Misvattingen over de kinderbijdrage

Er zijn veel misvattingen rondom kinderbijdrage na een scheiding. Enkele hiervan zijn belicht, zoals de duur van de onderhoudsplicht en de relatie tussen betaling en ouder-kind contact. Correcte informatie is essentieel voor een harmonieuze afwikkeling

Bij het uiteenvallen van een relatie tussen ouders is er een juridische verplichting om regelingen te treffen betreffende de kinderen. Dit dient geformaliseerd te worden in een ouderschapsconvenant. Binnen deze overeenkomst dient ook de kinderbijdrage vastgesteld te worden. Voor talloze scheidende ouders is dit een gevoelsmatig en complex domein. In mijn juridische carrière constateer ik een frequentie van onduidelijkheden hierover. Debat en misvattingen kunnen de relationele dynamiek en afronding belasten. Dat is jammer, gezien ouders meestal nog jarenlang samen in de ouderrol staan. Teneinde escalatie te mijden, wil ik enkele misvattingen omtrent de kinderbijdrage belichten. Zodat u daadwerkelijk geïnformeerd bent.

Onderhoudsplicht stopt wanneer het kind 18 jaar wordt Tot het moment dat het kind 21 jaar oud is, is er sprake van een uitgebreide onderhoudsverplichting. Dit houdt in dat (stief)ouders wettelijk verplicht zijn om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en opleiding. De woonlocatie van de kinderen of overeenstemming over hun studiekeuze heeft hierop geen invloed. Vanaf 18 jaar wordt de jongvolwassene zelf de ontvanger van deze bijdrage. Vanaf dat moment moet de kinderbijdrage direct aan het kind uitgekeerd worden. Het kind heeft de bevoegdheid om te beslissen of deze bijdrage op de rekening van de ouder waar het woont, gestort moet worden.

Ik ben vrijgesteld van betaling als ik mijn kind niet ontmoet Het adagium ‘betalen is niet hetzelfde als zien’ is helder. De verplichting tot betaling staat onafhankelijk van de relatie tussen betaler en kind. De betalingsplicht blijft intact, ook als er geen contact is met het kind.

Bij gezamenlijk ouderschap is er geen kinderbijdrage vereist Ondanks een (nagenoeg) gelijke verdeling van de zorg, kan er nog steeds een kinderbijdrage vastgelegd worden. Vooral wanneer een ouder meer financiële capaciteit heeft. Hierdoor kan een bijdrage aan de andere ouder noodzakelijk zijn.

Ik heb recht op inzicht in de besteding van de kinderbijdrage Om misbruik van de bijdrage te voorkomen, wensen sommige betalende ouders inzicht in de uitgaven. Echter, volgens een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden is dit geen verplichting. De ontvangende ouder mag de bijdrage naar eigen goeddunken besteden.

Tegoeden kunnen verrekend worden met de kinderbijdrage Eenmaal vastgestelde of overeengekomen kinderbijdragen mogen niet verminderd worden met vorderingen.

Kosten voor mijn kind kunnen verrekend worden met de bijdrage Het is wettelijk niet toegelaten gemaakte kosten voor het kind te verrekenen met de kinderbijdrage.

Ik kan minder betalen bij inkomstenverlies Alleen bij significante wijzigingen in omstandigheden kan er sprake zijn van herziening. Het eenzijdig verminderen van de bijdrage is wettelijk niet toegestaan.

Dit overzicht is niet volledig. Het is denkbaar dat u andere vraagstukken heeft over dit thema. Wilt u meer weten over dit onderwerp, stel een vraag aan advocaten.nl of bel met 0900-advocaten.

Gemeente verliest grond door bevrijdende verjaring

Koper kocht in 2008 een strook grond met daarop een woning en tuin. in 1976 bouwde de verkoper zelf deze woning maar nam ook bezit van gemeentegrond. Pas in 2013 verzocht de gemeente correctie van de oorspronkelijke erfgrens De rechtbank wees de vorderingen van de gemeente af.

Het Gerechtshof den Bosch bepaalde op 29 september 2016
( ECLI:NL:GHSHE:2016:4295 ) dat de gemeente Bergen door bevrijdende verjaring een strook bosgrond verloor aan de eigenaar van een naastliggend perceel. Het arrest wordt hier weergegeven omdat hierin enkele relevante aspecten die een rol spelen bij bij verjaring worden opgesomd. Het Hof bevestigt met deze overwegingen de bestaande jurisprudentie.

De feiten

Koper kocht in 2008 een strook grond van een verkoper met daarop een woning en tuin. in 1976 bouwde de verkoper zelf deze woning op een leeg bouwkavel kocht. Vanaf 1980 nam hij bezit van de gemeentelijke strook grond door een hek te plaatsen en later nog een laurierhaag te planten ter afbakening van zijn tuin, en daarmee feitelijk zijn oorspronkelijke tuin uit te breiden met bosgrond van de gemeente. Pas in 2013 verzocht de gemeente het verwijderen van de laurierhaag moest worden verwijderd. De rechtbank Limburg wees de vorderingen van de gemeente af. De gemeente ging in beroep.

Bezit

Het gerechtshof komt tot dezelfde conclusie. Het hof noemt eerst de standaardoverweging die de Hoge Raad gehanteert:
“Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (Par. Gesch. Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.”

Uiterlijke (zichtbare) feiten

De stelling van de gemeente is dat de koper niet de interne wil had om het stuk grond te gaan bezitten. De koper zou dit aan de gemeente hebben verklaard en de gemeente biedt bewijs aan. Volgens het Hof is het echter niet relevant wat de innerlijke overwegingen van een de koper zijn. Bij de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen gaat het slechts om de naar buiten kenbare feiten, en dan met name om de uitoefening van de feitelijke macht (ro. 3.5.6.).

Houderschap of bezit

Het verweer van de gemeente gaat er van uit dat de koper slechts houder van de grond is, en geen bezitter. Volgens het gerechtshof kan de koper alleen als houder worden beschouwd gezien indien daar objectieve aanwijzingen voor zijn. In dat geval kan er geen sprake zijn van bezit en verlies van eigendom door verjaring. Het Hof oordeelt echter er hier geen sprake is van houderschap omdat een aanwijzing dat verkoper (en vervolgens de koper) krachtens een rechtsverhouding is gaan houden ontbreekt.

Er zijn wel afspraken gemaakt tussen de verkoper en de gemeente over het gebruik van een andere strook grond, die wel zijn vastgelegd, maar niet voor deze strook. Dat deze afspraken voor de hier ter discussie staande strook niet zijn gemaakt wordt door het Gerechtshof als aanwijzing aangenomen dat hier geen sprake is van houderschap (ro. 3.5.6.).

Inbezitneming

Dat er hier wel sprake is van een uiterlijk zichtbare inbezitneming blijkt uit de afbakening van met gaashekwerk en de kweek van een laurierhaag, Volgens het Hof is niet is gebleken dat de gemeente de strook heeft onderhouden en blijkt tevens dat de strook niet door de gemeente te betreden was. Daarmee kwam het gebruik door de gemeente feitelijk tot een einde. De koper heeft de strook structureel en duurzaam gebruikt als deel van zijn tuin en het als zodanig onderhouden. Visueel vormt de strook een geheel met de rest van de tuin van de koper. Het structurele en duurzame gebruik was van aanvang af kenbaar en zichtbaar voor derden en dus ook voor de gemeente. Dat het karakter van bosgrond niet is veranderd doet hier niet aan af nu de strook als “bostuin” wordt gebruikt (ro. 3.5.7.).

Verkoop

Het Hof stelt vast dat de verkoper uiterlijk in 2007 reeds door verjaring eigenaar van deze grond was geworden. De gemeente stelde dat de verkoper in 2008 echter de strook bosgrond heeft overgedragen aan de koper, omdat zulks niet blijkt uit de leveringsakte of de koopovereenkomst. De strook wordt daarin niet genoemd en om die reden kan de koper geen eigenaar zijn geworden. Het gerechtshof verwijst echte4r eenvoudig naar de feitelijke omschrijving in de koopakte , te weten woonhuis met erf en verdere aanhorigheden. Dit betekent volgens het Hof dat ook de onderhavige strook grond is overgedragen en de koper eigenaar is geworden is dus de eigenaar geworden.

Erkenning na voltooiing verjaringstermijn

De laatste stelling van de gemeente is dat de koper het recht van de gemeente expliciet zou hebben erkend door een verklaring te doen. Volgens het Hof is een dergelijke verklaring slechts relevant indien de verjaringstermijn nog niet zou zijn voltooid. Omdat die reeds was voltooid is de eigendom van rechtswege over gegaan naar de koper, ongeacht eventuele latere verklaringen van de koper.

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op school

Naar mening van de rechtbank prevaleren de belangen van de vrouw en de kinderen boven die van de man. Bovendien is hem een compensatie in de zorgregeling aangeboden.

De feiten

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen verblijven hoofdzakelijk bij V. Partijen wonen vlak bij elkaar in [A]. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden.

Het geschil

V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen van [A] naar het 60 km verderop gelegen [B] te verhuizen en hen aldaar op school in te schrijven. Verder verzoekt V de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen drie weekenden per vier weken van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur dan wel tot maandagochtend bij M zullen verblijven, alsmede de helft van de zomer/schoolvakanties. M verzoekt op zijn beurt te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben en dat de kinderen drie weekenden per vier weken van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur, althans tot maandagochtend, bij V verblijven.

Beoordeling

Verhuizing
De rechtbank stelt voorop dat V in beginsel het recht heeft om haar leven opnieuw in te richten en te verhuizen. Verder is gebleken dat in het ouderschapsplan is overeengekomen dat de kinderen ook in geval van verhuizing in beginsel bij V blijven wonen. V heeft onder andere gesteld dat [B] een gezondere leefomgeving biedt. Dit is wenselijk, nu een van de kinderen astma heeft. Pogingen om andere woonruimte in [A] te vinden, zijn mislukt. In geval van een verhuizing woont V tevens dichter bij X en haar familie, zodat zij een groter sociaal netwerk heeft. Dit biedt meer mogelijkheden voor eventuele opvang, temeer nu V in geval van calamiteiten niet op M kan bouwen. Zoals M zelf ook ter zitting heeft verklaard, is hij van mening dat V zelf de verantwoordelijkheid draagt voor de zorg en opvang als de kinderen op dat moment bij haar verblijven. Verder zijn de woonlasten in [B] aanzienlijk lager dan in [A]. Alles overwegende acht de rechtbank aannemelijk dat een verhuizing de belangen van V dient, zal leiden tot minder stress over haar woonsituatie en financiën en de gezondheid van V en de kinderen ten goede zal komen.

Voorbereiding

De rechtbank overweegt verder dat V sinds eind 2016 heeft geprobeerd om met M in overleg te gaan. M heeft dit tot april 2017 echter afgehouden, wat de rechtbank hem aanrekent. Naar de mening van de rechtbank heeft V de verhuizing goed doordacht en voorbereid en is zij zich bewust geweest van de gevolgen. V heeft in [B] een school met kleinere klassen gevonden, wat volgens haar van belang is gezien de huidige problemen van de kinderen op school en de mogelijkheid dat het oudste kind autistische trekken vertoont. Daarnaast is [B] voor de kinderen – gezien het feit dat V regelmatig met hen bij familie of X verblijft – geen onbekende omgeving, wat de verhuizing en overgang makkelijker kan maken.

Communicatie

De verhuizing zal onbetwist gevolgen hebben voor het contact tussen M en de kinderen, aldus de rechtbank. In [A] is M bewust op slechts circa 300 meter van V gaan wonen, zodat de kinderen makkelijk (zelfstandig) naar hem toe kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door V voorgestelde zorgregeling echter voldoende compensatie. Wel acht de rechtbank het van belang M de helft van alle schoolvakanties te gunnen. Verder heeft V aangeboden een groter deel van het halen en brengen van de kinderen op zich te nemen, waardoor zij een gedeelte van de extra kosten en reistijd ondervangt.
De rechtbank merkt ten slotte op dat de communicatie tussen M en V, totdat de verhuizing ter sprake kwam, altijd goed is geweest. De rechtbank vertrouwt er dan ook op dat zij dit op dezelfde voet kunnen voortzetten.
Alles overwegende concludeert de rechtbank dat het belang van V om te verhuizen prevaleert boven dat van M op continuering van de huidige situatie. De rechtbank wijst daarom de verzoeken van V toe.

Zorgregeling

De rechtbank stelt de zorgregeling vast zoals door V verzocht. Daarbij acht de rechtbank het wenselijk dat M het halen en brengen van de kinderen in een van de drie weekenden voor zijn rekening neemt, zodat hij contact en binding houdt met de school en de omgeving van de kinderen. De rechtbank realiseert zich dat de verhuizing ook gevolgen zal hebben voor de hobby’s <en sporten van de kinderen. Partijen dienen hiervoor in gezamenlijk overleg tot een oplossing te komen.

Rechtbank Amsterdam 31 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7655 (publicatie 20 oktober 2017)

Bron: SDU