Geldlening opeisbaar na beëindiging samenwoning

Afwikkeling samenleving. Gemeenschappelijke woning. Geldleningsovereenkomst; betekenis goedschrift. Wilsgebreken. Teruggaven belastingdienst. Verjaring. Bevoegdheid tot verrekening eindigt niet door verjaring van de rechtsvordering (artikel 6:131 BW).

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2003 kopen zij gezamenlijk een woning waarin zij gaan samenwonen. Bij die gelegenheid sluiten zij een notarieel samenlevingscontract, alsmede een geldleningsovereenkomst, waarin zij verklaren dat V aan M ten titel van geldlening een bedrag van € 85.000 schuldig is. Dit bedrag heeft betrekking op gelden die M mede ten behoeve van V uit eigen vermogen voor de aankoop van de woning heeft betaald. In 2014 verbreken partijen hun relatie en samenleving

Het geschil

In hoger beroep twisten partijen over de volgende geschilpunten:

  • Is V een bedrag van € 85.000 verschuldigd aan M?
  • Heeft V een vordering op M ter zake van belastingteruggaven die haar toekomen, maar aan M ten goede zijn gekomen?

Geldlening

Het hof is van oordeel dat het V duidelijk moet zijn geweest dat het bedrag ad € 85.000 door haar verschuldigd is aan M en opeisbaar werd bij het beëindigen van de samenlevingsovereenkomst, nu dit in zowel de geldleningsovereenkomst als het samenlevingscontract met zoveel woorden is weergegeven. Verder is het hof van oordeel dat M voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hem een bedrag van € 85.000 toekomt. Het feit dat onder de geldleningsovereenkomst een goedschrift ontbreekt, zoals V aanvoert, heeft slechts tot gevolg dat de akte vrije bewijskracht heeft, maar maakt de beoordeling van wat hiervoor is overwogen niet anders en doet daar dus ook niet aan af.

Het hof gaat voorbij aan de door V aangevoerde wilsgebreken. De omstandigheid dat zowel in de samenlevings- als in de geldleningsovereenkomst is bepaald dat de schuld opeisbaar is bij einde samenleving, maakt dat M dit niet opzettelijk kan hebben verzwegen. Van bedrog is dan ook geen sprake. Het hof verwerpt ook het beroep op misbruik van omstandigheden. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden (artikel 3:44 lid 3 BW), waardoor iemand wordt bewogen tot een rechtshandeling. De enkele omstandigheid dat (1) M alle financiële zaken regelde, (2) V, althans zoals zij stelt, voor financieel advies afhankelijk was van M en (3) V pas bij de notaris zou hebben vernomen dat zij een bedrag van € 85.000 verschuldigd was aan M, zijn niet zodanig bijzondere omstandigheden.

Ook aan het beroep van V op dwaling gaat het hof voorbij. V onderbouwt niet hoe en door wie zij onjuist zou zijn voorgelicht over de gevolgen van de geldleningsovereenkomst. Partijen hebben de overeenkomst ondertekend in het bijzijn van de notaris. Dat de notaris partijen niet zou hebben voorgelicht, is gesteld noch gebleken.

Belastingteruggaven

Het hof overweegt het volgende. Vast staat (1) dat de fiscus IB-aanslagen heeft vastgesteld op grond waarvan V (telkens) een aanspraak had op belastingteruggave en (2) dat M deze aan V toekomende teruggaven vanaf 2009 grotendeels van de en/of-rekening naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt.

De vordering ter zake van IB-teruggaven die vóór 9 maart 2011 door M naar zijn rekening zijn overgeboekt, is verjaard. Het hof is van oordeel dat V reeds in en vanaf 2009 bekend was met het feit dat M de teruggaven naar zijn eigen rekening overboekte, nu zij toegang had tot de gezamenlijke bankrekening. V beroept zich echter op artikel 6:131 BW, waarin is bepaald dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering. Aan V kwam de bevoegdheid tot verrekening toe op het moment van betaling door M aan zichzelf van de IB-teruggaven. Deze bevoegdheid is niet geëindigd door verjaring van de rechtsvordering. In totaal heeft M € 33.000 aan IB-teruggaven naar zijn eigen rekening overgeboekt. Dit bedrag kan V verrekenen met wat zij aan M is verschuldigd.

Gerechtshof Den Haag 13 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1191 (publicatie 18 mei 2018)

 

bron: SDU opmaat                                                                

In goede harmonie uit elkaar

De berichtgeving over echtscheidingen is in de media vaak negatief, het woord vechtscheiding valt zo vaak dat je haast zou denken dat iedere echtscheiding op een vechtscheiding uitloopt. Zeker als daar kinderen bij betrokken zijn, is dat voor alle betrokkenen een zeer traumatische ervaring. Ik kom deze zaken ook zeker in mijn praktijk  tegen, doch gelukkig gaan veel mensen in relatief goede harmonie uit elkaar. Zij hebben nadat ze de beslissing tot echtscheiding, of verbreking geregistreerd partnerschap of samenleving hebben genomen, ook goed nagedacht over de gevolgen daarvan. Niet alleen financieel, maar ook voor de kinderen.

Ouders die beseffen dat zij, ondanks het feit dat ze uit elkaar gaan, er samen moeten blijven zijn voor de kinderen. Een goed uitgewerkt ouderschapsplan maakt onderdeel uit van een dergelijke manier van uit elkaar gaan. Ouders en – voor zover de leeftijd van de kinderen dat toelaat – ook de  kinderen hebben serieus nagedacht over hoe de zorg voor de kinderen verdeeld zal worden na de scheiding. En daarbij wordt met zorg niet enkel de fysieke aanwezigheid van het kind bij de ene of de andere ouder bedoeld, maar juist ook de manier van opvoeding, welke niet persé gelijk hoeft te zijn overigens. Ook financieel verandert er veel. Er zijn verschillende manieren om de kosten van de kinderen te verdelen na de scheiding. In een situatie waar de kinderen het grootste deel van de tijd bij één van de ouders verblijft, zal veelal gekozen worden voor het betalen van kinderalimentatie door de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft aan de ouder waar het kind wel zijn hoofdverblijf heeft.

In de situatie waar de zorg qua tijd ongeveer gelijk verdeeld is, kiezen veel ouders voor een kinderrekening. Wel krijg ik vaak de vraag hoe daar dan precies mee om te gaan. Bij het hanteren van een kinderrekening wordt er vanuit gegaan dat beide ouders de dagelijkse kosten van levensonderhoud zoals eten, drinken en verzorging voor de kinderen à € 5,00 per dag (derhalve € 75,00 per ouder per maand) ieder zelf voldoen. Ook de kosten van vakantie met de betreffende ouder wordt door die ouder zelf voldaan; hiervoor wordt een bedrag ter grootte van 6% van de behoefte van de kinderen per ouder per maand gereserveerd; tevens worden de kosten van huisvesting door de betreffende ouder zelf voldaan, hiervoor wordt een bedrag ter grootte van 8% van de behoefte van de kinderen per maand per ouder gereserveerd. De kosten voor de middellange termijn zoals kleding, schoolgeld, schoolbenodigdheden, contributies, sportbenodigdheden, cadeaus enz. alsmede de kosten voor de lange termijn zoals fiets, computer, schoolreizen enz. worden van de kinderrekening voldaan. Bedragen tot € 100,00 kunnen zonder nader overleg met de andere ouder worden opgenomen, bedragen daarboven dienen altijd in overleg te worden opgenomen. Eén van de ouders houdt de administratie van de kinderrekening bij, welke op eerste vraag van de andere ouder aan hem/haar ter beschikking wordt gesteld.

Kortom het is belangrijk alle zaken rondom de kinderen goed van te voren te bespreken, zodat een goede regeling overeengekomen kan worden. Immers is een goed lopende kinderrekening beter dan dat de kinderen ‘het kind van de rekening te laten worden.’

Bron: Actuele Artikelen