbeidsrecht biedt geen enkele rol speelt tussen de ZZP’er en zijn opdrachtgever. Dit is echter een misvatting.

Zo zijn slechts weinig werkgevers op de hoogte van het feit dat voor een beëindiging van een overeenkomst met een ZZP’er in bepaalde gevallen een ontslagvergunning van het UWV Werkbedrijf noodzakelijk is. Dit is kortgeleden nog bevestigd in een zaak bij de kantonrechter Rotterdam, waar het ging om een culinair journaliste die maandelijks een aantal recepten schreef voor een kookrubriek in het NRC Handelsblad. Bij zijn overwegingen verwees de kantonrechter naar art. 1 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA), waarin onder meer wordt bepaald dat degene die arbeid verricht voor minder dan twee opdrachtgevers ook als werknemer wordt beschouwd, tenzij deze arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is.

Aangezien de relatie tussen de journaliste en het NRC Handelsblad voldeed aan het werknemersbegrip van het BBA, oordeelde de kantonrechter dat de opzegging van de opdrachtovereenkomst vernietigbaar was vanwege het ontbreken van een ontslagvergunning. Vervolgens werd het NRC veroordeeld tot doorbetaling van de overeengekomen maandelijkse vergoeding.