Het hof leidt uit de feitelijke gang van zaken gedurende de samenwoning af dat partijen stilzwijgende afspraken hebben gemaakt over de kosten van de huishouding. De man heeft geen vergoedingsrecht, van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling is geen sprake.
De feiten
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2007 kopen zij gezamenlijk een woning, waarin zij gaan samenwonen. Bij die gelegenheid sluiten zij een notarieel samenlevingscontract. Artikel 3 lid 1 daarvan luidt: ‘De kosten van de gewone gang van de gemeenschappelijke huishouding komen in beginsel ten laste van de eigen inkomens van partijen, doch de wijze waarop ieder daarvoor geld verstrekt en de mate waarin ieder die kosten draagt, worden door partijen in onderling overleg vastgesteld.’ In 2015 beëindigen partijen hun relatie en samenleving.